Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Vraag om uitleg over risicotaxatie en risicomanagement
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, bedankt om mijn vraag aan de agenda toe te voegen. Als u de inhoud ziet, dan zult u zien dat ze over de risicotaxatie gaat, niet over radicalisering.
We hebben vorige week gelezen dat u de begeleiding van geradicaliseerde ex-gedetineerden over een andere boeg wilt gooien, minister. U wilt daarbij niet langer imams betrekken, maar wel samenwerken met organisaties die extremisme en radicalisering bij moslims begeleiden, met de hulp van een divers team van theologen, psychologen, therapeuten en maatschappelijk werkers.
Minister, mijn vraag gaat vooral over de justitiehuizen die u een risicoanalyse wilt laten maken voor elke geradicaliseerde ex-gedetineerde. “Sommigen hebben nood aan duiding bij hun geloof of nauwe opvolging door de politie en lokale veiligheidscellen, anderen voornamelijk psychologische of psychiatrische hulp. En voor sommigen het totaalpakket.” Dat is het citaat dat we konden lezen in de pers, minister.
Reeds eerder hebt u in antwoord op mijn vraag om uitleg in verband met de aanpak van seksueel geweld gesteld dat u de problematiek van de risicotaxatie wetenschappelijk wilde laten onderbouwen vanuit een werkgroep. Ook in uw beleidsnota werd al vermeld dat de justitieassistenten volop zouden worden ingezet bij het totale proces van screening, risicotaxatie en risicomanagement. En ook daarnet, bij de andere vraag om uitleg over een personeelsplan voor justitiehuizen, hebt u ernaar verwezen, minister.
Heel wat sociale professionals, zoals justitieassistenten en trajectbegeleiders in gevangenissen, volgen mensen op die onderworpen zijn aan een straf of maatregel. Ze ondersteunen hen bij de naleving van de voorwaarden die hun zijn opgelegd. Ze gaan na of de pleger de opgelegde voorwaarden effectief respecteert. Voor die professionals is risicotaxatie een belangrijke meerwaarde. Het is dan ook nodig dat zo’n gestructureerde risicotaxatie wordt ingebed in de werking van deze professionals. In gelijkaardige diensten in bijvoorbeeld Nederland is risicotaxatie een vast onderdeel van de opvolging van veroordeelde daders.
Wil dit instrument van risicotaxatie leiden tot een succesvolle praktijk, dan moet er ook voldoende aandacht zijn voor de implementatie in de dagelijkse praktijk van sociale professionals, zoals de justitieassistenten. Dit impliceert dat justitieassistenten voldoende opgeleid moeten zijn om met risicotaxatie-instrumenten aan de slag te gaan.
Wat zijn de resultaten van de werkgroep belast met de wetenschappelijke onderbouw van de risicotaxatie?
Op welke manier zullen de justitieassistenten opgeleid worden voor en ondersteund worden bij deze opdracht van risicotaxatie?
Op welke manier is er overleg en afstemming met de federale justitiële instanties? Risicotaxatie vereist immers een proces waarbij alle actoren betrokken zijn.
Minister, maakt u ook gebruik van de bestaande ervaring en expertise in andere landen, zoals Nederland – ik verwees er daarnet naar –, waar het instrument van risicotaxatie al langere tijd bestaat?
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, in de beleidsnota van Justitie wordt aangegeven dat er volop wordt ingezet op risicotaxatie en risicomanagement. Het is zeer belangrijk om hierop in te zetten, aangezien dit kan zorgen voor een vermindering van recidive en het uitspreken van meer straffen op maat. Zowel bij volwassenen als bij jongeren dient hier dan ook aandacht aan geschonken te worden. Pas wanneer het risico op nieuwe feiten ingeschat kan worden, kan er voorzien worden in een aangepaste begeleiding en opvolging. Deze risico-inschatting is riskant, waardoor er dan ook kritisch naar deze risicotaxatie-instrumenten gekeken dient te worden.
Minister, u kondigde in uw antwoord op mijn schriftelijke vraag aan een expertengroep risicotaxatie op te richten om risicotaxatie-instrumenten te implementeren. Helaas kreeg ik geen antwoord op de vragen met betrekking tot de huidige situatie van deze risicotaxatie en het risicomanagement.
Met welke risicotaxatie-instrumenten wordt er momenteel al gewerkt? Kunt u mij van deze instrumenten de voor- en nadelen geven? Indien mogelijk zag ik graag een opsplitsing van volwassenen en minderjarigen.
Wanneer denkt u klaar te zijn met de eerste fase, met name de uitwerking van een concrete visie door de expertengroep?
Minister, u geeft ook aan de invulling van het kwaliteitsregister van Vlaamse forensische deskundigen te bekijken. Welke termijn hebt u hier voor ogen?
Daarnaast geeft u ook aan in de toekomst psychologen aan te werven die de justitieassistenten ondersteuning bieden bij het uitvoeren van risicotaxatie. Graag had ik vernomen hoe dit precies zal gebeuren.
Welke visie hebt u met betrekking tot het gebruik van risicotaxatie en risicomanagement bij jeugddelinquenten?
Welke andere initiatieven zult u nemen om recidive bij jeugddelinquenten tegen te gaan?
Minister Demir heeft het woord.
Allereerst wil ik voor de duidelijkheid meegeven dat de justitiehuizen enkel meerderjarige daders opvolgen en begeleiden. Risicotaxatie bij jeugddelinquenten behoort dus niet tot hun taken, maar valt onder de bevoegdheid van het agentschap Opgroeien.
Momenteel is het gebruik van onderbouwde risicotaxatie nog niet geïmplementeerd binnen de justitiehuizen. Vandaar dat ik van bij aanvang heb gezegd dat ik daar werk van wil maken. De toepassing van risicotaxatie zal het professioneel oordeel van een justitieassistent ondersteunen bij het bepalen van de intensiteit van toezicht, opvolging en begeleiding. Het is echt tijd dat we dat doen.
De ondersteunende experten radicalisering binnen de justitiehuizen, die de radicaliseringsdossiers opvolgen, hebben reeds een opleiding gevolgd in de VERA-2R- tool. Dit is een risicotaxatie-instrument om het risico op gewelddadig extremisme te kunnen inschatten. De toepassing van dit instrument hoop ik tegen het einde van dit jaar uit te rollen binnen de justitiehuizen. Andere partners, zoals de psychosociale diensten van de gevangenissen, gebruiken dit instrument ook. Zo zorgen we ook voor uniformiteit binnen de gerechtelijke keten. De implementatie van dit instrument hangt samen met de multidisciplinaire aanpak.
Wat risicotaxatie in het algemeen betreft, heb ik effectief een werkgroep opgestart met experten uit verschillende disciplines, zoals de justitiehuizen, gevangeniswezen, academici, zorg en parket. Tegen eind dit jaar hoop ik een concrete visietekst te hebben uitgewerkt met deze groep. Bij de uitwerking hiervan nemen we uiteraard de kennis vanuit de bestaande praktijken en instrumenten en zeker ook de voorbeelden uit het buitenland mee. Zo heeft de expertengroep binnenkort bijvoorbeeld een conferencecall met onze noorderburen om meer informatie te krijgen over de Recidive Inschattings Schalen (RISc), een screeningsinstrument op maat van reclassering in Nederland. Tevens is mijn kabinet in het kader van risicotaxatie op werkbezoek geweest naar de Van der Hoeven Kliniek in Utrecht en het Pieter Baan Centrum in Almere. Er bestaan reeds risicotaxatie-instrumenten voor verschillende domeinen, zoals zedenfeiten, partnergeweld, stalking, algemeen geweld, kinderporno enzovoort. Het is dan ook niet de bedoeling om een nieuw instrument te gaan ontwikkelen maar net te bekijken hoe, wanneer, met welk doel en door wie welke bestaande instrumenten binnen de justitiehuizen kunnen worden gehanteerd. Daar moeten dan ook de nodige opleiding, supervisie en evaluatie aan worden gekoppeld. Ik wil dit voorbereidend werk ook echt grondig doen en dat zal wat tijd vergen. Daarom voorzie ik nu al in de aanwerving van psychologen die dit traject mee zullen vormgeven en daarna zullen implementeren. Mijn personeelsplan voorziet in die specifieke profielen en wordt voor de zomer nog op de ministerraad geagendeerd.
Na de uitwerking van deze visie, zal ik in een tweede fase ook verder afstemmen met andere partners, zoals de zittende magistratuur, de hulpverlening enzovoort, zodat er kan worden bijgedragen aan de continuïteit van de keten van risicotaxatie doorheen heel het justitieel traject. Het is zeer belangrijk om dit zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.
Over de timing voor het kwaliteitsregister van Vlaamse forensisch deskundigen ben ik momenteel in gesprek met de Vlaamse Vereniging van Klinisch Psychologen en ik bespreek dit binnenkort ook met mijn federale collega-minister van Justitie. De uitkomst van deze gesprekken zal namelijk mee de timing bepalen.
Wat betreft de minderjarigen, die dus niet opgevolgd worden door de justitiehuizen maar door het agentschap Opgroeien en onder de bevoegdheid van minister Beke vallen, is het onderbouwd werken een belangrijk principe binnen het nieuwe decreet betreffende het jeugddelinquentierecht.
Een goede inschatting van het risico op herval is ook voor minderjarigen van belang. Heel concreet vormen risicotaxatie en advisering bij elke start van een gesloten traject in de gemeenschapsinstellingen de kern van de oriëntatieopdracht zoals voorzien in het decreet. Vanuit deze gesloten oriëntatie zal intensief worden gewerkt rond risicotaxatie en -screening. Dit is wat nu al gebeurt bijvoorbeeld in de gemeenschapsinstelling De Grubbe te Everberg.
Om die opdracht in de toekomst verder te onderbouwen, werd samengewerkt met twee Vlaamse universiteiten, de VUB en de UGent. Die samenwerking is gestart om een meer onderbouwde aanpak van die risicotaxatie uit te werken. Daarbij werden een aantal beproefde internationale instrumenten bekeken op hun toepasbaarheid in de Vlaamse setting. Het betreft instrumenten zoals Structured Assessment of Violence Risk in Youth (SAVRY) en Structured Assessment of Protective Factors for Violence Risk (SAPROF). Op basis van die instrumenten bepalen de trajectcoördinatoren binnen de gemeenschapsinstellingen het niveau van het recidiverisico.
Wat de vraag naar andere alternatieven om in te zetten op recidivevermindering betreft: ik kijk momenteel met mijn collega minister Beke naar KOMPAS+ (KetenOndersteuning Minderjarige Plegers Antwerpen Stad). Zoals u weet, is dat een ketenaanpak, waarbij diverse partners uit verschillende sectoren nauw samenwerken met als doel een intensieve, langdurige opvolging en ondersteuning te bieden aan jonge plegers van delicten. Op die manier wil men voorkomen of stoppen dat jongeren zich ontwikkelen tot veelplegers. We bekijken of we dat niet alleen lokaal, maar ook in Vlaanderen kunnen uitbreiden. Daarvoor zijn de eerste gesprekken bezig.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw uitvoerige antwoord. Ik concludeer dat ik mijn vraag eigenlijk iets te snel heb gesteld, want u bent volop bezig met de voorbereiding en het onderbouwen en wilt tegen het einde van het jaar toch een heel stuk verder staan met betrekking tot het uitwerken en uitrollen, met betrekking tot de opleiding en alles wat erbij hoort in de diverse justitiehuizen. Dat is inderdaad een belangrijk iets. U verwees naar de voorbeelden uit het buitenland. Ik had in mijn vraagstelling specifiek verwezen naar Nederland. Ik vind het zeer goed dat er ook een plaatsbezoek is geweest en dat die voorbeelden worden meegenomen, want uit goede voorbeelden kunnen we natuurlijk allemaal leren.
Ik denk dat het goed zou zijn, mochten die twee, het uitwerken van de risicotaxatie en de werving en uitrol van het personeelsplan voor de justitiehuizen, voor een stuk kunnen samenlopen, zodat nieuwe mensen die daar aan de slag gaan, ook ineens mee de opleidingen kunnen volgen en nadien de implementatie mee kunnen waarmaken.
Ik zal ook dit thema noteren voor verdere opvolging, met de termijnen die u zelf hebt aangegeven in uw antwoord.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw uitgebreide antwoord. Ik hoop dan ook dat er kritisch zal worden gekeken naar de gebruikte risicotaxatie-instrumenten en dat die goed zullen worden opgevolgd. We hopen dat er meteen werk zal worden gemaakt van het systematisch invoeren van risicotaxatie en risicomanagement, en dat u hierover ook in overleg zult gaan met de federale overheid om de mogelijkheden te bespreken. Ik denk dat heel duidelijk is dat, hoe sneller er een risico-inschatting kan worden gemaakt en er kan worden voorzien in een gepaste begeleiding, hoe beter het is.
Minister, u gaf in uw beleidsnota en in uw antwoord op mijn schriftelijke vraag aan de mogelijkheden te onderzoeken om reeds voor het eindvonnis daders door te verwijzen en in een opvolging te voorzien. Door de coronacrisis werd dat weliswaar uitgesteld. Hebt u daarvoor reeds een nieuwe termijn in gedachten?
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik ben heel blij met uw antwoord. Dat is ook wat wij in het regeerakkoord hebben gestoken, op basis van wat ook in het jeugddelinquentierecht is gebeurd, namelijk op wetenschappelijk onderbouwde manier bekijken hoe men aan risicotaxatie kan doen, hoe men op een aantal prosociale en negatieve factoren kan inspelen en daar ook de beste en meest gepaste vorm van hulpverlening aan kan koppelen. Ik ben dus blij dat daar nu effectief werk van wordt gemaakt.
Zoals collega Schryvers ook aangaf, is het verstandig dat men niet vertrekt van een wit blad, dat men het wiel niet weer uitvindt, maar gaat bekijken wat er al bestaat. Op die manier kunnen we ook sneller van start gaan in Vlaanderen. Dit is bij ons nog een vrij vernieuwende aanpak. Hoe sneller en hoe grondiger, hoe beter. Het is zeker verstandig om te leren van fouten die anderen voor ons hebben gemaakt.
Minister, u zit echter natuurlijk ook met een gigantisch probleem: als we recidive willen opvolgen, dan hebben we daar de federale overheid voor nodig, die in 2020 nog altijd geen recidivemonitoringsysteem heeft. Ongeacht wie federaal een meerderheid zal vormen – of een relatieve minderheid, moeten we tegenwoordig misschien zeggen –, het zal belangrijk zijn om ervoor te zorgen dat dat beleid mee is, dat we dat kunnen doen. Dit is immers een ander voorbeeld van hoe de federale overheid eigenlijk het Vlaamse beleid tegenwerkt, gewoon omdat men daar geen recidivecijfers heeft. Ik wens u heel veel courage om dat mogelijk te maken.
Zult u er ook in slagen om op lange termijn de inschatting van de risicotaxatie tegen het licht te houden? Kunnen we bijvoorbeeld vijf jaar later weten hoeveel keer die risicotaxatie het bij het juiste eind had, of ernaast zat, omdat iemand opnieuw is opgedoken op de radar van het justitiële systeem? Zal dat een onderdeel zijn van het systeem dat u uiteindelijk wilt invoeren in Vlaanderen?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Blancquaert, zoals ik zei, denk ik tegen eind december rond te zullen zijn met de visietekst. In principe zouden we heel de risicotaxatie binnen de justitiehuizen dan begin volgend jaar moeten implementeren.
Collega Parys, ik zal bekijken of we heel dat traject ook wetenschappelijk kunnen laten monitoren en begeleiden. Ik moet dat wel even onderzoeken, maar vind dat wel een goede suggestie. Zo zullen we na een aantal jaren kunnen bekijken wat het effect is, wat we hebben kunnen voorkomen enzovoort.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoorden. Zoals ik al zei: het is goed dat hier verder werk van wordt gemaakt, en ik zal dat ook verder opvolgen.
Zelf denk ik altijd dat het zelfs tijdens een bepaald traject nog voor een stuk een evolutief gegeven zou kunnen zijn. Een initiële analyse zou toch kunnen worden bijgestuurd wanneer bepaalde zaken zich voordoen. In die zin onderschrijf ik wat collega Parys zei, maar dit is niet alleen iets voor na vijf jaar, maar ook doorheen het hele traject. Ik neem aan dat dat ook wel in de tools zal zitten, en in de opleidingen die worden aangereikt aan de justitieassistenten die daarmee zullen moeten omgaan.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, nogmaals bedankt voor uw antwoord. Ik sluit me aan bij collega Schryvers en collega Parys. Ik kijk alvast uit naar hoe dit zal evolueren. We zullen dat dan ook terdege opvolgen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.