Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Bothuyne heeft het woord.
PricewaterhouseCoopers (PwC) deed een lang verwachte studie naar de elektriciteits- en aardgasprijzen in België en de ons omringende landen, uitgevoerd in opdracht van de vier energieregulatoren in ons land, met het oog op de implementatie van de energienorm waar we in de vorige legislatuur al een en ander rond hebben gedaan in dit parlement.
De resultaten bevestigen in grote lijnen wat we al langer wisten: we betalen in België relatief weinig voor aardgas, maar we hebben een hoge elektriciteitsfactuur. Dat is in eerste instantie te verklaren door het grote aandeel openbare dienstverplichtingen, toeslagen en heffingen die via de elektriciteitsfactuur worden aangerekend. België vertoont daarentegen bijzonder lage belastingniveaus voor aardgas, vooral in Brussel en Vlaanderen. Ook dat is een oud en gekend zeer omdat dat effect heeft op ons klimaatbeleid en de uitstoot van broeikasgassen.
Achter die algemene conclusies schuilen genuanceerdere bevindingen: het zijn vooral de gezinnen en kmo-bedrijven aangesloten op laagspanning, die een erg hoge elektriciteitsfactuur betalen. De belastingen, heffingen en certificatenregelingen liggen disproportioneel hoog in vergelijking met de andere gewesten en de buurlanden. Enkel Duitsland scoort nog slechter.
Ook Belgische bedrijven aangesloten op het hoogspanningsnet, betalen in België relatief hoge prijzen, zeker als het gaat over elektriciteit. Vlaanderen kent met de supercap-regeling echter, net als veel buurlanden, een korting toe aan de hele grote elektro-intensieve bedrijven – er zijn er een achttiental die daar in Vlaanderen van genieten –, waardoor Vlaanderen wat dit type bedrijven betreft – in tegenstelling tot Brussel en Wallonië – wel competitief is met de buurlanden.
De supercap-regeling blijkt dus een effectieve maatregel, maar verdient het om continu geëvalueerd te worden. De algemene doelstelling zou een streven moeten zijn naar meer competitieve elektriciteitsprijzen voor de elektro-intensieve sectoren, zonder dat bijkomende kosten naar andere consumenten doorgerekend worden.
De resultaten van deze studie duiden met andere woorden op de noodzaak om de spreiding van de lasten op de energiefactuur opnieuw te herbekijken. Het regeerakkoord stelt terecht dat een loutere financiering van het klimaatbeleid via de elektriciteitsfactuur nieuwe klimaatvriendelijke elektrische toepassingen afremt. Ik wil de minister dan ook graag herinneren aan haar voornemen om de meerkosten op de elektriciteitsfactuur niet verder te laten toenemen als gevolg van Vlaams beleid en ook de energienorm om te zetten in effectieve maatregelen. De studie waarvan sprake moet daarvoor een basis bieden.
Minister, hoe evalueert u de resultaten van de vergelijkende studie van PricewaterhouseCoopers in opdracht van de energieregulatoren? Wat zijn de belangrijkste conclusies volgens u?
Hoe verhoudt deze studie zich volgens u met de recente studie van Deloitte in opdracht van Febeliec – de energie-intensieve industrie? Ziet u op basis van de PwC-studie verschillen in competitiviteit tussen baseload- en piekbelastingsprofielen?
Hoe evalueert u de Vlaamse supercap-regeling? Is er volgens u een noodzaak om naar aanleiding van het rapport de bestaande regeling bij te sturen? Ziet u een noodzaak voor een gelijkaardige maatregel voor de niet-elektro-intensieve industrie of andere industriële profielen, dus een uitbreiding van de supercap-regeling die verder gaat dan de huidige achttien bedrijven?
Zult u maatregelen nemen om de extra lasten op de elektriciteitsfactuur van gezinnen en vooral van kmo’s te verminderen of te verschuiven? Ziet u mogelijkheden in een gedeeltelijke verschuiving van die lasten naar fossiele energiedragers, zoals al vaak door experten is bepleit?
Hoe zult u de energienorm in de toekomst verder uitwerken en welke effectieve maatregelen zult u daartoe nemen? Welke initiatieven neemt u om dit zo veel mogelijk te doen in overleg met de collega’s op federaal niveau?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Bothuyne heeft de studie goed gelezen. De studie bevestigt inderdaad een aantal vaststellingen die we ook hebben opgenomen in onze beleidsnota Energie. De studie bevestigt dat de elektriciteitskosten in Vlaanderen voor bepaalde verbruiksprofielen relatief hoog zijn in vergelijking met de ons omringende landen, terwijl de kosten voor aardgas relatief laag zijn. De voornaamste oorzaak voor deze relatief hoge elektriciteitsfactuur zijn onder andere de nettarieven, de kosten voor hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling, de kosten voor de verschillende openbare dienstverleningen en andere lasten waarvan in het verleden is beslist om ze via de elektriciteitsfactuur te verrekenen.
Er zijn nog twee zaken die opvallen in deze studie. Als we ten eerste de jaarlijkse energiefactuur voor een gemiddelde Vlaamse residentiële klant – aardgas en elektriciteit – vergelijken met de omringende landen, zien we dat die factuur nog aan de lagere kant is. We vergelijken het dan met de omringende landen en met Wallonië en Brussel.
Ten tweede bevestigt de studie ook het belang van de supercap-regeling betreffende groene stroom voor de elektro-intensieve ondernemingen in Vlaanderen, hetgeen de competitiviteit van deze bedrijven ten goede komt maar nog onvoldoende is om concurrentieel te zijn met buurlanden wat betreft de elektriciteitsfactuur.
De Deloitte-studie van Febeliec richt zich uitsluitend op de grootste elektriciteitsverbruikers en laat aardgas buiten beschouwing. Deze studie houdt ook geen rekening met de supercap-regeling, waarop elektro-intensieve ondernemingen in Vlaanderen sinds 2018 een beroep kunnen doen. In de PwC-studie is daar wel rekening mee gehouden.
Deze PwC-studie biedt ook een breed beeld van de energiekosten voor meer en verschillende typen verbruikers, maar niet voor de allergrootste verbruikers.
Daarnaast is ook het Verenigd Koninkrijk in de vergelijking opgenomen. De studie die Deloitte voor Febeliec heeft uitgevoerd, geeft tot slot meer informatie over de prijscomponenten waar Vlaanderen of de federale overheid een impact op hebben. De Vlaamse componenten worden sterk beperkt door de grenzen van wat de EU als staatssteun aanvaardt. De federale componenten blijken nog marge te hebben om de competitiviteit van de grootste elektro-intensieve ondernemingen te verbeteren. In de studie van PwC is te zien dat de supercap en andere maatregelen om de kosten voor elektro-intensieve ondernemingen te beperken een positieve invloed hebben op de competitiviteit van de Vlaamse elektro-intensieve bedrijven. Voor de niet-elektro-intensieve ondernemingen kan de supercap-regeling helaas geen soelaas bieden. De Europese richtsnoeren voor staatssteun laten deze vrijstellingsregeling enkel toe voor ondernemingen die elektro-intensief zijn.
Mede op basis van dit eerste studierapport en van de toekomstige rapporten zullen we tijdens deze legislatuur werken aan maatregelen om de energiefactuur voor de gezinnen en de kmo’s onder controle te houden. Wat de bijkomende overheidskosten op de energiefactuur betreft, is het sowieso ons streefdoel dat de meerkosten op de elektriciteitsfactuur niet toenemen ten gevolge van het Vlaams beleid. Dat hebben we ook in het Vlaams regeerakkoord afgesproken.
Op mijn voorstel is de Federale Regering op 5 juni 2020 principieel akkoord gegaan met een uitbreiding van de supercap-regeling naar de bijdragen voor warmte-krachtkoppeling (wkk). Ik wil benadrukken dat elke component van de elektriciteitsfactuur een reële kost vertegenwoordigt. Zoals ik al eerder heb geantwoord, proberen we dit met betrekking tot onze Vlaamse bevoegdheden echt onder controle te houden.
Met de nieuwe regeling proberen we de oorzaak bij de bron aan te pakken, bijvoorbeeld door hernieuwbare energie niet te oversubsidiëren, maar wel voldoende te ondersteunen. Aangezien het belangrijk is dat we onze doelstellingen inzake hernieuwbare energie halen, zullen we dit blijven doen. We zullen een gedeelte van de overschotten van de certificaten opkopen en overschakelen naar een investeringssteun die we financieren met het Energiefonds in plaats van met het doorrekenen van de certificatensteun in de elektriciteitsfactuur.
Verder is me gevraagd of ik mogelijkheden zie voor een gedeeltelijke verschuiving van de lasten naar passieve energiedragers. Ik wil dat met de Vlaamse Regering bespreken en ik zal daar nu geen uitspraken over doen.
De laatste vraag betreft de energienorm. We zullen dit sowieso nauw moeten monitoren en, waar nodig, moeten bijsturen. De eerste studie van PwC kan als een nulmeting worden beschouwd. Er zal een jaarlijkse update worden gemaakt. Het Energiedecreet voorziet er sowieso in dat de Vlaamse Regering jaarlijks zal rapporteren over de maatregelen die in dit verband zijn genomen. We bekijken nog wat de meest geschikte manier is om dit te doen. Het zou, bijvoorbeeld, kunnen in het kader van de beleids- en begrotingstoelichting, maar we gaan nog na wat de beste manier is. Met betrekking tot de componenten die niet tot onze bevoegdheid behoren, zullen we met de federale overheid samenwerken. Ik hoop dat we stappen vooruit kunnen zetten zodra een volwaardige Federale Regering kan worden gevormd.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, het zou echt mooi zijn als een volwaardige Federale Regering het resultaat van deze vraag om uitleg zou kunnen zijn. Ik wil u bedanken voor uw uitgebreid antwoord, maar er is nog wel wat werk op de plank.
Ik heb vastgesteld dat de manier waarop PwC de studie heeft opgesteld en de gebruikerscategorieën heeft ingedeeld, afwijkt van de manier waarop Deloitte dat doet. Dat leidt op zich natuurlijk tot wat discussie met de sector. Het zou nuttig zijn de mensen die de studies aanbesteden en laten maken, ertoe aan te zetten tot vergelijkbare methodologieën te komen, zodat we op dat vlak geen discussies hebben.
De analyse verder verfijnen om rond de energienorm een maximaal draagvlak te hebben, lijkt mij dus bijzonder belangrijk.
We doen het vanuit Vlaanderen inderdaad niet slecht voor die heel grote energie-intensieve bedrijven. De supercap-regeling gaat over achttien bedrijven. Dat is dus een heel beperkt aantal. De studie geeft ook heel uitdrukkelijk aan dat vooral de kmo-bedrijven in een moeilijke concurrentiepositie komen door ons energiebeleid en de manier waarop we een aantal zaken doorrekenen. Zelf ben ik daar, zeker in deze economisch moeilijke tijden, bijzonder bezorgd over. Ik denk dat we daar vanuit Vlaanderen toch nog een tandje bij moeten steken, om vooral die kmo-bedrijven op een of andere manier een garantie te geven dat ze op een concurrentiële manier kunnen werken ten aanzien van hun concurrenten uit het buitenland. Wij zijn op export gericht. We zijn in die zin dus in concurrentie met bedrijven uit onze buurlanden. 80 procent van onze export gaat naar onze buurlanden. Die rechtstreekse concurrentie speelt op dat vlak dus heel sterk. Ik wil u dan ook vragen om daarop te focussen.
Op mijn vraag over een verschuiving naar fossiele energiedragers zegt u dat u dat gaat bekijken en het gaat voorleggen aan de Vlaamse Regering. Dat is goed, maar ik wil u toch vragen om iets meer duiding te geven, als antwoord op mijn vraag. Wat is bijvoorbeeld de timing van wat u wilt gaan doen? Over de grond van de zaak kunnen we het ongetwijfeld later nog hebben.
De supercap wordt nu uitgebreid richting warmte-krachtcertificaten. Ik denk dat dat een goede zaak is. Er is een basis voor die beslissing in de studie van PwC. Hebt u een berekening van de impact van die uitbreiding van de supercap voor die bedrijven? Op welke manier wilt u de uitbreiding in de toekomst evalueren? Is dat ook in het kader van deze studie? Of voorziet u nog andere elementen?
De heer Danen heeft het woord.
Collega Bothuyne heeft de problematiek geschetst. Het klopt dat wij elektriciteit nu heel zwaar belasten, of dat er veel kosten bij komen, en dat een aantal gebruikers daar heel erg nadelige gevolgen van ondervinden. Heel wat duurzame of energievriendelijke oplossingen zijn bijvoorbeeld elektrisch, maar de hoge prijs van die elektriciteit maakt het vooral voor kmo’s, maar ook voor gezinnen, bijna onmogelijk om daarin te investeren.
Ik krijg geregeld – en u wellicht ook, minister – vragen van kmo’s en van burgers, die zeggen dat ze wel willen investeren in bijvoorbeeld warmtepompen of andere technieken om te verwarmen, maar dat ze het niet doen omdat het veel duurder is dan bijvoorbeeld een gasinstallatie, zowel in gebruik als bij de investering. Het zou goed zijn, zoals collega Bothuyne aangeeft, om te bekijken hoe we een verschuiving kunnen realiseren, zonder de algemene kostprijs te verhogen. Ik denk dat de tijd nu is. We kunnen niet langer wachten. De heer Bothuyne heeft deze vraag trouwens een aantal jaren geleden ook al gesteld. Ik heb die ook al een paar keer gesteld. Ik denk dat we echt niet langer kunnen wachten.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik heb één bemerking op wat de voorgaande spreker gezegd heeft en één bijkomende vraag.
Ik vind het nogal luguber, mijnheer Danen, dat men altijd over een te hoge elektriciteitsprijs spreekt en dat die elektriciteitsprijs – in uw ogen – dus ook heel sterk moet dalen. Maar als we dat zouden doen, zouden bijvoorbeeld mensen die PV-panelen plaatsen, komen klagen dat de elektriciteitsprijs te laag is, waardoor de terugverdientijd langer wordt en ze meer ondersteuning nodig hebben. Ten tweede, als we willen overstappen naar andere fossiele energiedragers om een deel van de kosten door te rekenen, weet u net zo goed als ik dat we hier enkel een bevoegdheid hebben om over te zetten naar gas, en niet als het gaat over mazout en hout.
Minister, als ik de studies bekijk, vind ik het spijtig dat Febeliec de studie op deze manier een beetje tendentieus kleurt, door geen rekening te houden met de supercap. Dat is wel degelijk een voordeel dat een aantal bedrijven krijgen. En dan vind ik het maar terecht dat ze daar rekening mee zouden houden. Dat vind ik wel een zwaktebod bij hen. Wat ik anderzijds mis in de PwC-studie, tenzij ik het niet teruggevonden heb, is dat men de totale netkosten bekeken heeft.
En de totale netkosten, dat betekent zowel de distributiekosten als de transportkosten. In het Vlaamse regeerakkoord hebben we heel duidelijk gezegd dat we ervoor zouden zorgen dat de Vlaamse netkosten niet zou stijgen. En als we dit willen gebruiken als uitgangspunt om te bekijken waar we over vier jaar staan, dan is het natuurlijk spijtig dat we nu maar de totale netkosten kennen en zou het beter zijn geweest dat we een opsplitsing konden zien tussen het transportgedeelte, dat federaal is, en het netkostengedeelte, dat regionaal is.
Ofwel moeten we het zelf opvragen. Want ik weet dat de regulator die studie mee heeft gecoördineerd, samen met de Brusselse en de Waalse regulator. Ofwel moeten we vanuit het Vlaams Parlement die vraag stellen aan de regulator, ofwel kunt u daarover bijkomende informatie vragen. Dat zou het plaatje wel vervolledigen. Zo kunnen we een duidelijk beeld krijgen van de federale transportkosten – die weliswaar in de toekomst zouden kunnen stijgen, zeker door het grotere aandeel van offshore – en kan de burger ons achteraf niet verwijten dat de elektriciteitsfactuur duurder is geworden. Neen, de Vlaamse component, waarvoor wij bevoegd zijn, is wel onder controle, maar we zijn afhankelijk van de federale component. Ik dank u.
Minister Demir heeft het woord.
Collega's, ik dank u voor de verschillende tussenkomsten. Wat betreft de kosten uit het verleden gaat er, zoals jullie weten, jaarlijks nog 1,3 miljard euro naar de elektriciteitsfactuur. Dat heeft te maken met keuzes die men in het verleden heeft gemaakt. Ik ben het niet eens met hoe het in het verleden is gegaan met de groenestroomcertificaten, die oversubsidiëring enzovoort. Indien iemand mij kan zeggen waar ik jaarlijks 1,3 miljard euro kan halen: graag, dan ben ik de eerste om dat eruit te halen. Ik wil het gerust eens vragen op de regering, maar we weten wat het antwoord daarop zal zijn. Dat is een fout die men in het verleden heeft gemaakt. Ik heb van in het begin gezegd dat ik dat niet zal doen. We hebben in het regeerakkoord heel duidelijk afgesproken dat we de oversubsidiëring zullen aanpakken. De afgelopen week heb ik heel wat dossiers naar de regering gebracht waarin we die oversubsidiëring effectief hebben aangepakt. We werken niet meer via het doordraaien van kosten in die elektriciteitsfactuur, maar we houden dat apart en doen dat via het Energiefonds in plaats van de certificatensteun. Ik ben verantwoordelijk voor het beleid dat ik nu voer. Het verleden is het verleden. Tenzij iemand mij zegt waar we die 1,3 miljard euro zullen halen.
Die studie komt er inderdaad vanuit de sector. Gelukkig hebben we ook onze eigen studie. De vier regulatoren hebben namelijk ook een studie gemaakt. Ik baseer mij vooral daarop.
Collega’s Bothuyne en Danen hebben al meermaals vragen gesteld over de verschuiving van die lasten. Zoals ik daarnet zei, wil ik dat bekijken. Maar op Vlaams niveau kunnen we natuurlijk weinig doen. Wat de timing betreft, heb ik 2022 vooropgesteld, omdat er dan ook nieuwe nettarieven komen van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG). Dat is dus het moment om daarnaar te kijken. Maar het is niet evident, omdat je niet veel kunt verschuiven. Zo is de taks op de stookolie een federaal gegeven. 25 procent van de gezinnen verbruikt stookolie. De hefbomen die we op Vlaams niveau hebben, zijn dus niet gigantisch. Maar ik denk wel dat 2022, wanneer ook die nieuwe nettarieven er zijn, het moment is om dat te bekijken.
Het is belangrijk om te weten waar je uitkomt, wanneer je aan één knop draait. We moeten het geheel bekijken. Nog beter zou zijn om het federale luik daarin mee te nemen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de bijkomende informatie. We komen terug waar we begonnen zijn: bij de noodzaak aan een sterke nieuwe Federale Regering, waarmee we kunnen samenwerken om hierin het verschil te maken voor mensen met een te hoge energie- of elektriciteitsfactuur. Dit wordt ongetwijfeld vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.