Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het jaarverslag Jeugdhulp 2019 van het Agentschap Opgroeien
Vraag om uitleg over het jaarverslag Jeugdhulp 2019
Vraag om uitleg over de toename van het aantal kinderen en jongeren in de jeugdhulp
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Parys heeft het woord.
Het nieuwe jaarverslag Jeugdhulp 2019 is een heel uitgebreid jaarverslag. Welke lessen trekt u daaruit?
Wat zijn de drie belangrijkste dingen die u hieruit leert en waar u iets aan wilt veranderen?
Het cijfer dat het meest in het oog springt, is de stijging van het aantal kinderen in de jeugdhulp. Dit is in twee jaar tijd met 10 procent gestegen. Hoe verklaart u dit cijfer?
Kinderen in verontrustende opvoedingssituaties kennen een sterke stijging. Er werd een stijging van bijna 50 procent ten opzichte van 2017 genoteerd. Er is vooral een sterke stijging van het aantal hoogdringende dossiers. Kunt u over deze cijfers wat uitleg geven, minister? Wat zijn uw bevindingen en overweegt u veranderingen in uw beleid?
Welke maatregelen kunt u nemen om nog meer in te zetten op pleegzorg? Pleegzorg is echt gegroeid van 7700 dossiers in 2017 naar 9000 in 2019. Dat is een stijging met 17 procent, maar de wachtlijst is ook gestegen. Hoe kunnen we nog meer kinderen opvangen in een warme gezinsomgeving, aangezien die wachtlijst nog sterker is gegroeid dan het aantal kinderen dat in vergelijking met 2017 vandaag in de pleegzorg zit?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Uit het jaarverslag Jeugdhulp 2019 blijkt een stijging van het aantal Vlaamse jongeren dat een beroep doet op de intensieve jeugdhulp. Er is een stijging van 19.611 jongeren in 2017 naar 21.519 in 2019. Ook de pleegzorg blijft groeien. Het aantal dossiers steeg er met 17 procent.
Anderzijds daalde het aantal nieuwe aanvragen voor hulp bij de intersectorale toegangspoort. In 2019 waren er 10.793 nieuwe aanvragen, dat zijn er zo’n 200 minder dan in 2018.
Deze stijgende cijfers en het gegeven dat steeds meer kinderen en jongeren blijkbaar nood hebben aan gespecialiseerde ondersteuning en hulp, gaan gepaard met bezorgdheid. Zo kan het bijvoorbeeld gaan over kinderen die al dan niet thuis te maken krijgen met fysieke of emotionele mishandeling of met ouders met een psychische problematiek of een verslaving. Ook de druk die de maatschappij kinderen en jongeren oplegt, eist een tol.
Het komt er natuurlijk op aan om al deze jongeren zo goed mogelijk te blijven helpen. De visie daarbij is dat we kinderen en jongeren niet te snel buiten het gezin mogen opvangen, maar dat we moeten proberen om hen binnen het gezin te laten blijven en dat de hulp naar hen toekomt.
Kunt u toelichting geven bij het jaarverslag Jeugdhulp 2019 en de verschillende ontwikkelingen die daarin zijn vast te stellen?
Op welke manier zal de nieuwe benadering van de jeugdhulp in Vlaanderen, namelijk zo dicht mogelijk bij de jongere zelf en met betrokkenheid van zijn omgeving, verder worden uitgebouwd? Welke effecten zal dit hebben op de bereikbaarheid en het aantal kinderen, jongeren en hun gezin dat geholpen kan worden?
Om uithuisplaatsing te vermijden, wordt getracht om meer contextgericht en aanklampend naar kwetsbare gezinnen toe te werken. Wat betekent dit voor de personeelsinzet en de werklast?
Kunt u een stand van zaken geven over de uitrol van de samenwerkingsverbanden 1Gezin1Plan en de impact die dit kan hebben op de manier waarop kinderen en jongeren worden geholpen?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot een geïntegreerde registratie, waardoor er een beter zicht wordt verkregen op het precieze aantal kinderen en jongeren met een zorgnood die ondersteuning zouden kunnen vinden in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp?
Op welke manier zult u de zorg voor kwetsbare kinderen en jongeren in een moeilijke situatie meenemen in de uitwerking van zorgzame buurten?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, we zien dat de jeugdhulpvoorzieningen en de pleegzorg steeds meer kinderen en jongeren bereiken, en dat is een goede zaak. Tussen 2017 en 2019 was er een aanzienlijke stijging, met 9,7 procent. Ook het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) bereikte in 2019 meer kinderen en jongeren in vergelijking met 2018. In het rapport wordt vermeld dat de jeugdhulp de afgelopen jaren 21.519 jongeren heeft bereikt. Dit is een stijging ten aanzien van vorig jaar.
Het is echter belangrijk om dit onderscheid te maken: bereikt de jeugdhulp nu meer jongeren of hebben er net meer jongeren nood aan jeugdhulp? De stijging van de cijfers is onrustwekkend, en die van dit jaar zullen waarschijnlijk nog hoger liggen als gevolg van de coronacrisis.
Dan zijn er nog de wachtlijsten. Op 31 december 2019 stonden er in totaal 5543 kinderen en jongeren op zo'n wachtlijst.
Minister, hoe evalueert u de cijfers in dit jaarverslag? Welke initiatieven zult u nemen, zowel op korte als op lange termijn? Hoe evalueert u de trend dat er steeds meer jongeren een beroep doen op jeugdhulp?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, mijn vragen draaien natuurlijk rond dezelfde thema's. De drie grote opvallende lijnen in het verslag zijn dat er meer jongeren in de jeugdhulp terug te vinden zijn, dat de wachtlijsten voor intensieve jeugdhulp aangroeien en dat de zorgzwaarte gevoelig lijkt te stijgen.
Wat is uw reactie op de stijgende cijfers op de drie specifieke domeinen die ik heb voorgesteld? Hoe zal uw beleid daarop reageren? Ik heb het dan zowel over heel specifieke maatregelen binnen de jeugdhulp als over eventueel belendende maatregelen, zoals voor het stijgend aantal conflictueuze echtscheidingen en de prestatiedruk bij kinderen. Hoe zult u de wachtlijsten aanpakken, wetende dat 22 procent van de jongeren langer dan een jaar moet wachten op hulp? Hoe wilt u een antwoord bieden op de stijging van de zorgzwaarte? Hoe zult u er bij elk van die maatregelen voor zorgen dat de mensen in de praktijk het ook kunnen waarmaken? Hoe zult u hen ondersteunen om een antwoord te kunnen bieden op de vragen die soms intensiever en zwaarder zijn dan voorheen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega's, ik heb begrepen dat de vragen kort en bondig moesten zijn, maar dat gold niet voor het antwoord. Dit thema verdient het zeker ook om er omstandig op in te gaan.
Het agentschap Opgroeien heeft ons zijn jaarverslag 2019 gepresenteerd in woord en in beeld. Daarin valt, zoals u allen ook al hebt aangegeven, veel te ontdekken: cijfers, trends, maar ook boeiende interviews en reportages over de werking van de jeugdhulp. Uw vragen geven mij de kans om er hier in de commissie mijn eigen beschouwingen aan te koppelen en daarbij aan te geven hoe we daar beleidsmatig vertaling aan kunnen geven. Ik wil dat doen vanuit vier perspectieven.
Ten eerste moeten we jeugdhulp toegankelijker maken en meer kinderen bereiken. Ten tweede bereiken onze diensten meer signalen inzake verontrusting. Ten derde zien we evenveel wachtenden. Velen worden ondertussen wel anders geholpen, maar elke wachtende is er een te veel. Ten vierde kan de jeugdhulp het ook niet alleen.
Het is op zich goed nieuws dat de jeugdhulp toegankelijker is en meer kinderen bereikt.
In 2019 hebben de jeugdhulpvoorzieningen en de pleegzorgdiensten samen 21.519 kinderen en jongeren bereikt. Dat is een stijging met 10 procent in vergelijking met 2017. Bij het VAPH konden 24.612 kinderen en jongeren terecht. Dat is 3 procent meer dan het vorige jaar.
We zullen de komende jaren verder investeren in laagdrempelige initiatieven als de OverKop-huizen en de Huizen van het Kind, waar ook in de vraagstelling naar is verwezen. Dat zijn fijne ontmoetingsplaatsen waar we samenwerken met onze partners in het jeugdwerk, het jeugdwelzijnswerk en het onderwijs. Het zijn ook plaatsen waar we preventief kunnen werken. Het zijn vindplaatsen waar we de connectie kunnen leggen met de dienstverlening door de samenwerkingsverbanden: 1Gezin1Plan. Hierdoor zullen de toegankelijkheid en het bereik nog toenemen. De grens tussen de preventieve gezinsondersteuning en de vraaggestuurde integrale jeugdhulp zal verder vervagen. We zullen ervoor zorgen dat we die kinderen en jongeren sneller kunnen detecteren en aanpakken voor ze escaleren.
Ten tweede bereiken ons meer signalen in verband met verontrusting. Het aantal kinderen en jongeren in verontrusting die door de sociale diensten van de jeugdrechtbank naar onze diensten worden geleid, is toegenomen van 14.102 in 2017 tot 14.897 in 2019. Dat is een stijging met 5 procent.
Het is goed dat de samenleving waakzaam is. We hebben tussen 2017 en 2019 sterk geïnvesteerd in meer en rechtstreeks toegankelijke begeleidingscapaciteit dicht bij de basisvoorzieningen. Zowel het agentschap Opgroeien als het VAPH hebben mensen getraind en gevraagd om de signalen in verband met verontrusting op te pikken en om daar op een gepaste manier mee om te gaan.
We blijven ons inspannen om die waakzaamheid te vergroten. We investeren in de verdere uitrol van de Kindreflex, onder meer in de ziekenhuizen en in de Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW’s). We evolueren naar een aanspreekpunt in verband met verontrusting in de jeugdhulp. Dit wordt geënt op de werking van de vertrouwenscentra kindermishandeling en de ondersteuningscentra jeugdzorg. Ook die ontwikkeling biedt kansen om het thema meer onder de aandacht te brengen. Daarnaast investeren we gericht in mobiele en residentiële intensieve begeleidingsvormen voor situaties waarin kinderen zich thuis niet veilig kunnen ontwikkelen.
Ten derde zien we evenveel wachtenden. Velen worden ondertussen op een andere manier geholpen, maar elke wachtende is er eentje te veel. Het aantal jongeren op een wachtlijst is gelijk gebleven. In 2019 stonden 5543 kinderen en jongeren op een lijst voor gespecialiseerde en intensieve jeugdhulp. Dat zijn er iets minder dan het jaar voordien. Toen waren het er ongeveer 5600. Dat is een daling met 1 procent. In 2019 waren er 10.793 nieuwe hulpaanvragen bij de afdeling Continuïteit en Toegang. Dat zijn er iets minder dan in 2018. Toen waren het er 10.972.
Wie op zijn of haar geïndiceerde hulp wacht, kan wel een andere vorm van hulp krijgen. Zo hebben in 2019 3039 van de 5543 wachtenden, oftewel 55 procent, alternatieve intensieve jeugdhulp gekregen. Ook voor de 2504 jongeren die dan nog op gespecialiseerde hulp wachten, blijft een laagdrempelig alternatief mogelijk. Door de investeringen in het rechtstreeks toegankelijke aanbod neemt het aantal wachten dat ondertussen met een alternatief wordt geholpen, jaar na jaar toe. Daar liggen zeker nog kansen voor heel wat gezinnen. Naar aanleiding van de lockdown in maart 2020 maken we momenteel een analyse van de werkzame en belemmerende factoren voor de gezinnen die er, in overleg met de jeugdrechtbank, voor hebben gekozen hun kinderen thuis in plaats van in een voorziening op te vangen. Die analyse kan ons hierbij helpen.
Als we de komende jaren een omslag willen maken en onder andere de wachtlijsten voor de intensieve hulp willen aanpakken, zullen we, naast de geplande investeringen, ook aan een cultuuromslag moeten durven te werken. We moeten de handelingsverlegenheid die we soms voelen, achter ons laten. Om de verandering te creëren daar waar kinderen en jongeren het liefst opgroeien, moeten we intensief aan de slag gaan met de gezinnen waar we soms wat argwanend tegenover staan.
Vierde element: de jeugdhulp kan het niet alleen. Een grote vraag naar jeugdhulp zegt ook iets over hoe het gaat met onze samenleving. Oorzaken van de druk die kinderen en jongeren ervaren, de problemen waarmee gezinnen worstelen en die tijdelijk soms leiden tot de nood aan jeugdhulp liggen ook in de veranderingen van ons maatschappelijk weefsel of in het verminderen van de kracht van dat weefsel. Naar aanleiding van de voorstelling van mijn beleid in oktober 2019 heb ik al gezegd: “De muren tussen volwassenen en andermans kinderen lijken hoger dan ooit. Laat ons daarom ook van het uitbouwen van zorgzame buurten een prioriteit maken, een buurt waar sommigen zich soms wat bekeken, maar altijd veilig en geborgen voelen.” Dat kwam uit mijn beleidsnota van oktober vorig jaar.
In het kader van de maatschappelijke relance waren er ook aanbevelingen voor de jeugdhulp, met name een pleidooi voor een sterkere lokale en buurtgerichte aanpak, onder andere voor wat betreft de gezamenlijke aanpak van zorg- en hulpvragen. We zullen in het kader van de relance voorzieningen ook stimuleren om een actieve rol in de buurt op te nemen, daarbij te netwerken en samen te werken met lokale besturen en partners uit andere beleidsdomeinen om zo hun buurt mee zorgzaam in te kleuren.
Tweede vraag: welke initiatieven en extra investeringen kunnen we verwachten? We investeren op drie niveaus in de jeugdhulp: op het niveau van de zogenaamde basisvoorzieningen, in het actieplan Zorgen voor Morgen spreken over het niveau van de universele preventie; op het niveau van de vraaggestuurde hulp- en dienstverlening voor gezinnen met een concrete hulpvraag en op het niveau waar we het als samenleving noodzakelijk vinden om in te grijpen, met name in situaties waarin de optimale ontwikkeling van kinderen bedreigd wordt door onveiligheid of een verontrustende opvoedingssituatie.
Op het preventieve niveau hebben we vanuit het actieplan Zorgen voor Morgen al ingezet op een versnelde uitrol van de Kindreflex en het versterken van de hulplijnen voor kinderen en jongeren. We voorzien vanuit relance in middelen voor de uitrol van OverKop-huizen en versterken de Huizen van het Kind.
Daarop aansluitend vragen we de samenwerkingsverbanden 1Gezin1Plan om sterk te connecteren op deze basisvoorzieningen. 1Gezin1Plan wordt vanaf 1 januari gebiedsdekkend. Als alle samenwerkingsverbanden zijn opgestart, betekent dit een recurrente investering van 9 miljoen euro.
Nog op dit niveau van de selectieve preventie maken we de versterking van de crisismeldpunten -18 jaar recurrent, We bekijken ook met www.nupraatikerover.be wat nodig is om hun dienstverlening naar aanleiding van corona verder op peil te houden.
Tot slot zorgen we er op het niveau van de geïndiceerde hulpverlening voor dat de extra capaciteit crisisbegeleiding die we naar aanleiding van corona hebben opgestart, minstens al in 2021 gecontinueerd kan worden.
We lanceerden in het kader van het actieplan Zorgen voor Morgen ook een oproep Signs of Safety, met zestig extra begeleidingsplaatsen die als doelstelling hebben om mogelijke uithuisplaatsingen in situaties van verontrusting te vermijden door intensieve contextbegeleiding, en dat in nauwe samenwerking tussen de consulenten en de begeleiders van private voorzieningen. Vanaf 1 januari kunnen die begeleidingen effectief starten. We volgen dat wetenschappelijk op en zullen nog voor het einde van deze legislatuur op basis van de resultaten van dit project kunnen bekijken op welke manier die aanpak verder ingebed kan worden.
En tot slot, ook nog in de categorie ‘hier is intensieve hulp noodzakelijk’, starten we een voorbereidingstraject met de voorzieningen die beveiligend verblijf willen aanbieden. Dat zal in het najaar leiden tot het realiseren van een aantal concrete extra residentiële plaatsen.
De ondersteuning op het terrein, in het kader van de stijgende complexiteit van de zorgvragen, is een belangrijk thema in de onderhandelingen over het sociaal akkoord. Zonder daarop vooruit te willen lopen, zullen we van een sterkere omkadering zeker een punt maken.
Derde vraag: welke verklaring heb ik voor het stijgend aantal kinderen in verontrustende opvoedingssituaties en de sterke stijging van het aantal hoogdringende dossiers daarbij?
Ik heb al in het antwoord op mijn eerste vraag twee redenen genoemd voor een toename van het aantal meldingen van verontrusting, met name dat we ons bereik uitbreiden door te investeren in laagdrempelige initiatieven en ontmoeting, in combinatie met onze sterkere focus op mogelijke probleemsituaties door in te zetten op de Kindreflex. Dat is wellicht één verklaring voor de stijging die we zien.
Helaas is dit ook geen nieuwe stijging en hangt ze wellicht ook samen met veel andere maatschappelijke evoluties die al vaker aan bod zijn gekomen, zoals algemene druk in de samenleving op ouders en kinderen, de stijging van het aantal eenoudergezinnen, een minder sterk sociaal weefsel bij een aantal kinderen enzovoort. ‘Verontrusting-procedure hoogdringendheid’ is een aparte categorie als er zich een acute crisissituatie voordoet, waarbij meteen kan worden ingegrepen. We zien daar inderdaad een stijging van 845 naar 1165 tussen 2017 en 2019. Het parket kan in geval van hoogdringendheid zonder tussenkomst van een gemandateerde voorziening de jeugdrechter vorderen een maatregel te nemen. In de praktijk zal een consult met een gemandateerde voorziening vaak een voorafgaande stap zijn, waarbij dan samen wordt beslist tot de beste en snelste optie om het kind veilig te stellen. Pas nadien wordt onderzocht of vrijwillige hulp mogelijk is.
We stellen wel een grotere alertheid vast bij politie en parket voor dit soort zaken, maar een specifieke reden voor deze stijging zien we niet. De keuze voor de procedure hoogdringendheid zegt ook niets over de maatregelen die effectief worden opgelegd. Dat kunnen ook minder ingrijpende maatregelen zijn, zoals contextbegeleiding of begeleiding in een dagcentrum.
Welke maatregelen kunnen we nemen om nog meer in te zetten op pleegzorg? Pleegzorg is een sterke stijger in de cijfers, en niet toevallig. We hebben daar in Vlaanderen sterk op ingezet. In ons beleid is pleegzorg de eerste optie bij uithuisplaatsing. Het decreet op de pleegzorg mist zijn effect duidelijk niet. Samen met Pleegzorg Vlaanderen en de pleegzorgdiensten gaan we de komende maanden en jaren verder op de ingeslagen weg, met ook het zoeken naar meer kandidaat-pleegouders. We willen de komende jaren extra inzetten op pleegzorg voor kinderen en jongeren met complexere problemen die aangewezen zijn op langdurige residentiële hulp en die een zwakke thuiscontext hebben. Het samenwerkingsmodel Partners in Parenting, waarbij voorzieningen en pleegzorg de krachten bundelen, willen we daarbij als model gebruiken.
Op welke manier wordt de nieuwe benadering van de jeugdhulp zo dicht mogelijk bij de jongere zelf en met betrokkenheid van zijn omgeving verder uitgebouwd? Het rechtstreeks toegankelijk maken van veel hulpverleningsvorming van de toenmalige bijzondere jeugdzorg door het decreet Integrale Jeugdhulp was een eerste hefboom om de jeugdhulp een meer zichtbare plaats te geven in het hulpverleningslandschap. Voorzieningen werden door het decreet uitgedaagd om partnerschappen aan te gaan in het bredere werkveld, met alle mogelijke partners die actief waren in de ondersteuning van kinderen en jongeren.
Een tweede strategische beweging in het dichterbij brengen van de jeugdhulp was de fusie van het agentschap Opgroeien met Kind en Gezin. De kracht van Kind en Gezin zit in een sterke, laagdrempelige, preventieve werking dicht bij de gezinnen. Jongerenwelzijn bracht de jeugdhulpexpertise in. We voelen nu al dat het samenbrengen van Kind en Gezin en Jongerenwelzijn veel kansen biedt om een sterk geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid vorm te geven. De integratie van beide betekent dat de basisvoorzieningen zoals kinderopvang, school en het jeugdwerk de werkplaats voor jeugdhulp worden en niet langer enkel de vindplaats zijn. Dat moet toelaten om kinderen, jongeren en hun gezinnen sneller te bereiken indien er zich bepaalde moeilijkheden of problemen voordoen, zodanig dat we eventuele escalaties kunnen vermijden door vroeger de meest gepaste hulp te bieden. Ik heb dat in mijn antwoord op uw eerste vraag ook al concreet geïllustreerd. De connectie van de samenwerkingsverbanden 1Gezin1Plan met de Huizen van het Kind of de OverKop-huizen zijn daarvan een voorbeeld. Opgroeien voorziet deze legislatuur een participatief traject met alle belangrijke stakeholders om deze visie mee vorm te geven.
Naast een sterkere focus op preventie proberen we inderdaad in te zetten op een sterkere contextgerichte en aanklampende aanpak in het geval dat uithuisplaatsing voor kinderen dreigt. Dat is een belangrijke wijziging van focus, die als rode draad doorheen ons beleid loopt.
Een vijftal jaar geleden is Opgroeien gestart met het introduceren van de filosofie van Signs of Safety in de afdeling Ondersteuningscentra en sociale diensten jeugdrechtbank (OSD). We investeren nu bijkomend in een begeleidingscapaciteit Signs of Safety in de private voorzieningen. De bedoeling van Signs of Safety is om een sluitend veiligheidsplan op te maken waardoor een kind veilig thuis kan verblijven. We mikken daarbij op gedragsverandering bij volwassenen om het voor het kind veilig te maken en zetten sterk in op steunfiguren uit de eigen context van de gezinnen. De afdeling OSD bepaalt de voorwaarden waaraan een veiligheidsplan moet voldoen. De private partner gaat met het gezin aan de slag om het plan uit te werken en op te volgen.
Ik wil wel benadrukken dat dit niet enkel een verhaal is van middelen, maar ook van opleiding, coaching en ondersteuning van medewerkers en van het optimaliseren van de organisatie en de samenwerking tussen de afdeling Ondersteuningscentra en sociale diensten van het agentschap Opgroeien en de private voorzieningen.
Dan de stand van zaken betreffende de uitrol van de samenwerkingsverbanden 1Gezin1Plan. Het Vlaams regeerakkoord formuleerde de ambitie om deze samenwerkingsverbanden gebiedsdekkend te maken en dus over heel Vlaanderen uit te rollen. We hebben er in het kader van het actieplan Zorgen voor Morgen en de vraag naar bijkomende begeleidingscapaciteit voor gekozen om deze ambitie zo snel mogelijk te realiseren. Begin juni hebben we hiervoor een oproep gelanceerd.
De oproep verloopt in twee fasen. In een eerste fase hebben we het provinciaal Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ) gevraagd om een voorstel te doen voor de gebiedsafbakening van de samenwerkingsverbanden. De vraag was daarbij om de samenwerkingsverbanden te aligneren met de eerstelijnszones. Dat was een keuze voor een toekomstgerichte indeling, die ons onder meer zal toelaten om op termijn ook planningsvragen en behoeften op dat niveau in de schatten.
Medio juli hebben de IROJ’s hun voorstellen bezorgd en hebben we op basis van hun adviezen een regioafbakening kunnen vastleggen. De conclusie daarbij is dat de bestaande 15 samenwerkingsverbanden erin geslaagd zijn 58 van de 60 eerstelijnszones te integreren in hun werkingsgebieden. In de provincie Limburg heeft men geopteerd voor een derde samenwerkingsverband, bovenop de bestaande twee, om ook voor die provincie gebiedsdekkend te kunnen werken.
We hebben vervolgens aan de zestien samenwerkingsverbanden gevraagd om ons een voorstel te bezorgen over de inhoudelijke werking die zij willen opzetten. We hebben hun daarvoor de tijd gegeven tot 16 september, respectievelijk 27 november voor de samenwerkingsverbanden die daar graag nog wat extra tijd voor namen. Acht samenwerkingsverbanden hebben op 16 september hun dossier ingediend en kregen ondertussen van het agentschap Opgroeien groen licht om hun plannen verder uit te werken.
Samenvattend kunnen we stellen dat we vanaf 2021 – wellicht is dat nog een overgangsjaar – zestien samenwerkingsverbanden zullen hebben, waarmee we gebiedsdekkend zijn voor Vlaanderen en dat we daarmee beschikken over een bijzonder krachtig instrument om de jeugdhulp verder te laten ontwikkelen en nauw te laten aansluiten bij de dynamiek van de eerstelijnszones.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot een geïntegreerde registratie? Voor de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp hebben we een goed intersectoraal zicht op het aantal wachtenden. Concreet waren er 5543 wachtenden op die lijst. We weten ook dat er voor 3039 van deze kinderen en jongeren alternatieve intensieve hulp kan zijn. De 2504 jongeren die dan nog op gespecialiseerde hulp wachten, kunnen in theorie ook ondersteuning vinden via rechtstreeks toegankelijke alternatieven. Hoeveel van die jongeren daar ook effectief hulp vinden, weten we niet. Voor de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp is er een sectorale registratie van geboden hulp en de registratie van de aanmeldingen en noden zit bij de private partners zelf.
Binnen 1Gezin1Plan plannen we wel de registratie binnen het datasysteem BinC, dat door Opgroeien wordt beheerd. Dat is een volgende stap in het onderzoeken welke kinderen met een hulpvraag op de niet-rechtstreeks toegankelijke lijst effectief al een beroep doen op een alternatief in de rechtstreeks toegankelijke hulp.
Vandaag is het echter zo dat zolang kinderen niet de geïndiceerde niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp krijgen, ze op de wachtlijst blijven staan, ook al wordt er een alternatief geboden.
Op welke manier zullen we de zorg voor kwetsbare kinderen en jongeren in een moeilijke situatie meenemen in de uitwerking van zorgzame buurten? Ons doel is dat voorzieningen en diensten zo gaan samenwerken dat zij als het ware samen één basisvoorziening vormen voor kinderen en gezinnen, waar er ruimte is voor ontmoeting, ontspanning en waakzame zorg, waar er preventief kan worden gewerkt en escalatie kan worden vermeden, en waar er een beroep gedaan wordt op alle krachten die aanwezig zijn. Kind en Gezin zet al jaren in op een sterk lokaal gezinsbeleid dat verschillende levensdomeinen van kinderen en gezinnen verbindt.
In het kader van de relance zullen we extra inzetten op de uitwerking van zorgzame buurten. We zullen onder meer inzetten op buitenschoolse activiteiten in samenwerking met lokale besturen voor kinderen en acties om het mentaal welbevinden bij kinderen en jongeren te versterken. We zullen de OverKop-huizen verder uitrollen en hun vragen om een antennewerking op te zetten. De filosofie van de relance is om deze initiatieven projectmatig mogelijk te maken en daarna zoveel mogelijk te verduurzamen.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, ik zal proberen beknopt te zijn.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Ik heb nog een aantal vragen die erop aansluiten. Eerst en vooral denk ik dat het goed is om de evaluatie van het decreet Integrale Jeugdhulp samen te lezen met dit jaarverslag. Dan zie je bijvoorbeeld dat wachtlijsten ook nieuwe wachtlijsten veroorzaken. In de evaluatie van het decreet staat bijvoorbeeld heel duidelijk dat de wachtlijsten genoemd worden als oorzaak van gebrekkige doorstroming naar de gepaste hulp en niet-tijdige inzet van hulp, met als gevolg dat er expres aan verzwaring van het dossier wordt gedaan. Als je dan naar het jaarverslag gaat kijken, dan wordt daar melding gemaakt van jongeren die op de wachtlijst staan voor niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp maar ondertussen wel contextbegeleiding kunnen krijgen. De evaluatie van het decreet wijst er dan weer op dat die contextbegeleiding niet altijd voldoende voorhanden is en soms te lang wordt aangehouden, waardoor de zorgzwaarte stijgt. Of het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) meldt bijvoorbeeld dat het aantal dossiers daar zakt, maar dat de zorgzwaarte ook wel stijgt. Minister, waar komen die verschillen vandaan? Hoe kunnen we de verschillende informatie met elkaar verzoenen?
U hebt 1Gezin1Plan aangehaald als een heel goed initiatief, en wij staan daar ook achter. Wij geloven er ook sterk in dat er zo sneller in hulp kan worden voorzien. Wanneer verwacht u de eerste effecten van de uitrol van 1Gezin1Plan te kunnen waarnemen in de cijfers van jeugdhulp? Er is bij1Gezin1Plan het probleem van de verschillende registratietools. U hebt in een antwoord op een schriftelijke vraag die ik u daarover stelde, gezegd dat er ook nog eens een Vlaams monitoringsysteem zou komen. We maken ons dus wel wat zorgen over hoe dat allemaal in elkaar zal worden gepast en of we wel zullen kunnen vergelijken, aangezien iedereen op een verschillende manier registreert.
Mijn volgende vraag gaat over pleegzorg. Ik zou u willen vragen om nog eens een campagne te voeren om pleegzorg extra onder de aandacht te brengen. Het is binnenkort ook Week van de Pleegzorg. Wat zal dit jaar het thema zijn? Wat kunnen we doen om die wachtlijst zo kort mogelijk te maken? Ik vind het alleszins zeer goed dat u Partners in Pleegzorg als voorbeeld neemt en daar sterk op wilt inzetten. ‘Blended care’, waarbij jongeren in een voorziening zitten en een aantal dagen in de pleegzorg, is iets waar we vandaag te weinig gebruik van maken.
Mijn volgende vraag gaat over wat Bruno Vanobbergen zei in Knack: "Het zal van de sector een mentaliteitswijziging vragen om mee te denken vanuit het kind en minder vanuit de instelling." Dat is een interessante uitspraak en iets dat we al heel veel jaren naar voren schuiven, maar een mentaliteitswijziging kan niet in een wet gegoten worden. Hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat die er werkelijk komt en dat we echt vanuit het kind gaan denken?
Mijn volgende vraag gaat over het aantal dossiers bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg, dat al een aantal jaren in dalende lijn zit. Die cijfers zijn heel interessant. In 2017 ging het om meer dan 19.000 dossiers en in 2019 om 17.000 dossiers.
Wat is de verklaring voor de daling van het aantal mensen die in de hulpverlening door de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) zitten? Welke impact heeft dat op de wachtlijsten?
Minister, mijn laatste vraag betreft het feit dat de meerderheid der minderjarigen in de jeugdhulpvoorzieningen, met uitzondering van de CAW’s, jongens zijn. Mevrouw Verhegge schrijft dit toe aan het feit dat meisjes sneller aangeven dat er een probleem is en dat jongens hierdoor vaker een zwaardere zorgnood hebben en in de jeugdhulpverlening terechtkomen. Het is een moeilijke vraag, maar wat kunt u, als u de redenering van mevrouw Verhegge volgt, doen om ervoor te zorgen dat jongens sneller over hun problemen willen praten en dus minder snel in de jeugdhulpvoorzieningen terechtkomen?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik zal proberen om in de beperkte tijd die ik heb, nog enkele bijkomende zaken aan te halen.
Ten eerste is het goed en noodzakelijk dat we de evaluatie van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp door middel van een hoorzitting in deze commissie bespreken. We kunnen dan natuurlijk kijken wat de effecten van het decreet zijn en waar er eventueel nood aan bijstellingen of versterkingen is.
Ten tweede is het natuurlijk altijd fijn te horen dat het decreet houdende de organisatie van pleegzorg zijn effect duidelijk niet mist. We hebben daar duidelijk heel concrete maatregelen in opgenomen, zoals het laagste tarief voor kinderopvang of de school- en studietoelagen. We zien dat het jaar na jaar blijft groeien. Nadien hebben we in een resolutie ingeschreven dat de manier waarop een jeugdrechter motiveert waarom hij een kind of jongere niet in pleegzorg plaatst, zou worden onderzocht. Ongeacht de leeftijd van de jongere is dit de eerste van de te onderzoeken pistes. Ik denk dat hier momenteel aan wordt begonnen. Ik weet niet of u hier al meer informatie over kunt geven. Het zou ons veel leren hier meer zicht op te krijgen. Vanzelfsprekend zijn bijkomende pleeggezinnen dan nodig. Die campagnes blijven zeker welkom. De Week van de Pleegzorg 2020 in november 2020 is zeker een goed aanknopingspunt.
Ten derde moeten we ons ervoor hoeden niet te veel enkel op de cijfers te focussen. We moeten ook de achterliggende oorzaken zoeken. U hebt verwezen naar de grotere prestatiedruk en we hebben in het verslag gelezen over het hoger aantal echtscheidingen en eenoudergezinnen. Ook voor de armoede moeten we oog hebben. Hoe kunnen we dit, vanuit alle verschillende beleidsdomeinen, voorkomen? Hoe kunnen we vanuit diverse hoeken aan preventie werken?
Ten vierde hebben we er met het Actieplan maatschappelijk kwetsbare jongvolwassenen bewust voor gekozen jongeren de gelegenheid te bieden langer in de jeugdhulp te blijven. We laten hen niet los als ze 18 of 21 jaar oud worden. Welke impact heeft dit op de cijfers en op de mogelijke druk op de hulpverlening?
Tot slot vind ik het zeer goed dat het concept van de buurtzorg wordt opgenomen in het creëren van een veilig kader voor kinderen en jongeren om in een buurt op te groeien. Dat betekent dat we heel alert moeten zijn voor signalen en door middel van activiteiten, buitenschoolse opvang en dergelijke preventief moeten werken. Het betekent ook dat we de signalen moeten oppikken. Mijn vraag is welke rol het geïntegreerd breed onthaal (GBO) hierin kan spelen.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Ik wil het nog even hebben over de belangrijke rol van de CLB’s. Het CLB stuurt elke vraag van een leerling, ouder of schoolteam door naar de jeugdhulpverlening. Het gaat dus niet enkel om schoolgerelateerde vragen. In het schooljaar 2018-2019 ging het om 226.498 kinderen en jongeren. Dit grote aantal weerspiegelt de cruciale rol die de CLB’s spelen in de snelle en vroegtijdige opvang en signalisatie van mogelijke problemen.
De CLB’s nemen hun opdracht en hun verantwoordelijkheid inzake verontrusting zeer ernstig. Dat blijkt uit de verdere toename van het aantal leerlingen waarvoor een CLB in het kader van verontrusting een opdracht op zich heeft genomen.
De stopzetting van de comités voor bijzondere jeugdzorg ervaren de CLB’s echter als een groot tekort in de jeugdhulp. Momenteel vervangt de intersectorale toegangspoort (ITP) die comités. Zijn er nog andere partners van de jeugdhulpsector die de stopzetting van de comités voor bijzondere jeugdzorg als een tekort ervaren?
De crisisjeugdhulp is toegenomen. In 2019 heeft de crisisjeugdhulp meer middelen gekregen. Een gedeelte hiervan is in crisisverblijf geïnvesteerd, maar het probleem blijft dat er geen garantie op vervolghulp is. Ik heb twee bijkomende vragen. Worden hiervoor nog bijkomende initiatieven genomen? Hoe kan de samenwerking tussen de crisismeldpunten en de geestelijke gezondheidszorg nog worden versterkt?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik heb vijf concrete vragen die inpikken op het antwoord dat u hebt gegeven.
Mijn eerste vraag betreft de door u aangekondigde investeringen. Ik wil dat tegen de noden afzetten. Wat de ‘Signs of Safety’-oproep betreft, hebt u het over zestig plaatsen voor intensieve contextbegeleiding. Hoe verhouden die zestig plaatsen zich tot de noden?
Mijn tweede vraag betreft de door u aangekondigde recurrente financiering van de crisismeldpunten. Welke begeleidingscapaciteit kunnen ze aan met de financiering waarin u voorziet? Hoe verhoudt dit zich tot de noden die zich aandienen? Stijgen de noden en blijft het budget voorlopig gelijk of zal het budget gelijke tred met die stijging houden, zodat de wachtlijsten verder kunnen worden ingekort?
Mijn derde vraag is gelijkaardig: hoe verhouden de gerichte investeringen in de mobiele teams zich tot de gestegen vraag? We merken dat heel wat mobiele teams door de crisisvragen en de langdurige trajecten worden overspoeld. Ik zie deze eerste drie thema’s graag in verhouding tot de noden.
Mijn vierde vraag betreft de uitrol van de Kindreflex op vele plekken, zoals ziekenhuizen. Het valt me op hoe weinig de Kindreflex gekend is, ook op plaatsen waar kinderen toekomen om zorg te krijgen. Op welke wijze zult u dit concreet uitrollen? Hoe zult u ervoor zorgen dat dit allemaal geraakt bij de mensen die zorg verdienen, waaronder gezinnen en volwassenen die kinderen kunnen hebben waarvoor die reflex zinvol is? Ik merk dat de bekendheid nog steeds te laag is. Hoe wilt u die vergroten?
Tot slot hebt u het over de handelingsverlegenheid gehad. Wat zult u concreet doen om die handelingsverlegenheid kleiner te maken? Mensen zijn vaak aan een aantal afspraken gebonden, onder meer met betrekking tot het beroepsgeheim. Is dat de sfeer waarover u het had? Denkt u dat mensen sneller stappen moeten zetten wanneer ze eigenlijk in vertrouwen worden genomen? Op welke concrete manieren denkt u dat we de mensen in de zorg en in de jeugdhulp minder handelingsverlegen kunnen maken?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, we zien dat de CLB’s en de CGG’s minder kinderen zien dan voorheen. De CLB’s hebben verklaard dat ze kinderen intensiever moeten begeleiden. Mijn vraag is hoe het eigenlijk komt dat de CLB’s minder kinderen en jongeren zien. Moeten we hieruit concluderen dat er wachttijden zijn of dat we jongeren in de rechtstreeks toegankelijke hulp verliezen die we dan later in de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp terugzien? Wat denkt u van die daling?
Zien we in dit rapport eigenlijk de effecten van het ‘1Gezin1Plan’-programma? Zo neen, hoe komt dat? Ik wil het niet zozeer hebben over het aantal jongeren dat wordt begeleid, maar vooral over het effect van die begeleiding.
Verder komen 3947 jongeren langs het crisismeldpunt in de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp terecht. Het aantal vragen is met 17 procent gestegen. Eigenlijk is het crisismeldpunt de kanarie in de koolmijn. Dat is het teken dat iets in het systeem misloopt, dat jongeren met problemen te laat worden gedetecteerd of dat jongeren op wachtlijsten staan. Hoeveel jongeren die door het crisismeldpunt zijn aangemeld, waren al eerder aangemeld? Hoeveel onder hen stonden al op de wachtlijst voor niet-rechtstreeks toegankelijke hulp? In verband met hoeveel onder hen werd bij de toegangspoort al een dossier aangemeld, maar werd niet-rechtstreeks toegankelijke hulp niet nodig bevonden? Wat leert dit cijfer u over de werking van de rechtstreeks toegankelijke hulp en over het ‘1Gezin1Plan’-programma?
Mijn laatste punt betreft de afhandeling van een delict op een herstelgerichte en constructieve manier. Het aantal dossiers daalt. Ook de herstelbemiddeling daalt enorm. Het nieuwe jeugddelinquentierecht wil in het geval van jeugddelinquentie zeer sterk op de herstelgerichte en constructieve benadering inzetten.
Mevrouw Saeys, kunt u afronden?
Minister, moeten we uit die dalingen afleiden dat op de werkvloer het omgekeerde gebeurt?
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, er zijn al een aantal heel interessante vragen gesteld. In uw antwoord viel het op dat duidelijk over verschillende andere punten wordt gepraat, zoals de stijgende druk op ouders, kinderen en jongeren of het wegvallen van sociale netwerken. Eigenlijk is er nood aan een warme, niet-dwingende omgeving die de draagkracht van de gezinnen vergroot. Dat is een signaal dat het beleid in het algemeen mogelijk faalt en moet worden aangepast. Er zijn terecht al veel vragen gesteld, maar ik heb er nog twee over de registratie.
Wordt momenteel al geregistreerd hoeveel broers en zussen in de residentiële jeugdhulp, de pleegzorg of andere opvangvoorzieningen gescheiden worden opgevangen? Verschillende Vlaamse volksvertegenwoordigers en de kinderrechtencommissaris hebben dat het afgelopen jaar herhaaldelijk aangehaald. We moeten minstens meten hoe groot het probleem is. Er is eigenlijk geen antwoord gekomen op eerdere schriftelijke vragen.
Ik heb dezelfde vraag met betrekking tot de sofaslapers, mensen zonder vast verblijf die meestal bij anderen verblijven. Vaak gaat het om heel jonge mensen waarover de hulpverleners stellen dat ze hen regelmatig herkennen. Ze zijn uit een vorm van jeugdhulp uitgestroomd, maar blijkbaar is er geen registratie. Bent u van plan tot een registratie over te gaan, zodat we zicht krijgen op de grootte van het probleem en er vervolgens iets aan kunnen doen?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag over een punt dat al is aangehaald. U hebt aangegeven dat de middelen voor de crisismeldpunten recurrent zijn. Mijn vraag is of aan die middelen ook bijkomende taken of opdrachten als voorwaarde zijn gekoppeld. Ik ga ervan uit dat meer moet worden ingezet op crisisinterventie en crisisbegeleiding, maar zijn aan die middelen meer taken of opdrachten verbonden? Ik denk dat met die middelen meer personeel zal worden ingezet, maar ik wil dit graag horen.
Het is goed dat 1Gezin1Plan in heel Vlaanderen wordt uitgerold. Zoals u weet, hebben we daar in Limburg heel goede ervaringen mee. Er zijn twee projecten in Limburg, namelijk Gezin Centraal en de Plan-trekkers. Het jammere is dat die projecten op de eerste lijn werken … (onverstaanbaar) ... Het zijn samenwerkingsverbanden die heel goed werken en van onderuit zijn ontstaan. Nu worden ze helemaal door elkaar gehaald en krijgen ze minder budget dan voordien. Dit is op zich geen vraag, maar het is wel een situatie die voor Limburg ontzettend jammer is.
Minister Beke heeft het woord.
Het concept 1Gezin1Plan is al in verschillende vragen om uitleg aan bod gekomen. Het gaat om rechtstreeks toegankelijke hulp. We zullen de registratie bij Begeleiding in Cijfers zullen onderbrengen. Op die manier zullen we zien hoe we welke progressie kunnen maken.
Wat betreft de vraag hoe het zit met de jongens, die minder praten over de problemen waarmee ze geconfronteerd worden, en wat we daaraan zullen doen: daar denken we onder andere aan de OverKop-huizen, waar de signalen kunnen worden opgepakt op een laagdrempelige manier en waar we ook preventief kunnen werken en desgevallend ook een laagdrempelige doorstroom, bijvoorbeeld naar de eerstelijnspsycholoog, en dan eventueel ook verder, doorgang kan vinden.
Wat de wachttijden betreft bij de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp, die is helder, denk ik. Ik denk dat het juist is dat de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp nog een kluwen van voorzieningen en van sectoren is waar we nog wel wat helderheid in moeten geven.
De vraag over het geïntegreerd breed onthaal en de jeugdhulp: dat is een partnerschap met minstens de OCMW’s, de CAW’s en de DAW’s van de ziekenfondsen. Dat kan dus ook een inrijpoort voor de jeugdhulp zijn, bijvoorbeeld via de CAW’s, die betrokken zijn bij de crisismeldpunten of ook bij 1Gezin1Plan.
De impact van corona zullen we op een aparte manier moeten evalueren. Ik heb daar vandaag nog geen mathematische becijferingen of gegevens van. Dat zal nog wel een keer terugkomen.
Bij het geïntegreerd breed onthaal is de rechtenverkenning bijzonder belangrijk. Bij nood aan een aanbod uit de jeugdhulp kan via het geïntegreerd breed onthaal ook de link worden gelegd.
De CLB’s zijn inderdaad ook een belangrijke toegang. Die kunnen ook terecht bij de ondersteuningscentra jeugdzorg (OCJ’s).
Collega Van den Bossche, u had de vraag gesteld over Signs of Safety en hoe het precies zit met die 60 plaatsen. Dat moet ons toelaten om van 60 tot 120 toeleidingen te komen. De Kindreflex uitrollen is inderdaad belangrijk. We kunnen de bekendheid vergroten. Ik denk dat we ook moeten samenwerken met de … (onverstaanbaar) … voor de vorming daarvan.
De bedoeling van de Signs of Safety, collega Saeys, is om mensen te coachen die moeilijke thema’s daar kunnen aanpakken. Naast de begeleiding van het gezin vraagt dat ook om een intensieve begeleiding van de begeleider.
Hoe moeten we die cijfers nu beoordelen? We bereiken meer kinderen, misschien ook omdat er meer capaciteit ontwikkeld is.
Collega Groothedde, u had het ook over de broers en de zussen. Ook over de handelingsverlegenheid is er een opmerking gekomen. In Signs of Safety coachen we de mensen om moeilijke thema’s waarover ze soms onzeker zijn, toch te durven aanpakken. Dat vraagt natuurlijk wel wat begeleiding, zoals ik heb gezegd, ook van de begeleider.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, dat is duidelijk voer om op verder te gaan. Ik had nog drie heel korte puntjes. We zeggen allemaal dat we weten waarom er meer kinderen in de jeugdhulp zitten, maar daar is eigenlijk geen wetenschappelijke evidentie over. Ik zou het persoonlijk bijzonder interessant vinden om te weten of het klopt dat ons kostbaar sociaal weefsel afbrokkelt en dat eenoudergezinnen mee aan de basis liggen van het feit dat er meer kinderen in de jeugdhulp instromen. We kunnen dat allemaal misschien zo aanvoelen, maar ik zou dat toch graag onderzocht zien. Dat is mijn eerste punt.
Het tweede punt is: ik vind ook dat dit jaarverslag heel uitgebreid is en heel veel informatie verschaft, maar ik vind dat het nog een beetje een focus mist op – waar ik altijd op hamer – ‘outcome’. Zijn we met al die interventies die we doen voor al die kinderen – en het worden er steeds meer in de integrale jeugdhulp –, echt aan het helpen? We kunnen dat alleen maar weten als we longitudinaal gaan opvolgen wat het effect is geweest van de tussenkomsten van de Vlaamse overheid, in dit geval, in de levens van die kwetsbare kinderen. Dat wil ik heel graag zien. Die cijfers en die resultaten, als we die ooit in een jaarverslag willen lezen, dan moeten we nu beginnen met dat soort studies op te zetten waarbij we kinderen voor zeer lange tijd volgen, monitoren en opvolgen.
Mijn laatste punt, minister, gaat over het feit dat het jaarverslag nu alleen online raadpleegbaar is op de website. Er is geen pdf-verslag. Dat maakt het vergelijken over de jaren heen wel wat moeilijker. Ik zou u toch willen vragen, minister, om uw diensten te vragen om dat wel beschikbaar te stellen. Dat maakt de vergelijkbaarheid van jaar tot jaar echt een stuk eenvoudiger.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ten eerste wil ik mijn appreciatie uitdrukken voor diegenen die mee dit jaarverslag hebben gemaakt. Ik denk dat het ongelooflijk veel informatie geeft.
Twee, ik denk dat ik namens de collega’s mag zeggen dat we wel voelen dat het samenbrengen van Kind en Gezin en het agentschap Jongerenwelzijn inderdaad heel veel kansen biedt en dat we nu al vaststellen hoe er toch veel meer op een geïntegreerde manier gewerkt wordt. Dat is heel belangrijk, want er is natuurlijk geen cesuur tussen heel jonge kinderen en baby’s en de grotere kinderen en jongeren, maar is er natuurlijk ook geen cesuur tussen de jeugdhulp en de rest van de maatschappij. Dat is mijn oproep om, als we verder gaan, die links nog meer te leggen met andere beleidsdomeinen waarmee er ook gewerkt kan worden aan het oplossen van oorzaken waardoor jongeren terechtkomen in de jeugdhulp en waar ook mee oplossingen kunnen worden aangeboden.
Tot slot kijk ik uit naar de hoorzittingen die we gaan houden over het decreet Integrale Jeugdhulp, die ons ongetwijfeld ook veel bijkomende informatie zullen geven.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Ik heb geen bijkomende vragen meer.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, u hebt mogelijk veel moeten noteren bij de vragen. U hebt over drie van de vijf thema’s waarover ik een vraag heb gesteld, iets gezegd. Maar u hebt niet de echte vragen beantwoord, wat ik heel jammer vind. Naargelang de vraag zal ik ze in de evaluatievergadering stellen dan wel als vraag om uitleg of schriftelijke vraag opnieuw indienen, want ik heb helaas heel weinig antwoorden gekregen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.