Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vandeput heeft het woord.
Zij die het wel en wee van de lokale overheden tijdens de coronacrisis volgen, weten dat er een en ander gaande is. Kwetsbare groepen worden tijdens deze crisis extra getroffen door deze crisis en daarom heeft de federale overheid beslist om in extra middelen te voorzien voor de OCMW’s voor de financiering van eventuele stijgende tekorten en dergelijke meer. Als burgemeester van een Vlaamse centrumstad – maar ik kan ook spreken in naam van sommige collega’s, zeker de voorzitters van de bijzondere comités – kan ik zeggen dat bijkomende middelen altijd welkom zijn, maar dat het op de korte termijn niet altijd duidelijk is hoe die nuttig kunnen worden aangewend. We hebben allemaal de bedoeling, zowel voor mensen in moeilijkheden als voor de economie in het algemeen, om versterkt uit deze crisis te komen. In dat kader heeft de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) vorige week een oproep gelanceerd om te kijken of de vervaldagen of termijnen van de terbeschikkingstelling van de middelen zou kunnen worden verlengd.
Hoe staat u zelf tegenover een dergelijke vraag?
Bent u ertoe bereid om in het overlegcomité of elders op tafel te leggen dat de middelen weliswaar nuttig zullen zijn, maar dat het moeilijk kan zijn om daar op een korte termijn een goede en concrete invulling aan te geven die versterkend werkt op de juiste plaats?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Vandeput, laat mij u eerst en vooral feliciteren met uw uitstekend geheugen, want u hebt de vraag die u wou stellen en die ik hier op papier voor mij heb liggen, bijna letterlijk opnieuw verwoord. Het is in elk geval een terechte vraag, denk ik.
Mag ik beginnen met een waardering uit te spreken voor de inspanning die de federale overheid levert voor de OCMW’s. Oorspronkelijk was er 15 miljoen euro voorzien; nu is dat opgetrokken naar 125 miljoen euro, om OCMW’s en lokale besturen, die in de eerste linie staan, de mogelijkheid te geven de armoede die corona veroorzaakt en de problemen van kwetsbare mensen, zo goed mogelijk op te vangen. Ik ben ook blij dat het toepassingsgebied verruimd is. Men kan het geld nu ook inzetten voor kinderen in armoede en voor maatregelen op het vlak van energiearmoede. Daarnaast krijgen de OCMW’s 10 miljoen euro extra werkingsmiddelen om de begeleiding van deze gezinnen in goede banen te leiden.
Op zich waardeer ik de maatregel dus, maar ik heb ook begrip voor de bezorgdheid van de VVSG en haar Waalse en Brusselse zusterorganisaties, die zeggen dat het niet zo evident is om al deze middelen in 2020 te moeten besteden, zeker omdat de gevolgen in 2021 en 2022 voor bepaalde groepen in de samenleving nog harder en pijnlijker zullen zijn. Misschien zal het geld dan nog harder nodig zijn. Dat is dus een probleem, maar het is in de eerste plaats uiteraard een federaal verhaal.
Mijn kabinet had ondertussen ook contact met het kabinet van minister Ducarme en daar is er absoluut begrip voor de bekommernis. Minister Ducarme heeft absoluut begrip voor deze situatie; het is niet zo dat hij dat niet inziet of niet begrijpt, maar er stelt zich natuurlijk ook een heel moeilijke situatie op het federale niveau: de huidige Federale Regering kan onmogelijk engagementen aangaan voor volgend jaar. De federale volmachten zijn eind vorige maand uitgedoofd en de Federale Regering heeft afgesproken om geen maatregelen te nemen met een financiële impact voor 2021. Het grootste deel van de maatregelen loopt nog tot eind augustus 2020, zo heeft collega Ducarme me verteld, en het uitbreiden naar eind 2020 was op zich al geen evidente opdracht. Men zou het een vorm van onbehoorlijk bestuur vinden dat men in deze fase van een mogelijke regeringsvorming engagementen zou nemen die zich over meerdere jaren spreiden.
De vraag is dus terecht, maar er moet toch ook wel enig inlevingsvermogen zijn in de federale problematiek.
Men moet ervoor opletten dat men dan vanuit de andere richting niet het verwijt krijgt dat men geld aan het uitgeven is, terwijl er eigenlijk nog geen echte meerjarenbegroting is. Ik ben er ook toe bereid om dat probleem blijvend op de agenda te plaatsen en dat tijdens eventuele volgende overlegmomenten aan te kaarten.
En hopelijk – en dat hoop ik samen met u – is er zo snel mogelijk een volwaardige federale regering, want die regering zal politiek gezien veel gemakkelijker maatregelen kunnen nemen met een impact voorbij eind december 2020.
Nog een laatste opmerking: ik begrijp dat het voor lokale besturen moeilijk is om de middelen in te zetten. U weet dat ik ook enige ervaring heb op het lokale vlak. Als ik nu in plaats van titelvoerend ook volwaardig burgemeester zou zijn, dan zou ik weten hoe ik die middelen efficiënt moet inzetten dit jaar. Ik ben er mij echter ook van bewust dat er volgend jaar nog altijd kansarmoede zal zijn en misschien zal die door de coronacrisis nog harder zijn dan vandaag.
De heer Vandeput heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Normaal gezien ben ik altijd tevreden met uw antwoorden, maar deze keer stelt het antwoord mij toch enigszins teleur, in die zin dat de vraag van de VVSG en van de gemeenten niet over meer middelen gaat, maar over een verlenging van de termijn om de huidige toegekende middelen nuttig te kunnen aanwenden. In dat kader zou ik toch wel willen verwijzen naar een aantal cijfers: we zien een geringe toename – gelukkig maar een geringe – van de hulpvragen bij mensen die door corona in de problemen zijn geraakt. Daarom vind ik het een beetje raar dat men zou zeggen dat men zonder meer weet hoe men die extra middelen tegen het eind van het jaar nuttig kan besteden. Mijn appreciatie is dan dat er niet goed gepland geweest is.
Men kan het lang en breed bekijken. De federale middelen zijn toegekend. Het federale niveau heeft langs alle kanten heel veel middelen toegekend, zolang het daar de volmacht toe had of soms zelfs buiten de volmachten om – dat mag ook, iedereen heeft daar zijn mening over. Wat mij bekommert is vooral het risico dat de middelen worden aangewend gewoon omdat ze er zijn, niet omdat ze een impact kunnen creëren. Dat vind ik zonde. In dat kader vind ik de vraag van lokale overheden om niet meer middelen te vragen voor de toekomst, meer dan terecht, want het zal in de toekomst zijn dat het moeilijker zal worden. Vandaag zien we nog geen grote toename in hulpvragen bij het OCMW – we zullen de cijfers misschien ook eens moeten opvragen –, maar we hebben wel het vermoeden dat die er gaat komen en dat we nog maar aan het begin staan van de economische crisis. Daarom zal er met de toegewezen middelen waarschijnlijk meer impact kunnen worden gecreëerd, als er fatsoenlijk wordt nagedacht over hoe die kunnen worden aangewend, in plaats van ze nu rap te gebruiken voor het eind van het jaar, omdat ze anders op zouden zijn. Dat is de slechtste manier om aan politiek te doen, op welk niveau dan ook.
In dat kader, minister, herhaal ik mijn vraag: zijn er fora waar u kunt aanhalen dat de gemeenten niet vragen om meer middelen toe te kennen – misschien zullen die in de toekomst nodig zijn, dat weet ik niet –, maar wel om de toekenningstermijn van de middelen te verlengen?
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Voorzitter, ik wil me even kort aansluiten bij de vraag van collega Vandeput. Ik denk dat het, zoals de minister ook aanhaalde, goed is dat de federale overheid hier voldoende middelen voor vrijmaakt.
Ik denk dat dat heel goed is, en het is een extra ondersteuning in aanvulling van wat de Vlaamse Regering heeft gedaan voor de lokale besturen. Dit is een opsteker. Maar ik vind ook wel dat de uitvoering maximaal ingevuld moet worden. Het is niet voor niets dat de VVSG en haar zusterorganisaties daarover een opmerking maakten. De minister haalt ook aan: creatieve burgemeesters vinden wel een oplossing. Dat is wellicht zo. Maar ik denk ook wel dat we momenteel, zeker gezien de budgettaire toestand de volgende jaren, onze middelen efficiënt moeten inzetten. Vandaar wil ik ervoor pleiten dat Vlaanderen niet aandringt op het uitgeven van extra geld maar om de modaliteiten zo in te vullen dat men meer vrijheid heeft.
Minister, het is misschien een idee dat u, net zoals de VVSG en haar zusterorganisaties dat punt maakten naar de federale overheid toe, met uw collega’s van de andere deelstaten zegt: prima maatregel, maar laten we de middelen die extra worden vrijgemaakt maximaal en zo efficiënt mogelijk inzetten en die termijn verlengen tot na het einde van het jaar. Ik denk wel dat dit iets is waar heel wat Vlaamse lokale besturen mee geholpen zullen zijn.
Minister Somers heeft het woord.
Opdat er geen misverstanden bestaan, herhaal ik nogmaals: ik ben het ten gronde eens met het feit dat de middelen beter aangewend zouden kunnen worden, niet alleen dit jaar maar ook volgend jaar. Dat heb ik tijdens mijn eerste tussenkomst al gezegd.
Ten tweede heb ik al contact opgenomen met collega Ducarme om dat te vragen. Ik heb zijn argumentatie uitgelegd maar ik ben zeker bereid om daar verder op aan te dringen omdat ik het daar ten gronde eens mee ben. Ik begrijp de filosofie en de logica van de federale overheid, dat men geen engagementen op lange termijn wil nemen. Maar die logica botst natuurlijk met het feit – en daarin hebben collega Vandeput en collega Van den Heuvel natuurlijk gelijk – dat er niet noodzakelijk extra geld gevraagd wordt voor de volgende jaren, maar dat men vraagt om de GIP-middelen (gemeentelijk investeringsprogramma) die nu toegekend zijn, te spreiden over meer dan een jaar, zodat men de kans heeft om die ook nog volgend jaar of het jaar nadien te besteden.
Uiteraard – u kent ook de boekhoudregels en de begrotingsregels van de overheid – heeft dat een impact op de cijfers. Ik denk inderdaad dat we moeten proberen om daar verder op te bouwen. Er zijn drie fora waarop dat kan gebeuren. Ik moedig de collega’s aan om hun collega’s in het federaal parlement ter zake ook initiatieven te laten nemen, want dit is natuurlijk in de eerste plaats een federale aangelegenheid.
Ten tweede zal ik de suggestie van collega Van den Heuvel volgen en mijn tegenhangers in Brussel en Wallonië aanspreken om gezamenlijk een initiatief te nemen naar federaal collega Ducarme om de gezamenlijke standpunten – want ik denk dat we regionaal op één lijn zitten – aan te kaarten. Zelf zal ik dit punt ook laten agenderen op het eerstvolgende overlegcomité, dat waarschijnlijk in september zal plaatsvinden. Ik denk dat we op die manier, vanuit de bevoegdheden die we hebben, het maximale doen om erop aan te dringen ter zake toch een grotere soepelheid aan de dag te leggen, ook al is dat geen neutrale operatie voor de openbare financiën van de federale overheid. Ik blijf dus ook begrip hebben voor hun positie.
Als je een armoedebeleid voert, dan moet je dat natuurlijk op een zo goed mogelijke manier kunnen voeren. Ik herhaal dat creatieve burgemeesters in staat zijn om dat op een heel goede manier te doen, maar niet iedereen is even creatief. Ook die burgemeesters die minder creatief zijn, moeten we helpen en ondersteunen. Ik heb begrepen dat dat vooral de bekommernis is van collega Vandeput. Maar dat wil niet zeggen dat ik collega Vandeput niet tot de creatieve burgemeesters reken.
Ik ben blij met deze ondersteuning voor de niet-creatieve burgemeesters.
De heer Vandeput heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik wil nog opmerken dat creatieve burgemeesters er vaak nog zonder de bijkomende middelen in zullen slagen om een goed armoedebeleid te voeren, en dat is uiteindelijk de bedoeling. Ik denk dat het helpen van mensen die het moeilijk hebben, gaat over impacteren en proberen daarmee op lange termijn effecten te ressorteren.
In dat kader blijf ik herhalen dat de vraag van de gemeenten zeer specifiek is.
Wij moeten hier de rekening van de Federale Regering niet maken. Ik heb er sympathie voor, minister, dat u dat een beetje goed probeert te praten, maar ik krijg zo een beetje het gevoel dat dit jaar alles mag en volgend jaar niet meer. Volgend jaar moet er dan een regering zijn, die dan orde op zaken moet stellen. Als de volgende regering gaat zeggen dat ze de middelen die niet aangewend zijn voor het eind van 2020, weer gaat afpakken, dan is dat al een eerste negatieve maatregel, wat ook niet echt aangenaam is.
Er wordt dit jaar langs alle kanten van alles onder de mat geveegd onder het mom van vooruitgaan, maar laat ons dan alstublieft de middelen op zo’n manier inzetten dat ze ook impact kunnen creëren en mensen kunnen helpen, in plaats van ze te laten verdwijnen in een snelle consumptie, omdat ze anders toch maar zouden verdwijnen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.