Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over de dienstencheques
Vraag om uitleg over het uitblijven van middelen voor de dienstenchequesector
Vraag om uitleg over de noodkreet van de dienstenchequesector
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Ik kan mijn vraag eigenlijk heel kort samenvatten. We hebben het al heel vaak gehad over de dienstenchequesector. Er zijn al een aantal studies en documenten gepasseerd. We hebben de hoorzitting gehad over het rapport van IDEA Consult. We hebben de spending review gehad, die door Federgon zelf en door de minister een beetje wordt gecontesteerd omdat die nog op basis van oude cijfers zou zijn gemaakt. We hebben ook een heel interessante studiedag gehad bij Nico Daenens, waarop ik zelf niet aanwezig was maar wel onze fractiemedewerker en, als ik het goed heb begrepen, ook Tom Ongena. Ik heb nadien ook nog de presentatie van de heer Daenens gekregen. En tot slot was er het harde werk van mevrouw Gennez, dat heeft geleid tot een resolutie in het Vlaams Parlement over de sector van de dienstencheques.
Het verhaal is nog altijd ‘alive and kicking’. Op 8 september 2020 had Nico Daenens voorgesteld om de dienstencheques iets duurder te maken. Er gaan heel wat voorstellen de wereld rond, en eigenlijk stel ik deze vraag gewoon – en ik vermoed ook de andere collega's – om bij de minister te polsen hoever het staat op het niveau van het beleid rond de aanpak van de rentabiliteit van de dienstenchequesector.
De heer Ongena heeft het woord.
Ik dank de heer Ronse voor zijn voortreffelijke inleiding. Ik zal daar niet heel veel meer aan toevoegen. Het probleem is geschetst: de rentabiliteit van die dienstenchequeondernemingen. Ik zal wel een beetje focussen op een onderdeel daarvan, namelijk de indexering van de tegemoetkoming van de overheid aan de dienstenchequeondernemingen. Zoals we allemaal weten, is die nu afgetopt en is er een sterke vraag vanuit de sector om naar 100 procent indexering te gaan. Dat is op basis van – de heer Ronse heeft er al naar verwezen – verschillende studies, onder andere van het Departement Werk en Sociale Economie (DWSE) en van de sector zelf, waaruit blijkt dat er echt wel een probleem is. Door het feit dat er geen 100 procent indexering is, staat het water veel van die ondernemingen aan de lippen.
Er is gezegd dat er een update zou komen van de studie van DWSE die liep tot 2018. Is die al gebeurd in 2019 en zijn daar resultaten van? Als die studie er is, kan die dan ter beschikking worden gesteld?
Is men effectief nagegaan of die gedeeltelijke indexering een bedreiging kan vormen voor de levensvatbaarheid van de sector? Wat zijn de conclusies?
En dan heel concreet de politieke vraag: minister, zult u de inruilwaarde van die dienstencheques systematisch en volledig indexeren om ervoor te zorgen dat het water niet voorbij de lippen gaat van heel veel dienstenchequeondernemingen?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik verwijs naar de resolutie die we voor het reces hebben aangenomen, waarvoor nogmaals dank aan de collega’s voor de constructieve samenwerking. In de resolutie hadden we heel duidelijk aangestipt dat het de bedoeling was om op drie sporen te werken en zo de dienstenchequesector te versterken: de lonen en arbeidsvoorwaarden voor de medewerkers, de werkbaarheid van het toch wel zware werk en de solvabiliteit van de dienstenchequebedrijven zelf. In de resolutie staat heel letterlijk dat we aan de regering vragen of de gedeeltelijke indexering van de toelage voor dienstencheques op termijn een bedreiging is voor de levensvatbaarheid van de sector – de regering zegt natuurlijk van wel – en om, indien dat het geval is, tijdens de budgetbesprekingen na te gaan of en hoe de inruilwaarde van de dienstencheques systematisch en volledig geïndexeerd kan worden.
Wanneer wij de begrotingstabellen van september bekijken, zien we dat er niet in extra middelen voorzien is voor een volledige indexering van de inruilwaarde van de dienstencheques. Daarom vragen we ons af, minister, of u concludeerde dat een gedeeltelijke indexering van de toelage voor dienstencheques op termijn geen bedreiging is voor de levensvatbaarheid van de sector. Hoe kwam u dan tot deze conclusie?
We denken nog steeds dat het nodig is om wel in die indexering te voorzien, ook om de medewerkers correct te kunnen verlonen, sociale akkoorden te kunnen honoreren en de bonafide bedrijven daarvoor uiteraard te belonen.
De heer Buysse heeft het woord.
Het is inderdaad niet de eerste keer dat het dossier van de dienstencheques op de agenda van deze commissie staat. Er werd reeds gewezen op de hoorzitting met de voorzitters van de verschillende actoren naar aanleiding van de studies over de rentabiliteit van de dienstenchequesector. Dat op zich was al zeer verhelderend, en het leidde onder andere tot de reeds geciteerde resolutie van begin juli.
Op 18 september – en dat heeft collega Ronse ook al aangehaald – vond op initiatief van Group Daenens een studiedag plaats over de toekomst van de dienstenchequesector, waar ik samen met collega Ongena op aanwezig was. Het beeld dat daar door verschillende experten werd geschetst, was in mijn ogen nog alarmerender dan wat we al wisten. Ik onthoud van die studiedag veel interessante zaken, maar ik wil er twee vermelden.
Er werd ten eerste aangetoond dat in de spending review over de rentabiliteit van de Vlaamse Regering ernstige fouten zaten in de berekeningswijze van de personeelskost, en laat dat nu net de allergrootste uitgavepost zijn. Dat is pijnlijk, omdat ook bleek dat uw departement, minister, nog enig voorbehoud zou hebben gemaakt, maar dat die tabel toch wereldkundig is gemaakt. Ik hoop dat er voor de volgende, aangekondigde spending reviews een andere aanpak gevolgd zal worden.
Het tweede dat ik wilde aanstippen, is de analyse die daar gebracht werd door een bedrijfsrevisor. Op een nuchtere en zelfs ontnuchterende manier werd daar zonder veel toeters en bellen, maar wel op basis van de concrete analyse van de balansen van een aantal dienstenchequebedrijven, aangetoond dat de hele sector bij ongewijzigd beleid qua overheidsfinanciering op korte termijn in nog slechtere papieren zou komen. Het gaat hier niet over de bedrijven die zich nu al in moeilijk vaarwater bevinden, maar ook over de bedrijven die nu wel nog kunnen standhouden. De eenvoudige reden is dat de geschatte kosten de inkomsten binnen een paar jaar, twee jaar, zullen overstijgen. Men hoeft echt geen econoom te zijn om zich de desastreuze gevolgen voor te stellen, zowel voor de bedrijven zelf als de vele huishoudhulpen en andere werknemers in de sector.
Naar schatting zijn er honderdduizend Vlamingen die via het systeem van de dienstencheques een reguliere broodwinning hebben verworven. We mogen ook de vele klanten die dankzij het systeem ten dele ontzorgd worden in hun huishoudelijke taken, niet vergeten. Daarom rekent de sector op de Vlaamse Regering om dringend de broodnodige maatregelen te nemen. Het siert de sector trouwens dat hij niet alleen klaagt, maar ook meedenkt aan oplossingen om de leefbaarheid van de sector en de duurzaamheid van de jobs structureel te garanderen.
Minister, aangezien er in de Septemberverklaring geen concrete engagementen werden aangekondigd: bent u zich bewust van de wel zeer penibele situatie waarin de sector verkeert? Welke maatregelen kunt u namens de Vlaamse Regering in het vooruitzicht stellen?
Op 8 juli werd de befaamde resolutie goedgekeurd, waarin toch wel heel veel huiswerk stond voor de Vlaamse Regering. Bent u sindsdien nog in overleg geweest met de sector om alles verder uit te klaren? Indien niet, wanneer mogen we dat overleg verwachten?
Minister Crevits heeft het woord.
Beste collega’s, ik hoor vandaag heel wat bezorgde en terechte vragen over de situatie in de dienstenchequesector. Misschien eerst een technische rechtzetting: de begrotingsdocumenten zijn nog niet ingediend in het parlement, dus vandaag kunnen we nog niet zeggen welke bedragen erin staan.
Een tweede voorafgaande opmerking: ik heb de komende dagen met ingang van vandaag gesprekken met de diverse spelers in de dienstenchequesector om na te gaan op welke manier we de ondersteuning, die echt wel broodnodig is, kunnen versterken. Ik ben dan ook net als jullie allemaal vragende partij voor een versterking.
Collega Gennez heeft duidelijk aangegeven dat de versterking drie luiken bevat. Ik zal er een van behandelen omdat de vragen vooral daarover gaan. Je hebt ten eerste de loon- en arbeidsvoorwaarden die in de sector moeten worden onderhandeld. Je hebt ten tweede werkbaar werk, waaraan ook de overheid een bijdrage moet leveren. Ik verwijs naar de projectoproepen die we hebben gedaan rond de werkbaarheid van het werk, die met de sector zijn doorgesproken. Ten derde heb je dan de financiering.
Inzake de kostprijs van de dienstencheques komen we jaarlijks een pak boven 1 miljard euro uit. In coronatijden hebben we in totaal al 65 miljoen euro extra uitbetaald aan de dienstenchequebedrijven om het voor hen mogelijk te maken hun personeel in veilige omstandigheden te laten werken. Dat is niet onbelangrijk om aan te tonen dat we ook in coronatijden rekening houden met de moeilijkheden die er zijn.
De sector is niet gesloten, hij is op een bepaald moment heropgestart. Onze ondersteuning heeft tot gevolg dat op dit ogenblik een heel hoog percentage van de medewerkers in de sector opnieuw aan de slag is. Ik hoop daar blijvend waakzaam over te kunnen zijn, want de cijfers evolueren in de slechte richting, maar ondertussen is het veiligheidsgerief overal in gebruik. Mochten er klachten zijn dat bepaalde medewerkers het veiligheidsmateriaal niet zouden krijgen, gelieve ons dan te verwittigen. We laten daar zeker onze controleurs op los.
Ik sta achter het idee dat de beste manier om te werken is om iets te doen aan de inruilwaarde, de indexatie van de inruilwaarde die nu niet volledig is. We hebben een aantal documenten om dat te staven. De spending review was een uitzondering. Er kwam ook wat kritiek op. Voor mij is het simpel: het moment waarop je een spending review doet, is heel belangrijk in de conclusies. Bij de dienstencheques is de spending review gebeurd voor de loonindexering. Als je dat ervoor doet of erna: dat heeft natuurlijk een enorme impact op de loonkost. Dat is evident.
Als we straks de spending reviews uitrollen, moeten we heel goed het momentum kiezen waarop we dat doen om zo een volledig plaatje te krijgen. De bezorgdheid waar collega Buysse naar verwijst, heeft daarmee te maken. Je moet het momentum echt goed kiezen, want het geeft een totaal ander beeld als de lonen zijn gestegen dan als ze niet zijn gestegen.
Doordat ik nu gesprekken voer, kan ik nog geen concrete details geven over hoe we het nu zullen aanpakken. Sowieso trek ik hier in de begroting van volgend jaar extra middelen voor uit. Dat staat vast. Maar ik wil nu toch met de sector overleggen over hoe we die op de beste manier inzetten.
Een van de collega’s heeft verwezen naar wat de heer Daenens zei over wat er allemaal mogelijk was. Er zijn om inkomsten te krijgen veel zaken mogelijk, inzake de prijs van de dienstencheques, de aftrekbaarheid van de dienstencheques, de prijs die gedifferentieerd wordt afhankelijk van het aantal cheques dat iemand nodig heeft … Er kan dus op veel plaatsen ingegrepen worden. De Vlaamse Regering heeft beslist om daar in 2021 niet op in te grijpen. Mensen hebben het nu ook moeilijk. Corona heeft er bij veel gezinnen zwaar in gehakt. De keuze van het regeerakkoord op dat vlak werd bevestigd: de aftrekbaarheid gaat naar beneden. We zullen echter niet op een andere wijze ingrijpen.
Collega’s, over de finale keuze en het plan van aanpak hoop ik met de sector tot een overeenstemming te komen. Dat er extra middelen nodig zijn, daarover ben ik het met jullie eens. Hopelijk gunnen jullie me nog enkele weken om daar finaal helderheid over te verschaffen.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat u zegt niet te zullen overgaan tot een prijsverhoging van de cheques zelf. Ik denk dat dat een belangrijk element is om de combinatie werk/gezin in evenwicht te houden. Dat is nu zeker meer dan ooit van belang.
Ik ben ook blij, minister, dat u zegt de komende weken naar een oplossing te zullen zoeken.
Onze fractie antwoordt alleszins positief op de vraag of we de minister de tijd gunnen om een oplossing te vinden. Minister, wij gunnen u de tijd.
De heer Ongena heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Ik denk dat we inderdaad nooit mogen vergeten dat Vlaanderen al heel veel geld geeft. Ik denk dat Vlaanderen bijna 1,4 miljard euro uitgeeft aan het systeem van de dienstencheques, op een begroting van ongeveer 40 miljard euro. Dat zegt dus al heel veel. Daarom vind ik het een goede zaak, minister, dat u in extra middelen zult voorzien om de meest acute problemen in de sector aan te pakken.
We weten allemaal – u hebt er ook naar verwezen – dat er natuurlijk een structureel probleem is. We weten dat we met wat extra middelen misschien de acute nood kunnen opvangen, maar het is ook heel duidelijk gebleken dat er een langetermijnperspectief moet komen voor de sector. Collega Buysse was ook aanwezig op die studiedag, waar de conclusie was dat die indexering van 100 procent het minimum minimorum was: dat was voldoende om te vermijden dat men volgend jaar en het jaar nadien in de problemen zou geraken, maar niet voldoende om toekomstige loonakkoorden te financieren. Dan hebben we het natuurlijk over de omstandigheden waarin de meer dan honderdduizend poetshulpen en andere mensen in het systeem moeten werken. Als we de bedrijven extra marge willen geven om loonakkoorden te kunnen subsidiëren, zal er echt wel meer nodig zijn.
Dan kom je natuurlijk tot de fundamentele discussie. U zegt: het is goed dat we dit jaar nog even afwachten maar de komende weken zullen we toch wel echt knopen moeten doorhakken. Op die studiedag was er een grote consensus: de problemen zijn heel groot. Er bestond ook consensus over het feit dat de factuur doorgeschoven moet worden naar de gebruikers. Dat was de oplossing.
Minister, u verwees al naar de aftrekbaarheid en het eventueel inkomensafhankelijk maken van de prijs. De grote conclusie was: we gaan de gebruiker meer geld vragen om het systeem overeind te houden. Het zou spijtig zijn mocht dat ook de conclusie zijn in het langetermijnperspectief dat wordt uitgetekend.
Ik denk dat er echt wel andere sporen zijn. Vanuit de sector bleek dat de taxshift die de voorbije jaren doorgevoerd werd, ook wel wat zuurstof heeft gegeven. Ik kijk ook naar de doelgroepkortingen, die eraan zitten te komen. Dat is een andere discussie. Misschien is dat een mogelijkheid om wat meer ruimte te geven. Ik kijk ook naar de administratieve kosten. In de resolutie wordt ook gewezen op het in vraag stellen van het chequesysteem op zich, omdat het een hele administratieve kost met zich meebrengt. Is daar geen winst te vinden, door het systeem goedkoper te maken in zijn werking? Dat kan misschien ook helpen.
Dan was er nog iets dat werd gesignaleerd. Er zijn natuurlijk diverse maatregelen van de Vlaamse overheid, zoals de individuele beroepsopleiding (IBO) en dergelijke meer, waarvoor zij niet in aanmerking komen. Misschien moet men eens bekijken of die en andere maatregelen gericht op bepaalde werkgevers ook voor de sector kunnen worden opgesteld. Het zijn maar pistes die ik aangeef in het belangrijke debat dat moet worden gevoerd en waarmee we de mensen in de sector echt een langetermijnperspectief kunnen geven. Dit doorbreekt echter een beetje de steriele discussie over de vraag of men de gebruiker meer laat betalen of de overheid er gewoon meer belastinggeld aan moet geven. Ik doe een oproep om in dat debat wat verder te gaan dan dat, en dus niet zo snel te zeggen dat men de gebruiker meer zal laten betalen.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik heb een aantal opmerkingen over de 65 miljoen euro corona-investeringen. U zegt ook de inspectie te sturen om te checken of de bedrijven dat goed investeren. Misschien is het goed om daar op een bepaald moment ook wat extra feedback over te geven.
Het tweede element is dat van de cijfers uit de spending review. De sector geeft aan dat de loonkosten in de berekeningen eigenlijk zwaarder zijn dan die spending review aangeeft, omdat de RSZ-bijdragen hoger zijn, evenals de eindejaarspremies. De sector geeft ook aan dat de kosten voor opleidingen en verplaatsingsvergoedingen hoger liggen dan in de review wordt aangegeven, net als het gemiddelde brutoloon, onder andere door de anciënniteit en dergelijke. Wat wij belangrijk vinden, is dat er inderdaad een volledige indexering komt. Wij hebben ons daartoe ook in de resolutie geëngageerd, en we denken dat het dan ook maar rechtvaardig zou zijn dat ook wat de andere poten betreft, dus werkbaar werk en de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de medewerkers, de bonafide ondernemingen zouden worden onderscheiden van de veeleer negligente spelers. Ook dat indexeringsmechanisme kan daar dus aan worden gekoppeld. Ik denk aan omkadering van personeel, aan opleiding en vorming van de medewerkers en bijvoorbeeld ook aan opvolging door de arbeidsgeneesheer om werkbaar werk te versterken. Zo conditioneert men die volledige indexering om een impact te hebben op de loon- en arbeidsvoorwaarden en op werkbaar werk. We denken dat dat mogelijk moet en kan zijn.
Wat de betaalbaarheid van het hele stelsel betreft: uiteraard staan wij er ook voor open om te bekijken, zoals collega Ongena zegt, of bepaalde doelgroepkortingen en loonkosteninvesteringen ook op deze sector kunnen worden geënt. Collega Ongena, dat is natuurlijk ook belastinggeld. Wij vinden dat een ingreep in het prijsmechanisme op dit moment niet aan de orde is. Ik ben het daarover eens met de minister. We hebben de fiscale aftrek al verlaagd. Natuurlijk vinden we het wel belangrijk dat mensen met een bescheiden inkomen in elk geval ook in de toekomst nog kunnen gebruikmaken van de dienstencheques. Dat er een inkomensafhankelijkheid zou worden geïntroduceerd in het stelsel, kan wel rechtvaardig zijn.
We hopen dat we snel licht aan het einde van de tunnel zien.
De heer Buysse heeft het woord.
Minister, echt heel veel nieuws krijgen we vandaag niet, maar ik begrijp dat men moet wachten op een aantal gesprekken intern. Ik ben echter wel blij, natuurlijk, dat het overleg met de sector nakende is. Hopelijk kunt u nog beter nieuws melden wat dat betreft. Zoals een van de collega’s al heeft gezegd, de volledige indexering van die inruilwaarde zal dus niet volstaan. De tabel die u ongetwijfeld kent van die studiedag, toont duidelijk aan welke de diverse ingrepen zijn die nodig zijn om uit de kosten te geraken. Het is dus heel belangrijk dat dat niet uit het oog wordt verloren.
Wat de status quo inzake de aftrekbaarheid betreft: daar ben ik blij mee. Ik ben vooral blij dat die bevoegdheid bij u zit, en niet bij de nieuwe federale minister van Sociale Zaken, Frank Vandenbroucke, de geestelijke vader van het hele systeem, want op die studiedag suggereerde hij om de fiscale aftrek in de toekomst volledig weg te laten.
Het is vandaag niet echt gezegd, denk ik, maar het lijkt me belangrijk erop te wijzen, wat de vraag om extra middelen betreft, dat dat niet gaat over centen die zomaar ergens in een put worden gegooid. In deze commissie hebben we immers de studie kunnen bespreken waaruit blijkt dat een groot percentage van de door de overheid geïnvesteerde middelen echt een terugverdieneffect heeft. Dat is niet altijd een terugverdieneffect voor de portemonnee van de Vlaamse overheid, maar het is toch een belangrijk element in deze discussie.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Gennez, wat de controle op de veiligheidsmiddelen betreft, heeft de inspectie een sjabloon naar de bedrijven gestuurd met de vraag op welke manier de bijkomende middelen aangewend zijn. Sowieso zullen we over die analyse terugkoppelen als u dat wilt, maar ik heb die nu nog niet. Men is daar nog volop mee bezig.
Mijnheer Ongena, ik vind uw insteek heel interessant. Wat mevrouw Gennez zei, is natuurlijk juist. We kunnen beslissen niet aan het prijsmechanisme te raken omdat we de factuur niet naar de mensen willen doorsturen, maar de factuur zit globaal al bij de mensen omdat het gaat om belastinggeld van Vlaanderen dat daarvoor wordt gebruikt. De vraag is welke bijdrage men vraagt van de gebruiker.
De regering heeft aan het begin van de legislatuur al ingegrepen, en nu is er eensgezindheid dat we momenteel niet aan die prijzen moeten morrelen, want voor veel gezinnen is dit de manier om met twee te kunnen gaan werken. De medewerkers in de sector doen ook gouden werk bij de mensen thuis. We kunnen wel nog alternatieve pistes bekijken. Voor mij hangt de indexering ook samen met opleiding, mevrouw Gennez, zoals men dat ook in Brussel doet. Dus in plaats van extra financieringsbronnen te zoeken, moeten we ook eens kijken of er geen andere manieren zijn waarop de sector op lange termijn gezond kan blijven. En dat is het traject dat ik met hen wil lopen.
Mijnheer Buysse, ik heb wel gezegd dat ik ook vind dat er recurrent extra middelen nodig zijn. Zelfs als men een indexering wil doorvoeren, heeft men extra geld nodig om tot 100 procent te gaan. Dat gesprek wil ik de volgende weken voeren om dan tot een gedragen pact te komen met de sector zodat het ook in de toekomst een sterke sector kan blijven.
Ik heb zeker ook de intentie om met andere regio's daarover te praten. Het systeem bestaat immers ook in Wallonië en in Brussel, maar het is wel het meest boomend in Vlaanderen. Ik hoop de komende weken met de sector een goed en intens traject te kunnen lopen.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, het is heel goed dat u extra middelen zult uittrekken. Als ik u goed begrijp, zult u die middelen gebruiken om iets te doen aan die indexering, waarmee u tegemoetkomt aan de vraag van de sector om deze op korte termijn wat zuurstof te geven. Maar we weten natuurlijk dat het debat op lange termijn moet worden gevoerd. Ik ben dan ook blij van u te horen dat u nog veel andere zaken wilt bekijken naast de prijs voor de gebruiker, waar we nu even niet aan raken.
Mevrouw Gennez, u zegt ook dat u niet aan de prijs wilt raken, maar als u dan begint over het inkomensafhankelijk maken van die prijzen, dan raakt u wel aan die prijzen en zullen sommige mensen wel meer moeten betalen. Dat debat moeten we misschien op een andere keer voeren, maar ik denk dat het toch een fundamenteel debat zal worden over wie wat zal moeten betalen. Maar het is alvast een goed signaal dat de sector op korte termijn meer zuurstof krijgt.
De heer Buysse heeft het woord.
Minister, u moet deze vraag niet positief beantwoorden voor ons, voor de mensen die hier vandaag aanwezig zijn. Het gaat in eerste instantie over de meer dan honderdduizend Vlamingen die intussen een reguliere job hebben gevonden in deze sector. Dat zijn meestal – niet altijd – ongeschoolde of – zoals u het altijd zegt – kortgeschoolde mensen die heel weinig alternatieven hebben op de arbeidsmarkt. Dat is toch een doelgroep die u na aan het hart ligt. Vergeet dat ook niet tijdens de gesprekken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.