Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, op maandag 25 mei verscheen er een artikel in Het Nieuwsblad over het gebrek aan vrouwen in het bestuur van sportclubs. Ex-tennisster Dominique Monami en voorzitster van de roeibond Gwenda Stevens slaan alarm en hebben een duidelijke boodschap: “De sportwereld zal een opdracht moeten krijgen om meer vrouwen in de beheersorganen op te nemen, of er gaat niets van komen. Waar bedrijfsleven en politiek – ook via quota – verplicht werden meer vrouwen in hun besturen op te nemen, zal het ook in de sport moeten gebeuren.”
Genderpariteit in bestuursraden heeft een positief effect op verschillende vlakken: niet enkel wat betreft representatie, die leidt tot meer participatie en gelijke kansen, maar ook op het vlak van deugdelijk bestuur en preventie van grensoverschrijdend gedrag. Meerdere experten die we tijdens de vorige legislatuur hebben uitgenodigd, hebben dat ook aangehaald. Voormalig minister Muyters zal dat zeker kunnen beamen.
In de huidige beleidsnota zijn dit thema’s waar u verder op wilt inzetten. Ik citeer: “We zorgen ervoor dat iedereen zichzelf kan zijn bij het beleven van sport. Jongeren en volwassenen moeten zich kunnen spiegelen aan haalbare ideaalbeelden, zodat ze op een ethische en gezonde manier aan sport kunnen doen. Iedereen moet op een veilige en integere manier actief kunnen zijn binnen de sport. Daarom zetten we de sterke aanpak van grensoverschrijdend gedrag verder. Samen met andere beleidsdomeinen werken we verder aan de bescherming van de fysieke, psychische en seksuele integriteit van onze sporters.”
Er zijn wel wat verbeteringen op het vlak van genderverdeling in de sport, maar die zijn vaak anekdotisch. Structurele verandering gaat behoorlijk traag, zoals ook wordt aangehaald in het rapport ‘Genderongelijkheid en heteronormativiteit in de sport’. Daarin worden verschillende aanbevelingen aangereikt, die kort werden besproken in de commissie van 16 oktober 2019, waarbij de minister beaamde dat er meer moet worden ingezet op vrouwelijke vertegenwoordiging.
Wat betreft topsportprestaties werd gezegd dat deze een trickledowneffect hebben, maar dat geldt ook voor bestuursparticipatie. Op dat vlak zijn er nog verschillende stappen die kunnen worden gezet. Het kan daarbij gaan om heel strikte of flexibele genderquota of streefcijfers in overleg met de sector, meer onderzoek naar onder andere evenredige vertegenwoordiging, sensibiliseringscampagnes enzovoort.
Wat is uw visie op de oorzaken en gevolgen van onevenredige gendervertegenwoordiging in bestuursraden in de sport? Welke stappen worden verder ondernomen om deze problematiek te bestrijden? Hoe wordt de impact gemonitord? Het project ‘Genderongelijkheid en heteronormativiteit in de sport’ werd niet verlengd en is ondertussen definitief afgelopen. Op welke manier wordt er verder aan de slag gegaan met de bevindingen en aanbevelingen uit dit project?
Minister Weyts heeft het woord.
Uiteraard vind ik divers samengestelde bestuursorganen belangrijk. Het zorgt ook voor een groter maatschappelijk draagvlak. Inzake gender of de verhouding tussen vrouwen en mannen hebben we vanuit het sportbeleid het afgelopen jaar al duidelijke accenten gelegd en ook in de vorige regeerperiode.
In de huidige regeerperiode hebben we een kennisdag over dit onderwerp georganiseerd. Ook het kennisplatform van Sport Vlaanderen heeft ter zake wel wat werk verricht. De sportfederaties hebben toegang tot dashboards op maat van hun federatie, wat hen ondersteunt in hun analyse en beleid. Sport Vlaanderen maakte er een ‘factsheet’ over. Enkele elementen hieruit zijn reeds een deel van het antwoord op uw vraag naar oorzaak en gevolg.
De tijd dat sport louter een mannengebeuren was, ligt gelukkig achter ons, maar de achterstand van vrouwen ten opzichte van mannen is groot. Die achterstand wordt echter ingelopen. Minder vrouwen zijn lid van Vlaamse sportclubs, minder vrouwen zijn als trainer actief in de sport en in bestuurlijke functies zijn vrouwen nog minder aanwezig. In 2018 maakten vrouwen 41 procent uit van de sporters, 32 procent van de trainers en 26 procent van de bestuursleden in Vlaamse sportclubs.
We zien echter – en dat is heel positief – tot de leeftijd van 25 jaar bij trainers en tot 30 jaar bij bestuurders in het algemeen wel een genderevenwicht. Dat wil zeggen dat bij de nieuwe generatie de verhoudingen anders zijn dan bij vroegere generaties. Dat is heel hoopgevend.
Een tweede vaststelling is dat mensen vaak een verantwoordelijke rol opnemen in de sportclub waarin ze zelf sportactief waren. Het is een beetje een doorstroming. Als je dus vaststelt dat minder vrouwen lid zijn van Vlaamse sportclubs en minder vrouwen actief zijn als trainer, heeft dat ook als resultante dat aan het eind van de rit ook minder vrouwen in de besturen zitten. We zien ook dat het aandeel meisjes ten opzichte van jongens die sporten in een sportclub, afneemt met de leeftijd. Dat is een wederkerende vaststelling.
Bovendien is de ene sport de andere niet. Er is een grote variëteit. In sporten als dansen, ijsschaatsen, paardrijden en gymnastiek is ruim 70 procent van de sporters een vrouw. Voetbal, worstelen en schieten hebben dan weer het kleinste aandeel vrouwelijke sporters, rond de 10 procent. Maar percentages kunnen natuurlijk ook een vertekend beeld geven, want bij voetbal gaat het in absolute aantallen uiteraard over heel wat meisjes en vrouwen. Het zegt ook weinig over de toename van het aantal vrouwelijke leden. Voetbal Vlaanderen telde in 2018 meer dan 28.000 vrouwelijke leden. Dat is een verdubbeling van het aantal meisjes ten opzichte van 2014, dus in nog geen 5 jaar tijd. Dat is procentueel een van de sterkste toenames van vrouwelijke leden in alle sportfederaties, en net daar waar de absolute aantallen ook het grootst zijn. Dat is zeer positief.
Ik onthoud uit de cijfers vooral dat er nog heel wat groeimarge is voor vrouwen, ook in bestuursfuncties, vanuit de ratio: een groter aandeel vrouwen op sportief vlak zal uiteindelijk ook leiden, door die omgekeerde cascade, tot een toename in zowel trainerposities als uiteindelijk in bestuursfuncties.
Diversiteit begint aan de basis. Zolang de diversiteit op het niveau van sportparticipatie beperkt is, zal de aanwezigheid van diversiteit op het niveau van de omkadering en op bestuurlijk niveau geen evidentie zijn. Daarom ben ik echt positief over een aantal zeer concrete projecten, die wij vanuit Vlaanderen ondersteunen of die sportfederaties van onderen uit ontplooien. Ik denk daarbij aan het recente project ‘Zij aan Zij’ van Cycling Vlaanderen, dat ik zelf mee steun heb gegeven, maar ook aan ‘Futbalista’ van Voetbal Vlaanderen en ‘Du or Tri Girls’ van Triatlon Vlaanderen. Wij ondersteunen die projecten. Dat zijn laagdrempelige sportprojecten, die toch ook, bijvoorbeeld bij ‘Zij aan Zij’ van Cycling Vlaanderen, echt de focus leggen op mediabekendheid voor de positie van vrouwen in sporten die misschien traditioneel worden vereenzelvigd met mannen.
Daarenboven kunnen we ook nog eens sensibiliserend optreden en kunnen we actiever sturen in de werking van de sportfederaties. We hebben daarvoor in het verleden verschillende acties ondernomen. Er is ook de code goed bestuur, waarbij we echt streven naar een gedifferentieerde samenstelling van de raad van bestuur, ook op het vlak van gender en leeftijd. Binnen de subsidieregeling van de sportfederaties zit dat vervat in de zachte indicator ‘De organisatie heeft een gedifferentieerde, evenwichtige en competente raad van bestuur’. Voor de beleidsperiode 2017-2020 hebben 29 van de 47 sportfederaties net ingezet op die zachte indicator.
Vorig jaar was er ook de samenwerking binnen het Europese project ‘ALL IN’. Dat was een gezamenlijk project van de Raad van Europa en de Europese Unie, dat net focuste op gendergelijkheid in de sport. Een van de aspecten waarrond specifiek werd gewerkt, was leiderschap.
Er is ook een toolkit opgesteld die Sport Vlaanderen verder wil verspreiden binnen de sportsector door deze in de toekomst te koppelen aan inhoudelijke terugkoppelmomenten, zoals de studiedagen waar leiderschap in de sport aan bod komt. Denk aan de Dag van de Trainer, de Dag van de Sportclubbestuurder, enzovoort.
Zoals ik twee weken geleden nog vermeldde, weet u dat ik op het vlak van gelijke kansen en diversiteit inzet op de verbindende kracht van sport. Ik installeer een beleidsnetwerk Inclusie In en Door Sport om beleid en praktijk hierrond te voeden.
Ik zal samen met Sport Vlaanderen bekijken hoe we in de toekomst een beter kader kunnen creëren om rond diversiteit en gelijke kansen in de sport te werken. Hierin past ook de aandacht voor gendergelijkheid en meer vrouwen in de sport.
Verder zijn er nog een heleboel maatregelen en initiatieven die eerder onrechtstreeks, maar daarom niet minder belangrijk, een positief gevolg kunnen hebben voor of inwerken op betere genderverhoudingen in de sport. Ik denk dan aan motiverend coachen, dat ook naar de ouders en clubwerking toewerkt. Er is Clubgrade, dat in de nabije toekomst uitgerold kan worden om het beleidsvoerend vermogen van sportclubs te versterken. Daarnaast moeten gesubsidieerde sportfederaties een integriteitsbeleid voeren en tot op sportclubniveau stimuleren. Dat kan ook bijdragen tot onze doelstelling.
Als u heel expliciet vraagt of er quota nodig zijn voor vrouwen in bestuursorganen, antwoord ik heel expliciet neen. Dat doet de zaak absoluut geen goed, want dan worden die vrouwen met de nek aangekeken omdat men denkt dat zij alleen dankzij de quota in het bestuur zijn geraakt, en niet op basis van hun verdiensten. Dat zou uiteindelijk alle verdiensten van alle andere vrouwen wegvegen. Ik denk dat het beleid van onderuit moet komen en niet van bovenaf moet worden opgelegd met quota en regels. Het gaat uiteindelijk over een vrij initiatief dat we vooral moeten stimuleren. Je ziet ook dat het in de nieuwe generatie goed zit, en die goede verhalen moeten we ondersteunen. Mochten we met quota werken, dan denk ik dat diegenen die ervan kunnen profiteren ook weleens de eerste slachtoffers zouden kunnen zijn. Die weg wil ik absoluut niet opgaan. Je ziet dat het stimulerend beleid van de afgelopen jaren vruchten afwerpt. Laat ons daar blijvend op inzetten.
De heer Annouri heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw uitgebreide antwoord.
Die genderpariteit in de raad van besturen gaat niet alleen over het maatschappelijk draagvlak. Het gaat er ook over dat er dan kwalitatievere raden van bestuur zijn en dat het raden van bestuur zijn die belangrijke moeilijke maatschappelijke thema’s makkelijker bespreekbaar maken en daardoor dus veiligere sportomgevingen kunnen creëren. Ik moet zeggen dat Peter Adriaenssens dat heel goed heeft uitgelegd toen hij tijdens de vorige legislatuur werd uitgenodigd in de commissie Grensoverschrijdend Gedrag. Meer vrouwen in de raden van bestuur was volgens hem een van de belangrijke stappen die we moeten zetten om ervoor te zorgen dat dit thema bespreekbaar wordt en aangepakt wordt. Het is dus niet alleen een kwestie van een maatschappelijk draagvlak, maar ook een kwestie van een beter bestuur en het creëren van een veiligere sportomgeving. Dit is een heel belangrijk iets.
U geeft zelf aan dat er op dit ogenblik 41 procent van de vrouwen aangesloten is bij sportclubs, maar dat slechts 26 procent daarvan doorstroomt naar de bestuursraden. Dat is inderdaad problematisch, u geeft dat zelf ook aan, maar toch zegt u dat we op de goede weg zitten dankzij de nieuwe generatie en doordat er meer mensen aan het sporten zijn. Als we het maar zijn tijd geven, zal dat wel doorsijpelen naar het bestuursniveau. Daar ben ik het fundamenteel niet mee eens. Quota zijn volgens mij nodig om een inhaalbeweging te maken, en dit wegens de belangen die ik net heb aangehaald. Ik denk niet dat men daarmee mensen voortrekt, men werkt er echter wel een historische ongelijkheid door weg. In deze commissie zijn nu drie vrouwelijke collega’s aanwezig. Van geen enkele van hen denk ik dat ze voorgetrokken wordt of dat ze hier zit omdat de verkiezingslijsten voor 50 procent uit vrouwen moeten bestaan. Ik denk van alle drie dat ze hier zitten omdat ze bepaalde capaciteiten hebben. De partij heeft voor hen gekozen op basis van wat ze kunnen.
Dat is nu net de denkoefening die we moeten maken om die historische ongelijkheid op dit moment weg te werken. Om die kwalitatievere en veiligere bestuursraden te krijgen, denk ik dat we sneller moeten gaan, omdat we anders te veel tijd gaan verliezen. In die zin ben ik het wel heel duidelijk eens met de vraag van de twee dames die ik net geciteerd heb. Los daarvan – u bent het daar niet mee eens, dat is een ideologisch verschil –: tegen wanneer wilt u welke stappen vooruit zetten? U geeft zelf aan dat u geen quota wilt en dat u daar geen resultaatsverbintenissen aan gaat koppelen. Maar welke ambities spreekt u op dat vlak uit? Meer, ja oké, maar in welke richting mogen we gaan? Hoeveel percentages wilt u erbij? Is er een bepaalde manier waarop we kunnen zien wat u wilt doen, wat de concrete stappen zijn die u daarin vooruit wilt zetten, ja of neen?
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Minister, het zal u niet verbazen dat ik enorm, enorm ontgoocheld ben in uw antwoord. Ik had de vraag over het aantal vrouwen in raden van bestuur van sportfederaties gesteld in februari, maar toen brak corona uit. Ik ben er dus nog niet op kunnen terugkomen. Meten is weten, en als u hoort dat er 14 procent vrouwen vertegenwoordigd zijn in de raden van bestuur van sportfederaties, kunt u toch niet anders dan onmiddellijk tot actie overgaan, en u er niet van afmaken met een zin als ‘het lost allemaal zichzelf wel op’. Dit zal zich niet oplossen, en ik vind het echt een zeer grote blaam naar alle vrouwen dat u dan zegt dat wij ons gechoqueerd zouden voelen als we een duw krijgen.
Als we over gendergelijkheid praten, praten we bij quota over een derde mensen van hetzelfde geslacht. Het kan net zo goed zijn dat er ergens mannen tekort zijn, dat hebt u ook gezegd. We gaan het dus niet enkel op de vrouwen trekken. Het is wel een feit dat er 41 procent vrouwen sporten in clubs, en die zijn vertegenwoordigd door 14 procent in de federaties. Dat klopt helemaal niet, dan word je niet vertegenwoordigd. Ik hoor van u dat u quota niet nodig vindt, dat het zichzelf zal oplossen. Als wij over vijf jaar de vraag opnieuw gaan stellen om nieuwe cijfers te hebben, zal volgens uw redenering die 14 procent vanzelf gestegen zijn. Ik geloof het nog helemaal niet. Ik zeg dat niet alleen, velen zeggen het met mij. Ook Dominique Monami bijvoorbeeld heeft het aangebracht, zij is toch niet de eerste de beste: zij betreurt het dat er geen actie is. Het is immers als vrouw niet evident om je te begeven in die mannenbastions, zij hebben ook niet zo graag dat wij erbij komen. Ik geloof dus heel erg in quota, en quota hebben hun nut bewezen in de politiek, maar ook in het bedrijfsleven, waar zogenaamd geen vrouwen in de raad van bestuur konden zitten. Ze zitten er nu wel en het werkt zeer goed. Ik dank de mannelijke collega Annouri om te zeggen dat wij er niet enkel gaan zitten omdat we vrouw zijn; het is echt wel een grote blaam tegenover ons, die hard werken, om te zeggen dat wij maar op een stoel zouden zitten omdat we vrouw zijn.
Ik ga terug naar de kern van de zaak: u hebt een zeer uitgebreid antwoord gegeven waar u probeert te verdoezelen dat er maar 14 procent vrouwen in de raden van bestuur zitten van federaties door telkens te praten over de vrouwen die wel al meer sporten, over de acties die er zijn om vrouwen te doen voetballen, om vrouwen te bewegen tot triatlon. Maar dat is niet onze vraag vandaag: wij hebben het over de bestuursraden waar de beslissingen worden genomen. Er zijn niet enkel maar 14 procent vrouwen in de raden van bestuur, er zijn – en hou u vast – 3 procent voorzitters bij die sportfederaties die vrouw zijn, drie op de honderd. U kunt toch niet zeggen dat dat een goed beleid, 2020 waardig is. U zegt dan dat u in de subsidies daarnaar kijkt. Als je die subsidiebreuken bekijkt, is het zo’n klein deeltje dat daaraan wordt toegekend, dat men het helemaal niet nodig vindt om daar rekening mee te houden.
Minister Weyts, ik zal dus over vier jaar de vraag nog eens stellen. Ik geef u een beetje tijd om het zich vanzelf te laten oplossen, maar ik geloof er helemaal niet in.
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Sta me toe om heel eventjes een element uit het artikel op basis waarvan de vraag gesteld werd, te hernemen: “Liever geen quota om de aanwezigheid van vrouwen in raden van bestuur van sportfederaties of -clubs te forceren, want we willen die zitjes op basis van ons talent veroveren. Denken en zeggen twee sportieve topvrouwen, Dominique Monami en Gwenda Stevens in het interview met onze krant.”
Dat sentiment kan ik volledig bijtreden, vanuit mijn positie dan, vanuit mijn job. Ik ben geen groot topsporter, maar in de politiek zitten we ook weleens met dat onevenwicht.
En ik vind het opmerkelijk om mijn twee collega’s te horen vermelden dat wij niet moeten denken dat wij hier zitten op basis van ons geslacht en op basis van die quota, terwijl een vrouwelijke collega uit de oppositie zich nog geen jaar geleden naar haar vrouwelijke collega’s omdraaide en zei: “Laten we even eerlijk zijn. Mochten die quota er niet zijn, dan zouden jullie en ikzelf hier allemaal niet zitten.” Dat vind ik opmerkelijk, want ik ben er oprecht van overtuigd dat ik hier zit op basis van mijn capaciteiten, niet op basis van mijn geslacht. Zeg ik dat ik hier ook zou zitten, mochten die quota er niet zijn? Ja, eigenlijk wel. Want eigenlijk vind ik dat ik met veel gemak naast mijn mannelijke collega’s kan staan, zonder mij te hoeven schamen. Ik ben ervan overtuigd dat mijn talent niet in mijn geslachtsdelen zit. Maar dat is één element.
Waar ik het volmondig mee eens ben, is het feit dat het hier draait om goed bestuur. Dat is iets wat mijn collega en voormalig minister Philippe Muyters al aangaf toen hij in 2016 met de Code Goed Bestuur kwam. Daar moest de focus op komen te liggen. Een evenwichtig bestuur is van essentieel belang, zoals de collega’s al aanhaalden en zoals ik nu volledig bijtreed. Een evenwichtig bestuur is ook voordelig: voor het bestuur, voor de leden van dat bestuur, voor de leden van de sportvereniging, voor iedereen die sport beoefent en – laten we het opentrekken – voor iedereen binnen een bedrijf en binnen de politiek. Dat is nu eenmaal zo. Het draait dan niet alleen om die vrouwelijke elementen, want het heeft positieve effecten op financiën, veiligheid en heel wat andere aspecten die we traditioneel niet linken met vrouwen. Dus, nee, collega Annouri, ik ben het met u eens: een degelijk evenwichtig bestuur is essentieel. En daar moeten we naartoe gaan.
Voorzitter, ik kom tot mijn punt. Door quota gaan we er niet komen, maar om een boodschap te laten doordringen moet je die herhalen, zoals in de klas of met reclame. Dat onderzoek dat in 2019 als praktijkgericht vervolg op dat rapport kwam was een element waarin good practices gedeeld werden. Ik ben ervan overtuigd dat er meer gedaan kan worden, dat de boodschap gedeeld kan worden en dat we door positief te nudgen tot dat evenwicht gaan komen. We moeten niet wachten, collega Lambrecht, tot het zichzelf in orde brengt; we gaan het zelf bewerkstelligen door te informeren en te sensibiliseren.
Minister, zijn er nog plannen om de verspreiding van deze boodschap verder te zetten om mensen positief aan te spreken om het evenwicht in de besturen erdoor te krijgen? De voordelen daarvan zijn nu eenmaal duidelijk en belangrijk.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Collega Annouri, bedankt om deze vraag te stellen. De minister heeft een aantal boeiende cijfers gedeeld. Hij sprak over sensibiliserende acties, de Code Goed Bestuur en de studiedagen. Als we naar de cijfers kijken, dan zien we inderdaad een aantal positieve cijfers. Dat er bij de jongere generaties meer aandacht is voor genderevenwicht, is heel hoopgevend voor de toekomst. Het klopt ook dat er bepaalde sportdisciplines zijn waarbinnen geen sprake is van gendergelijkheid – u verwijst naar voetbal en schieten –, maar ook dat is een uitdaging. In bepaalde sporten bestaat er nog een gender- en heteronormativiteit en ik denk dat we die moeten aanpakken. Anderzijds verwijst u ook naar de verdubbeling van het aantal vrouwelijke voetballers, wat natuurlijk ook heel hoopvol is.
Nu, u zegt dat alles bij de basis begint en dat we dus daar moeten starten, zodat vrouwen vervolgens kunnen doorgroeien naar de hogere echelons. Ik volg u daarin, maar ook het trickledowneffect, waar collega Annouri naar verwijst in zijn vraag, is nodig. Ook u hebt daarnaar verwezen, toen het thema in deze commissie voor de eerste keer behandeld werd, naar aanleiding van een gekoppelde vraag van collega Annouri en mezelf, ook direct de eerste vraag in deze commissie. Toen hebt u zelf gezegd dat het trickledowneffect nodig is. Ik denk dus dat we een tandje bij moeten steken om het aan de basis te doen starten en om meer vrouwen naar die sporttakken te krijgen, maar ook dat we in die bestuursorganen meer vrouwelijke vertegenwoordigers nodig hebben. Als antwoord op mijn vraag vorig jaar hebt u gezegd: “Aangezien we de ambitie hebben iedereen te doen sporten, ben ik de mening toegedaan dat we meer moeten inzetten op die vrouwelijke vertegenwoordiging.” Ik was dan ook heel benieuwd naar uw beleidsnota, maar daarin las ik geen concrete stappen hiertoe. U hebt in uw antwoord zonet verwezen naar het beleidsnetwerk Diversiteit. Ik kijk daar hoopvol naar uit en zal daar in de toekomst nog op terugkomen.
Ik wil u wel vragen wat u verder zult doen om de federaties aan te moedigen om hier werk van te maken, buiten de geïntegreerde diversiteitbeleidsplannen. Als u geen quota wilt, wat wilt u dan wel? Ik vind het ook een gemiste kans dat u niet naar quota wilt kijken. U haalt daarvoor argumenten aan, maar die zijn niet nieuw. Dat zijn dezelfde argumenten die dertig jaar geleden ook werden gebruikt tegen quota voor vrouwen in de politiek. Kijk naar de huidige samenstelling van het Vlaams Parlement: nog nooit waren er zoveel vrouwen als in deze legislatuur. Het klopt dat iedereen hier zal zitten op basis van eigen kwaliteiten, maar je kunt niet ontkennen dat die quota decennia geleden nodig waren om te komen waar we nu zijn. Het was nodig om de historische ongelijkheid in de politiek weg te werken en we moeten dit nu ook doen in de sport.
In de voorbije dertig jaar zien we jammer genoeg amper een spontane evolutie op het vlak van vrouwen in sportbesturen. We zien wel een heel sterke maatschappelijke evolutie op het vlak van vrouwenemancipatie en diversiteit in het algemeen. Ik denk dus dat we die quota toch moeten bekijken. Als u dat niet wilt doen, dan vraag ik u wat u wel wilt doen.
Gisteren was er de gedachtewisseling over het diversiteitsplan van de Vlaamse overheid. Daar wordt heel hard gewerkt met streefcijfers. Die zijn op zich niet voldoende en er moeten gerichte actieplannen aan gekoppeld worden. Binnen de Vlaamse overheid zien we op het vlak van personeelsbeleid dat die evolutie jaar na jaar positiever wordt. Minister, wat wilt u doen met betrekking tot streefcijfers in de sport en welke actieplannen kunt u daarvoor uitstippelen?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik wil nog eens vertrekken van de foto die we hebben gemaakt in 2018. Er zijn 41 procent vrouwelijke sporters, 32 procent vrouwelijke trainers en 26 procent vrouwelijke bestuursleden in de Vlaamse sportclubs. Bij de nieuwe generatie – tot 25 jaar bij trainers en tot 30 jaar bij bestuurders – zien we algemeen al wel een genderevenwicht. Dat is dus een positieve evolutie. Soms moeten we het positieve ook eens willen zien.
De heer Annouri zegt dat quota niet gaan over het voortrekken van mensen. Juist wel! Dat gaat over het voortrekken van mensen, waarbij je hele discussies zult krijgen over bekwame mannen die zullen moeten wijken, maar vooral zal de hele sfeer verzuren. Laat het initiatief toch vrij. Het gaat hier niet over de overheid, maar over vrijwilligers die zich inzetten. Als we dan vanuit Brussel zullen zeggen op grond van welke verhoudingen dat moet gebeuren en mensen tegen elkaar opzetten, dan zullen we de discussie voeden wie er zit op grond van talenten en bekwaamheid en wie op grond van quota. Elke vereniging die goed wordt bestuurd, zal alle vrouwelijke kandidaten met open armen ontvangen.
Kijk om u heen. Als u enige notie hebt van het vrijwilligersleven, het verenigingsleven, het sportleven, dan is het bij mijn weten altijd zo dat goed bestuurde verenigingen volledig openstaan voor vrouwelijke kandidaten. U gaat ook totaal voorbij aan de discussie over vraag en aanbod. Quota zullen er niet voor zorgen dat het aantal vrouwelijke kandidaten zal toenemen. Ik geloof dat absoluut niet, net omdat je de verzuring zult voeden. Het belangrijkste is om er enerzijds voor te zorgen dat goed bestuurde verenigingen openstaan voor vrouwelijke kandidaten, maar anderzijds ook dat er extra vrouwelijke kandidaten komen. Daar gaat u totaal aan voorbij. Daar wordt niets over gezegd. We moeten beide zijden stimuleren en zorgen voor een betere doorstroming.
Ik heb een overzicht gegeven van acties die we ondernemen en al ondernomen hebben met positieve resultaten. Dat nu allemaal omgooien en toch quota vanuit Brussel opleggen, dat gaat mijn verstand te boven.
Ik denk dat we op de goede weg zijn. En ultiem hoop je vanzelfsprekend dat een bestuur altijd de perfecte spiegel is van de verhoudingen in de samenleving. Niet alles is maakbaar, maar vanzelfsprekend moet dat ultiem altijd de doelstelling zijn.
Ik denk dus dat we op de goede weg zijn. Ik hoop vooral dat we meer aanleiding geven tot meer vrouwelijke kandidaten. Dat moet een doelstelling zijn. En als in grote federaties vrouwelijke gezichten meer naar voren komen, krijgt dat absoluut een voorbeeldeffect. Ik hoop dan dat die vrouwen er niet komen vanwege de quota, dus vanwege het feit dat ze gewoon vrouw zijn, maar wel vanwege hun bekwaamheid en hun talent, want anders zou je meteen hun geloofwaardigheid ook publiek gaan ondergraven. Laat ons dat dus niet doen. Dat we bij de acties die we nu ondernemen nog een tandje bij steken, dat is prima. Maar uiteindelijk moeten we ervoor zorgen dat die vrouwen er komen vanwege hun bekwaamheid, vanwege hun bereidheid tot maatschappelijke inzet. Laat dat vrije initiatief toch vrij zijn. Laat ons de sfeer daar niet gaan verzuren en kandidaten tegen elkaar gaan opzetten.
De heer Annouri heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Verzuring, quota – het punt met quota is: dat is niet mensen vooruittrekken, dat is een historische ongelijkheid rechttrekken. Dat gaat over vrouwen die er zijn, die de capaciteiten hebben om in een bestuurskamer te komen, maar die door machtsstructuren die hen buitenhouden, er niet in raken. Dat ga je rechttrekken, omdat zij ook een ‘seat at the table’ nodig hebben. Omdat dat nodig is, en omdat we dat willen stimuleren, ga je ervoor zorgen dat ze daar een plek hebben.
Toen de quota zijn ingevoerd in de politiek, waar alle collega's het over hebben gehad, was dat niet omdat er onvoldoende vrouwen waren die de capaciteiten hadden. Dat was omdat er machtsstructuren waren die ervoor zorgden dat vrouwen onvoldoende aan de bak kwamen. Vandaag de dag hebben we die diverse parlementen, vooral hier in het Vlaams Parlement, door die quota die toen zijn ingevoerd. We kunnen daarover van mening verschillen. Dat is allemaal prima. Maar laten we niet doen alsof dat een instrument is om mensen vooruit te trekken. Dat is het nut daar niet van.
Ik ben het voor een stuk met u eens als u zegt dat we al die lokale sportclubs daar niet mee gaan opzadelen. Dat is ook niet de bedoeling. Op het niveau van de federatie kun je die discussie wel voeren. Maar goed, we verschillen daarover van mening, akkoord. Maar als ik u dan vraag welke streefcijfers en targets er zijn en waar u naartoe wilt, dan blijft het even vaag langs de andere kant. Dan zegt u: we zijn goed bezig, het gaat in de goede richting, laten we daar gewoon wat verder in investeren en dan zien we wel. Dat is mij toch allemaal ietsje te vrijblijvend. Ik vrees dat we daardoor dan hetzelfde soort debatten, net als heel wat andere maatschappelijke debatten, over een, twee of drie jaar opnieuw zullen voeren.
We verschillen ideologisch over quota. Ik begrijp dat ook wel. Het is ook nooit mijn bedoeling om dat op te leggen aan sportclubs, maar wel om het instrument voor een stuk aan te duiden. Tot daaraan toe, maar het ontbreken van duidelijke targets waar u eventueel naartoe wilt gaan, dat is iets te vrijblijvend. Dat zal ons ook niet voldoende vooruithelpen, vrees ik, terwijl het heel nodig is om voldoende vrouwen mee in die raden van bestuur te krijgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.