Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, collega’s, dit is eerder een technische vraag voor iemand die heel actief is in de sociale huisvestingssector. Om het sociaal woonaanbod versneld uit te breiden en geografisch te spreiden wordt er al enige tijd gebruikgemaakt van het bindend sociaal objectief (BSO). Het is ook een goede zaak dat u naar aanleiding van de sociaal beleidsbesprekingen zei dat u dat eens wenst te herevalueren. Hoe wordt dat allemaal concreet in kaart gebracht, en hoe moeten die cijfers telkens worden opgenomen?
Nu is het zo dat, voor steden en gemeenten die het BSO al hebben bereikt, het Vlaams regeerakkoord voorziet dat er een optie is om een financiering te verkrijgen tot maximum 15 procent voor een sociaal woonbeleidsconvenant. Er zijn heel wat steden en gemeenten die daarop ingaan. Ook onze stad Brugge doet dat, en er zullen nog veel steden zijn die daarop wensen in te gaan. Maar op het terrein is er een negatief effect dat mij werd gemeld vanuit de sector zelf. Wij hebben twee sociale huisvestingsmaatschappijen actief in onze stad, en er wordt eigenlijk een klein probleem aangekaart dat voor vertraging in de realisatie zorgt.
Vandaag spelen de sociale huisvestingsmaatschappijen in op het ruimtelijk beleid van de Vlaamse Regering om spaarzaam om te springen met bouwgronden, omdat die steeds beperkter worden. En bij vervangingsnieuwbouw probeert men meer woningen te voorzien dan vroeger. Waar vorige week nog vier bestaande huurwoningen stonden, wordt gekeken of men dat bij vervanging kan opdrijven naar vijf, zes, zeven of acht, bijvoorbeeld door met stapelwoningen te werken. Op die manier kun je een gemakkelijke stijging op dezelfde grond verkrijgen van het aantal sociale woningen.
Het Procedurebesluit Wonen voorziet echter in artikel 9, §1, dat er binnen de lokale woontoets een toets aan het bindend sociaal objectief moet gebeuren, dit omdat het in die gevallen gaat om een project dat voorziet in de vervangingsbouw van sociale huurwoningen waarbij er sprake is van een toename met meer dan 20 procent ten opzichte van het huidige aantal sociale huurwoningen op projectniveau.
U weet dat ik voorstander ben van kleinschalige projecten, meer dan van heel grote bouwblokken, omdat ik vind dat die kleine projecten eigenlijk beter ingebed zijn in het sociale weefsel. Het betekent dat je bij die kleine projecten, waarbij je vijf of tien woningen wenst te slopen en te vervangen, je steeds moet wachten op die nieuwe toets. En er zijn eigenlijk maar twee oproepen per jaar.
Minister, was u op de hoogte van deze geschetste problematiek? Ik denk het niet. Het is eigenlijk ook de huisvestingssector die me erop heeft gewezen.
Kan er een oplossing geboden worden en kan daaraan worden tegemoetgekomen? Op welke manier kunnen gemeenten korter op de bal spelen inzake vervangingsbouw en/of renovatie?
Hoeveel gemeenten hebben een aanvraag ingediend via een woonbeleidsconvenant voor een financiering tot maximum 15 procent?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Van Volcem, het klopt dat er een lokale woontoets aan het bindend sociaal objectief moet gebeuren bij vervangingsbouw indien er op projectniveau sprake is van een toename met meer dan 20 procent ten opzichte van het huidige aantal sociale huurwoningen. U stelt dat de frequentie van de woonbeleidsconvenanten te laag is om dergelijke vernieuwbouwprojecten te realiseren en dat dat vaak zorgt voor een stuk tijdsverlies. Ik kan me niet uitspreken over specifieke dossiers, maar globaal genomen denk ik dat dat niet helemaal klopt. Ingrijpende projecten van vervangingsbouw kennen ook een zekere voorbereidingstijd. De werkwijze via woonbeleidsconvenanten biedt de potentiële uitvoerders van vervangingsbouwprojecten onzes inziens voldoende mogelijkheden om daarop te anticiperen.
In december 2019 kregen de gemeenten die in aanmerking kwamen voor het afsluiten van een convenant – dat zijn gemeenten waarvan de BSO-planner in de module Projectopvolging van het projectportaal op nul staat, gemeenten met een saldo op hun convenant dat afloopt op 30 juni 2020, en gemeenten met een convenant zonder saldo –, de vraag of zij een convenant wensten af te sluiten. Met die vijfde oproep werd met 56 gemeenten een sociaal woonbeleidsconvenant afgesloten voor de periode van 1 september 2020 tot en met 31 augustus 2023 voor in totaal 3150 woningen. Enkel de gemeenten die voor die vijfde oproep nog niet in aanmerking kwamen, kunnen mogelijk op korte termijn problemen ondervinden bij hun toekomstige vervangingsbouwprojecten.
Ik heb ook wel de bedoeling om begin 2021 het Procedurebesluit te wijzigen, zodat een lokaal bestuur dat zijn BSO bereikt heeft en geen woonbeleidsconvenant heeft afgesloten, in overleg met de sociale huisvestingsmaatschappij een slapend project dat al op de projectenlijst staat, en dus al een positieve beleidstoets heeft gekregen, kan wisselen met een gelijkaardig project qua omvang dat wel sneller vooruit kan gaan. Er staan immers veel projecten op de projectenlijst die om uiteenlopende redenen pas op de lange termijn kunnen worden gerealiseerd, en het zou spijtig zijn dat ze andere projecten daardoor blokkeren. Daar gaan we een oplossing aan proberen te geven.
Die aanpassing kan voor bepaalde lokale besturen en sociale huisvestingsmaatschappijen soelaas bieden, maar indien zich toch daadwerkelijk problemen voordoen, ben ik bereid dat nader te onderzoeken en er een oplossing voor uit te werken. In de loop van 2021 bekijk ik in elk geval ook nog de mogelijkheid van een nieuwe oproep, desnoods beperkt tot vervangingsbouwprojecten met een toename van meer dan 20 procent in functie van de budgettaire mogelijkheden.
Er zijn vijf gemeenten waar het aandeel gerealiseerd en gepland sociaal huuraanbod op 31 december 2019 ten opzichte van het aantal huishoudens bij de nulmeting 15 procent of meer bedraagt: Genk, Mesen, Spiere-Helkijn, Willebroek en Zelzate. Bij de recentste vijfde oproep konden die gemeenten geen convenant afsluiten. Met twee van die gemeenten, Genk en Zelzate, werd bij eerdere oproepen een woonbeleidsconvenant afgesloten.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, om die kleine vervangbouw te stimuleren, ook naar aanleiding van renovatie en relance, zou je met een kleine wijziging ook kunnen zeggen dat het, in plaats van bij 20 procent, alleen maar van toepassing is op voorwaarde dat het over bijvoorbeeld 20 woningen gaat. Dat betekent dat, als je 20 woningen afbreekt, en je hebt 20 procent meer, je dan 4 woningen extra realiseert. Voor dergelijke kleinschalige projecten denk ik dat dat niet zo’n heel grote impact heeft om die toets te moeten doorstaan. Ik denk dat we daar een uitzondering voor kunnen maken voor kleinschalige projecten, bijvoorbeeld tot 20 woningen, of 25 of 30 woningen. Op die manier zou je een win-winsituatie creëren. Het idee is dus dat je die toets niet moet doen, ofwel het moet doen vanaf x-aantal woningen. U zegt dat het soms lang duurt, maar als je 3 of 4 woningen wilt afbreken, kun je dat soms, misschien met een bouwvergunning, realiseren in 6 maanden tijd. Ik denk dat dat positief zou zijn. Het is een nood die uit de sector komt, dus ik zou willen vragen dat u daar rekening mee houdt. Anders zou ik die vraag niet hebben gekregen.
De heer Veys heeft het woord.
Minister, ik had gewoon nog een bijkomende vraag. Een tijdje geleden heb ik een schriftelijke vraag gesteld rond de voortgangsmeting van het BSO. Er zijn verschillende gemeenten die in categorie 2 belanden. Die moesten een plan van aanpak bij Wonen-Vlaanderen indienen, de deadline was midden oktober. De laatste stand van zaken die u mij gaf, was 22 oktober. Ondertussen zijn we al anderhalve maand verder. Er waren er nog twaalf die nog geen plan van aanpak hadden ingediend. Ik vroeg me af of u al meer zicht hebt op hoeveel gemeenten dat ondertussen wel in orde gebracht hebben.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, ik hoor u net zeggen dat u in 2021 het procedurebesluit wilt wijzigen zodat de gemeenten die het BSO gehaald hebben en met slapende projecten zitten, die kunnen vervangen door andere projecten. Dat is heel goed nieuws, want we weten ook dat zulke projecten soms heel veel tijd in beslag nemen, zeker wat planningen en vooral vergunningen aangaat.
Ik had ook dezelfde bijkomende vraag als collega Veys, die mij voor was. Ik wou ook graag een stand van zaken over die gemeenten die met een plan van aanpak moesten komen.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Van Volcem, die vraag is nog niet tot bij ons gekomen. Parlementsleden moeten niet alleen vragen stellen die ze doorgestuurd krijgen, het staat u ook vrij om zelf vragen op te stellen. We zullen het bekijken en bespreken met de Vereniging van Vlaamse Huisvestingsmaatschappijen (VVH) of de … (onverstaanbaar) … We staan daarvoor open, maar het probleem is nog niet tot bij ons gekomen.
Collega Veys, op die voortgangstoets hebben wij pas zicht ergens in januari. Dan gaat dat naar de Vlaamse Regering. Dat is van Wonen-Vlaanderen. In januari gaan we u daar dus meer over kunnen zeggen.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Ik zou toch graag hebben dat u op de doorgespeelde vraag uit de sector een antwoord biedt wanneer u de zaken in 2021 evalueert, minister. Een doorgespeelde vraag is een vraag uit het veld. Ik denk dat u mij er niet van kunt beschuldigen dat ik altijd afgelezen vragen voorstel, integendeel. Ik denk dat u soms een beetje nerveus wordt omdat ik soms out-of-the-box vragen stel in de commissievergaderingen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.