Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Ongena heeft het woord.
Lieve collega’s, lieve minister, goedemorgen. Mijn vraag sluit wat aan bij de vorige, maar gaat over de groep van de ‘nonworking poor’. Ik heb immers met veel belangstelling een nieuwe studie gelezen van het Steunpunt Werk, dat het profiel schetst van de baanloze gezinnen in Vlaanderen. De cijfers uit die studie zijn toch wel belangrijk om onder de aandacht te brengen en er vragen over te stellen. Blijkt dat 242.600 Vlamingen leven in een huishouden waar niemand werkt. In een op de drie gevallen gaat dat om alleenstaanden zonder kinderen, maar, en dat is toch wel onrustwekkend, in vier op de tien gaat het echt om baanloze gezinnen met kinderen waarvan noch de vaders, noch de moeders werken. Dat is eigenlijk opmerkelijk, want de voorbije jaren is de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen sterk gestegen. Uit de studie blijkt echter dat dat vooral gaat om gevallen waarbij één persoon al werkte en de tweede is gaan werken, terwijl die baanloze gezinnen wat ter plaatse zijn blijven trappelen. De onderzoekers waarschuwen alvast te vrezen dat de coronacrisis op die mensen nog een grote extra impact zou kunnen hebben. Het is dus belangrijk dat we daar wat aandacht aan geven. Het spreekt immers vanzelf dat gezinnen zonder jobs een vogel voor de kat zijn wat armoede betreft. Dat is de sleutel voor armoedebestrijding. Collega’s hebben onlangs vragen gesteld in de plenaire vergadering over kinderarmoede. Het is duidelijk dat we op dat vlak wat ter plaatse blijven trappelen, en een van de oorzaken is dat we die baanloze gezinnen onvoldoende bereiken en proberen hen toch aan het werk te krijgen.
Minister, we weten dat VDAB met het decreet dat we hebben goedgekeurd een nieuwe regiefunctie krijgt. Ook staat in het regeerakkoord dat we ook die inactieven willen bereiken. Ik weet dat we dat soms ‘andersactieven’ noemen, maar in dit geval zijn het echt inactieven. Welke conclusies trekt u dus uit die bevindingen van het Steunpunt Werk? Meer concreet, zal VDAB meer samenwerken met de OCMW’s, aangezien deze mensen vaak een leefloon ontvangen, om hen toch te proberen te activeren voor een job? Zult u die groep van baanloze gezinnen als een prioritaire doelgroep beschouwen voor de taak van VDAB om inactieven te benaderen? Zo ja, welke inspanningen zal VDAB doen? Zult u ook actief samenwerken met de minister van Welzijn en Armoedebestrijding? Dit valt immers onder de twee bevoegdheden.
Ten slotte, de onderzoekers doen de suggestie dat het misschien zinvol is om die mensen, die vaak ook een of andere ziekte of beperking hebben, via de tussenstap van de sociale economie op de reguliere arbeidsmarkt aan de slag te helpen. Vaak zijn dat natuurlijk mensen die geen ICF-indicering (International Classification of Functioning, Disability and Health) hebben. Wat denkt u van die denkpiste om de sociale economie ook voor hen open te stellen? Is dat praktisch haalbaar? Ziet u dat als een mogelijke oplossing?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Ongena, dank u wel voor de interessante vraag. Op basis van vroeger onderzoek weten we inderdaad dat werkzoekenden een hoger armoederisico hebben dan werkenden, en dat we heel veel aandacht moeten hebben voor de gezinscontext van werkzoekenden. Collega Gennez verwees er daarnet ook al naar. Die kwetsbaarheid van jobarme gezinnen vormt een enorme uitdaging, waar we zeker in het kader van de activeringsstrategie zeer veel aandacht voor moeten hebben. Dat was ook een van de prioriteiten in het regeerakkoord, dat weet u.
Als activeringsregisseur – dat is dus iets nieuws – heeft VDAB de opdracht om meer mensen te bereiken. Dat betekent ook dat de dienst zeer veel zal moeten investeren in partnerschappen met andere organisaties die die mensen goed kennen. We hebben het daar ook al over gehad in de plenaire vergadering. VDAB kan niet alles alleen, maar kan wel die de organisaties bereiken en zo hefbomen vinden die veel renderen. Zoals u weet, bestaan er vandaag al een aantal partnerschappen, onder andere met het RIZIV en het Agentschap Integratie en Inburgering, en ook met de lokale besturen, niet te vergeten. De meeste lokale besturen kennen die kwetsbare gezinnen zeer goed.
We zoeken ook nieuwe initiatieven. In mei 2019 hebben we een zoekconferentie gehouden om te ontdekken met wie we het best in contact treden om niet-beroepsactieve vrouwen met een migratieachtergrond te bereiken. We zoeken dus echt naar nieuwe paden. Via het Europees Sociaal Fonds hebben we ook een tweede oproep Outreach en Activering II gelanceerd. Tot eind augustus 2020 kunnen geïnteresseerde organisaties die actief zijn op het vlak van het bereiken van niet-beroepsactieve personen, een voorstel indienen. Gezinnen met een lage werkintensiteit zijn daarbij opgenomen bij de suggesties als mogelijke doelgroepen. Ik verwacht daar wel wat interessante inschrijvingen op.
De samenwerking tussen VDAB en de lokale besturen en de OCMW’s is de laatste jaren heel sterk gegroeid. De activeringsinstrumenten TWE-OCMW (tijdelijke werkervaring) en wijk-werken dragen daar uiteraard toe bij. VDAB investeert ook in samenwerkingsovereenkomsten met lokale besturen. Ik heb al de eer gehad om er zo een paar mee te ondertekenen, omdat ik het instrument ook wel wilde leren kennen. Dat betekent dus dat uw zorg overal meegenomen wordt.
De ambitie om meer burgers te betrekken met het oog op deelname op de arbeidsmarkt, is een van de doelstellingen die in het Jaarlijks Ondernemingsplan van VDAB 2020 is opgenomen. De aandacht gaat daarbij specifiek naar de start van het proces. Dat betekent dat men nu op gestructureerde wijze niet-beroepsactieven moet identificeren. Daar zitten de personen uit die huishoudens dan natuurlijk ook in vervat.
VDAB heeft bij de start van een bemiddeling niet altijd zicht op de specifieke gezinssituatie. Als je de welzijnsproblematieken eenmaal gedetecteerd hebt, kun je zorgen voor een geïntegreerd werk-welzijnstraject. Er zijn bij VDAB werk- en welzijnsconsulenten die de brug maken naar de hulpverlening. Dat kan bijvoorbeeld de schuldbemiddeling van het OCMW zijn of vragen over huisvesting. Bovendien heeft VDAB ook ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting in dienst, die op vraag van de bemiddelaars meer specifieke situaties kunnen ondersteunen.
VDAB werkt als partner mee aan diverse projecten rond armoedebestrijding van het departement Welzijn. Er is bijvoorbeeld het project ‘Persoonlijke en duurzame netwerkversterking bij mensen in armoede’. Dat is zeer belangrijk. Als je niets meer hebt van netwerk, en je bent totaal geïsoleerd, dan is de kans klein dat je daar spontaan uit zult geraken.
Ik heb het er een beetje moeilijk mee om voor die doelgroep meteen aan sociale economie te denken als tewerkstellingsplaats. Geboren zijn in een gezin met een lage jobintensiteit betekent niet automatisch dat men een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt – fysiek, mentaal, MMPS (medische, mentale, psychische, psychiatrische en/of sociale problemen) of PSP (psychosociale problematiek) – en sowieso nood zal hebben aan die intensieve begeleiding. Iedereen heeft talenten en competenties. Ongeacht de gezinscontext heeft iedereen ook het recht om als mens te groeien. VDAB moet bij de bemiddeling van die doelgroep eerst de reguliere dienstverlening aanbieden en generieke tewerkstellingsmaatregelen zoeken, zoals een individuele beroepsopleiding (IBO). Maar het is uiteraard perfect mogelijk dat er een nood aan ondersteuning in het kader van sociale economie wordt vastgesteld aan de hand van de ICF-indicering. Die houdt rekening met de competenties en beperkingen van de persoon om te functioneren op de arbeidsmarkt.
De impact van een baanloos gezin op de tewerkstellingskansen, zoals beperkt sociaal netwerk of een beperkte toegang tot kinderopvang, wordt meegenomen in de ICF-screening. Het gaat dus niet enkel om het hebben van een handicap. Het kan bijvoorbeeld ook over sociaal isolement gaan. We nemen dat mee, waardoor ik ook positief op uw vraag kan antwoorden. Mijn enige kritische punt ten opzichte van de suggestie is dat men er geen automatisme van mag maken. Het is van belang dat iedereen op zijn competenties wordt beoordeeld. Maar als dat nodig is, kan dat effectief. Dat kan er ook voor zorgen dat mensen na een traject in de sociale economie doorgroeien naar de reguliere arbeidsmarkt.
De heer Ongena heeft het woord.
Bedankt, minister. Wat dat laatste betreft, noteer ik dat het in bepaalde omstandigheden vandaag wel al kan dat ze onder zo’n ICF-indicering kunnen vallen. Maar het mag dus geen automatisme zijn. Ik denk dat je altijd naar de concrete situatie moet kijken en moet afwegen wat de beste oplossing is in het concrete geval.
Natuurlijk kun je niet om de vaststelling heen dat ondanks de stijging van de werkloosheidsgraad we de voorbije jaren in Vlaanderen jammer genoeg hebben gezien dat die groep ter plaatse blijft trappelen. VDAB doet al veel, waarvoor dank, maar het is duidelijk dat er nog een tandje bij kan worden gestoken. We weten immers allemaal dat corona een serieuze invloed zal hebben op heel veel mensen en zij zullen hier wellicht het eerste slachtoffer van zijn en misschien nog minder perspectief hebben om aan de slag te geraken dan ze vandaag al hadden.
Ik geloof heel sterk in de lokale samenwerkingsovereenkomsten. Ik ben echt overtuigd dat de lokale besturen het beste zicht hebben op waar mensen zich bevinden. We hebben het al verschillende keren gehad over die nieuwe samenwerkingsovereenkomsten met steden en – de vraag van collega Bothuyne indachtig – de kleinere gemeenten. Misschien kan dat worden meegenomen in de nieuwe overeenkomsten die worden opgesteld. Misschien zijn de samenwerkingsovereenkomsten een piste om wat meer aandacht aan te besteden.
Minister Crevits heeft het woord.
De ICF-indicering neemt inderdaad elementen mee die gelijk kunnen zijn aan een baanloos gezin, zoals ik heb gezegd. ‘In een baanloos gezin’ as such is geen apart element. In het licht van het geheel wordt het meegenomen om de totale indicering te bekijken.
Wat betreft uw opmerking over de partnerschappen: we steken daar een tandje bij. Ik hoop dat ik daar duidelijk genoeg over was. Net omdat het in de prioriteiten van VDAB staat, weet VDAB dat we extra moeten investeren in die partnerschappen om lokaal samen te werken.
De heer Ongena heeft het woord.
In de werkzaamheidscijfers hebben we altijd doelgroepen zoals leeftijd, laaggeschoold, middengeschoold. Misschien is het een suggestie om eens na te gaan of we rond baanloze gezinnen specifiek een werkzaamheidsgraad als indicator moeten meenemen. Uit onderzoek blijkt een beetje dat we op die manier kunnen nagaan of de inspanningen lonen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.