Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik heb inderdaad een vraag over de vermaatschappelijking van de zorg, een term die al enige tijd gekend is voor acties om fenomenen als eenzaamheid en vergrijzing te counteren. We hebben een periode van corona en lockdown achter ons liggen, waarin heel wat mensen opeens uitgedaagd werden en gemerkt hebben hoeveel zorg er wel is in de buurt en wat men dan mist. Opeens was er het gebrek aan fysieke contacten, het gebrek aan bezoek. Het verenigingsleven viel stil en men kon daar dus niet aan deelnemen. Sommige mensen ontdekten dat ze niet genoeg geëquipeerd waren of de skills niet hadden voor skypen of andere digitale dingen.
Tijdens deze gezondheidscrisis werd een grote groep mensen geconfronteerd met rouw, verdriet, angst, onzekerheid. De lockdown ligt nu achter ons. Ik denk dat nu de tijd gekomen is om te bekijken welke kansen er voor ons liggen en welke uitdagingen er zijn voor een buurtgerichte zorg, om te kijken wat er al bestaat, wat er goed is en wat vernieuwend kan zijn voor de toekomst.
Minister, in uw beleidsnota vind ik veel verwijzingen naar buurtgerichte zorg. U erkent dat heel duidelijk. Ook in het regeerakkoord vinden we dat terug: de buurtwerking en de vermaatschappelijking van de zorg.
Tijdens de coronacrisis werd het plan ‘Zorgen voor morgen’ opgesteld waarin ook expliciet en duidelijk verwezen wordt naar het werken aan zorgzame buurten in samenwerking met gemeentebesturen, buurtverenigingen, sociaal-culturele organisaties en jeugdorganisaties.
In Nederland werkt men reeds enige tijd met het concept van ‘dorpsondersteuners’: mensen die op het niveau van de wijk of op het niveau van het dorp de opdracht hebben en als job hebben om op een heel laagdrempelige manier met mensen in contact te komen en om hen door te verwijzen of mee te nemen naar de officiële eerstelijns- en tweedelijnshulp, concreet naar een OCMW of een klusjesdienst, als er een specifieke vraag komt. Er zijn de ‘keukentafelgesprekken’ en deze dorpsondersteuners omschrijven zichzelf als ‘de buurvrouw plus.’ Ik vind dat eigenlijk een eenvoudig maar aangenaam verfrissend model. Los van hoe het daar genoemd wordt, lijkt dit te werken. Dat is wat ik hier vandaag wil voorleggen.
Uit onderzoek van de Aletta Jacobs School of Public Health is gebleken dat door inzet van deze dorpsondersteuner de zorgkosten verlagen en de werkdruk van de huisarts afneemt. Bij de voorbeelden die ik leren kennen heb, wordt samengewerkt met de lokale huisarts, die daarin een belangrijke persoon is. De manier van werken versterkt de cohesie binnen gemeenten en moedigt mensen ook aan om zelf hulp te verlenen aan anderen. Het verlaagt de drempel naar de zorgsector en ontlast dus op termijn de sector door de veerkracht van mensen aan te scherpen en heel snel bepaalde problemen te ontdekken.
Ook in Vlaanderen kennen we soortgelijke projecten. Dat van de buurtgezellen lijkt er wel wat op.
Minister, in uw actieplan inzake mentaal welzijn brengt u de vermaatschappelijking van de zorg ook specifiek onder de aandacht. U wilt de veerkracht van jongeren en volwassenen aanwakkeren. Daarom wil ik u de volgende vragen stellen. Bent u bekend met het Nederlandse concept en ziet u hiervoor mogelijkheden in Vlaanderen? Ziet u hierbij ook een rol voor het middenveld en de verenigingen weggelegd? Welke? Op welke manier kunnen we de link maken met het grote kapitaal dat voorhanden is qua vrijwilligerswerk en specifiek engagement? Welke andere maatregelen hebt u al genomen in het brede kader van het vermaatschappelijken van de zorg en zorgzame buurten?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, de jongste jaren werd er heel wat wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd omtrent buurtgerichte zorg en zorgzame buurten. Niet alleen in Nederland, maar ook in België verdiepen onderzoekers van diverse universiteiten en hogescholen zich in dat thema. Zowel het Kenniscentrum Welzijn, Wonen, Zorg (WWZ) als de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) bracht een cahier uit over buurtgerichte zorg. Beide cahiers bevatten heel wat inspirerende voorbeelden van projecten inzake buurtgerichte zorg in Vlaanderen en Brussel, zoals de buurtgezellen in Limburg, de wijkregisseurs in Gent of het BuurtPensioen in Brussel.
Daarbij moeten we meteen een uitroepteken plaatsen: een goed voorbeeld uit de ene gemeente kan niet zomaar worden gekopieerd naar een andere gemeente. Buurtgerichte zorg is per definitie op maat van een buurt. Uiteraard geldt dat ook voor het Nederlandse voorbeeld dat u aanhaalt, en we moeten ook rekening houden met het feit dat de Nederlandse zorg op een andere manier is georganiseerd dan de Vlaamse zorg. Het Nederlandse voorbeeld van dorpsondersteuners is georganiseerd in veeleer kleine dorpsgemeenschappen met relatief weinig andere diensten. Het kan dus, net zoals de voorbeelden die we al kennen in Vlaanderen, mee een inspiratie zijn om zorgzame buurten op het terrein vorm te geven. Het middenveld en de verenigingen inzake welzijn en zorg, inzake sport, de culturele of socioculturele verenigingen nemen wat dit betreft nu al lokaal een rol op zich, voor jongeren en ouderen, voor mensen met en zonder welzijns- en zorgproblematiek. Het middenveld en de verenigingen vormen dan ook een essentiële schakel in het creëren van zorgzame buurten voor jong en oud. Ook in voorbeelden zoals de werkingen van De Stek vanuit Samenlevingsopbouw is het middenveld de trekker. Andere organisaties, zoals Samana, OKRA en Ferm, kennen vaak ook een zeer sterke link met zorg en welzijn, en vertrekken vanuit de kracht van vrijwilligers en een positieve kijk op gezondheid. Als we werk maken van zorgzame buurten, is het essentieel om de sterkte van onze samenleving, die zeker ook ligt in het wijdvertakte verenigingsleven en ruime middenveld, volop te gebruiken en hen te betrekken om dit mee vorm te geven.
Uw derde vraag sluit nauw aan bij de vorige. Mensen die zich vrijwillig inzetten voor anderen, al dan niet via een vereniging, maken buurtgerichte zorg en bij uitbreiding zorgzame buurten mogelijk. Participatie en samenwerking zijn sleutelelementen bij de uitbouw van een zorgzame buurt. Het gaat dan om samenwerking tussen welzijnsactoren en zorgactoren, tussen Welzijn, zorg en andere domeinen, zoals Werk, Onderwijs, Jeugd, en tussen informele en professionele zorg. Het verder ondersteunen van informele zorg, zoals mantelzorgers en vrijwilligers, is daarbij uiteraard een aandachtspunt.
De voorbije jaren is er een belangrijke evolutie in het welzijns- en zorglandschap ingezet: we evolueren van aanbodgerichte zorg naar vraaggerichte zorg, van een ‘one size fits all’-benadering naar zorg op maat, van intra muros naar extra muros, naar ‘community care’, zelfregie, empowerment en krachtgericht werken met oog voor de kwaliteit van leven.
Het uitwerken van de vermaatschappelijking van zorg is ingezet door mijn voorganger. Ik wil daar de komende jaren verder op inzetten met de verdere uitbouw van de Vlaamse sociale bescherming (VSB), de persoonsvolgende financiering (PVF) voor personen met een handicap en de hervormingen in de geestelijke gezondheidszorg. De kernelementen van de vermaatschappelijking van de zorg komen een voor een terug in die grote werven.
Daarnaast wil ik ook nog melding maken van enkele specifieke beleidsinitiatieven. Er lopen op dit ogenblik zes proeftuinen inzake buurtgerichte zorg voor kinderen en gezinnen in Vlaanderen en Brussel. Die lopen tot 30 juni 2022.
Deze buurtgerichte netwerken integreren alle essentiële functies die voor kinderen en gezinnen belangrijk zijn. De participatie van kinderen en gezinnen staat daarbij centraal. Daarnaast zijn er ook de samenwerkingsverbanden één gezin-één plan. Ook de jeugdhulp schuift steeds dichter bij onze gezinnen. Op 20 juni hebben we in dit kader een tweede oproep gelanceerd. Naast de investering van 15 miljoen euro trekken we hiervoor een extra budget uit van 9 miljoen euro. Een snelle en voldoende nabije jeugdhulp is daarbij het uitgangspunt.
Daarnaast besliste ik vorig jaar om in elke provincie en in Brussel twee werken van De Stek te ondersteunen. Deze laagdrempelige buurtgerichte plekken, die vanuit Samenlevingsopbouw worden vormgegeven, zijn erop gericht om zeer nabij mensen te ondersteunen en ontmoetingskansen te geven, maar ook om hun rechten te realiseren en antwoorden te bieden op ondersteuningsnoden.
Een laatste proefproject dat ik nog wil vermelden, is het project Kwartiermaken in de geestelijke gezondheidszorg, omdat ook in dit project de verschillende deelaspecten van de vermaatschappelijking van de zorg en van de buurtgerichte zorg duidelijk naar boven komen. Via deze methodiek wil men de samenleving gastvrijer maken voor mensen met een specifieke kwetsbaarheid. Nu richt hulpverlening zich voornamelijk op personen zelf. Men focust op sterktes van de persoon, het herstellen van het functioneren, het vergroten van vaardigheden en het aanpassingsvermogen, enzovoort, en men probeert een netwerk op te bouwen rond die persoon. Met de methodiek van Kwartiermaken vertrekt men echter vanuit een omgekeerde redenering: men wil inwerken op de samenleving en het lokale weefsel om meer gastvrije plekken en verbindingen te creëren voor personen met een psychische kwetsbaarheid, vanuit de filosofie dat ook de samenleving zich moet aanpassen aan kwetsbare mensen en daar ruimte voor moet maken. Herstelgerichte zorg vanuit een voorziening in de geestelijke gezondheidszorg en Kwartiermaken zijn complementair aan elkaar. Ze hebben als doel een plek voor het individu in de samenleving te vinden waar ook de kwetsbaarheid mag bestaan. Er gebeurt een wederzijdse inspanning om zo’n plek voor elke burger in een lokale samenleving te vinden. Dit wordt uitgetest in Maasmechelen, Oostende, Aalst, Brugge en Gent.
Samengevat, de kracht van buurten, die we tijdens de crisis hebben ervaren, zet ons aan tot het extra inzetten hierop, met buurten waar elke mens meetelt, mensen elkaar helpen in goede en kwade dagen, zich goed voelen en geborgenheid vinden. Het zal meer dan ooit de rode draad zijn doorheen mijn beleid, want de crisis heeft me onder andere geleerd dat zowel een sterk maatschappelijk weefsel als een goed samenspel tussen de zorgactoren cruciaal is.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. U pleit gedreven voor zorg op maat van een buurt en maakt daarbij meteen ook de opmerking dat dat wat moeilijkheden inhoudt. Buurten en wijken verschillen. We hebben heel wat grote plattelandsdorpen met relatief weinig inwoners, en in de stad heb je dan op een kleine oppervlakte wijken met heel veel bewoners. Ik vind het ijzersterk dat u zegt dat dat de schaal is waarop we moeten kunnen werken om die zorg tot bij de mensen te brengen.
In het Nederlandse model van de dorpsondersteuners werkt men inderdaad op een laag niveau, met niet al te veel inwoners, 1000 à 1200, en vaak in dorpen met relatief weinig voorzieningen, zoals u stelt. Ik moet zeggen dat ik ook wel vaststel dat in heel wat gewone Vlaamse dorpen en gehuchten tegenwoordig toch ook wel wat diensten verdwijnen. De post, de bank, het ziekenfonds, de huisarts, de buurtwinkel, gaan er op in grotere praktijken. Ik denk dat daar mogelijkheden liggen, ook voor het middenveld en de verenigingen. Ik ben absoluut tevreden dat u zegt dat die essentieel en cruciaal zijn. Ik heb u ook een aantal keren horen verwijzen naar De Stek-projecten. Ik heb die ook mogen leren kennen als een waardevolle meerwaarde. Die beginnen ook echt vanuit dat middenveld. U hebt ook Kwartiermaken genoemd, en een aantal andere projecten. Ik zal daarover zeker nog een aantal bijvragen stellen, middels schriftelijke vragen, om te zien wat we daaruit kunnen leren, zeker nu ik weet dat u daar echt wel op wilt inzetten. Ik vind het ook positief dat u dat kleinschalige, die zorg, dicht bij de mensen wilt invoegen doorheen uw hele beleid, zowel voor ouderenzorg als voor jongeren, als voor de geestelijke gezondheidszorg. Ik geloof daar heel sterk in voor de toekomst.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Collega’s, ik vind dit een heel interessante vraag, en ook een heel interessante materie. Ik denk dat we echt wel verder moeten inzetten op die buurtgerichte zorg. Dat staat gewoon buiten kijf. Onze partij is daar een groot voorstander van, net als jullie. Het staat ook in de beleidsnota. U hebt dat ook al aangehaald. Ik heb over de dorpsondersteuners gelezen. Op zich is dat een heel mooi concept. Alleen vraag ik me wel af of we hier in Vlaanderen al geen gelijkaardige initiatieven hebben. Het is er daarjuist ook al over gegaan. We hebben ook de lokale gezinscoaches die eraan komen, als aanspreekpunt voor de meest kwetsbare gezinnen. We hebben het geïntegreerd breed onthaal. De minister is ook bezig met de uitrol van BurgersAanZet. Inhoudelijk zullen die hier en daar wel verschillen van het concept van de dorpsondersteuners, maar hun doelstellingen liggen wel in dezelfde lijn: één aanspreekpunt dat doorverwijst naar andere instanties. Op zich is dat heel goed.
Ik vrees er wel een beetje voor dat, als we bijkomend een gelijkaardig initiatief als dat van de dorpsondersteuners in leven gaan roepen, we aan de ene kant een probleem oplossen of een hiaat opvullen, maar aan de andere kant opnieuw naar de situatie met meerdere aanspreekpunten gaan. Nog niet zo lang geleden hadden we hier een hoorzitting over jeugdhulp, waar het erover ging dat men door de bomen het bos niet meer ziet omdat er zoveel is, zodat zelfs de hulpverleners niet meer goed weten waar ze naartoe moeten. Dat wil ik echt wel voorkomen. Dat helpt niemand echt vooruit. Op zich vind ik het een heel mooi concept. Uw intentie is ook heel goed, uw vraag vind ik ook echt oké, maar we moeten er wel een beetje over waken dat het allemaal niet te veel wordt.
De afgelopen maanden, tijdens de coronacrisis, heb ik zelf ook al van die kleine initiatieven zien ontstaan in mijn eigen gemeente. Ik zie ook wel hoe dat er komt. Zoals men zegt, dat is buurtgerichte zorg, ondersteuning door hulpverlening die beschikbaar, bereikbaar en betaalbaar is, en dat is wat we moeten hebben.
Minister, u haalde aan, net als collega Jans, dat buurtgerichte zorginitiatieven niet zomaar kunnen worden gekopieerd. Dat is heel specifiek voor elke gemeente. Dat moeten we echt wel onthouden. Het is niet omdat het voor mijn gemeente, voor Bree werkt, dat dat ook voor een grotere stad zal werken.
Voor de rest heb ik geen vragen.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik wou gewoon zeggen dat wij daar ook volledig achter staan. In Diest passen wij dat ook toe. Dat is geen grootstad, maar wel een kleinere stad, en dat werkt geweldig goed. Misschien als tip, en aanvullend op het concept van mevrouw Jans: wat bij ons goed werkt, is het daarbij inzetten van vitalere senioren. Die halen daar geweldig veel uit en zorgen er ook voor dat dat veel meer bereik heeft, dat die projecten bekender zijn. Dat werkt bij ons dus goed, en het lijkt me goed om dat op Vlaams niveau te versterken.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Ik wil collega Jans en de minister danken voor de vraagstelling en het antwoord, en melden dat Groen zeker mee de schouders onder deze initiatieven wil zetten. Voor deze projecten kan er, denk ik, heel sterk worden samengewerkt met de lokale overheden, in die zin dat er nu in elke gemeente een registratie van de mantelzorgers is. Zeker in coronatijden was er toch ook wel een groot gebrek aan ondersteuning van die mantelzorgers. Via bepaalde projecten in bepaalde wijken konden die wel worden ondersteund.
Ik wil ook even verwijzen naar Lus vzw, die netwerken maakt bij personen met een beperking. Die maken kleine groepjes, netwerken die mee de zorgvragers ondersteunen. Kunnen we die concepten ook niet voor een stuk introduceren in de lokale zorgnetwerken?
Ik kijk ernaar uit om hier werk van te maken.
Minister Beke heeft het woord.
Ik denk dat dit een breed concept is, en ik ben blij dat iedereen daar eigenlijk wel achter staat. We hebben morgen hier op het kabinet nog een overleg over met de VVSG, Samenlevingsopbouw en de Koning Boudewijnstichting om goede lokale praktijken te ontdekken en te bekijken hoe we die kunnen steunen. Dat is een samenspel tussen professionele inzet en vrijwilligers. Hoe kunnen we dat beter op elkaar afstemmen?
Dat doen we onder andere ook met het concept geïntegreerd breed onthaal (GBO), dat daarbij kan aansluiten. Het feit dat er meerdere aanspreekpunten zijn, is niet noodzakelijk een probleem, zolang er een goede afstemming is.
Wat kwetsbaren betreft, hebben we een paar weken geleden bijkomende middelen uitgetrokken om het geïntegreerd breed onthaal net voor hen verder te versterken.
Mevrouw Jans heeft het woord.
(Slechte geluidskwaliteit)
Dank u wel, collega’s, voor de bijkomende vragen en voor het enthousiasme.
Voor alle duidelijkheid: ik ben absoluut niet op zoek naar een extra loket of naar nog iemand met een bepaalde titel of wat dan ook. Het gaat me hier over iemand uit de buurt die jou gewoon bij de hand pakt en die jou helpen kan, of dat nu gaat over het sneeuwvrij maken van de oprit of over naar het ziekenhuis rijden. Dat is één iemand die die match maakt. Ik vraag dus geen nieuwe loketten, collega Verheyen, want er zijn al genoeg bomen in het welzijnsbos, maar ik geloof echt dat er heel veel mensen zijn die niet meer bij een vereniging aansluiten, maar die in hun eigen buurt wel heel concreet dingen willen doen voor andere mensen. Alle initiatieven die ervoor zorgen dat we die match kunnen maken, die buurtgerichte zorg, ondersteun ik, samen met andere collega’s, denk ik.
Voor de zes genoemde projecten, maar ook voor de inspiratie die u blijkbaar ook opdoet door te spreken met inspirerende voorbeelden, denk ik dat het belangrijk is dat we hier verder op inzetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.