Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer De Loor heeft het woord.
Zoals hier daarnet al gezegd werd, leven we in uitzonderlijke tijden. Uitzonderlijke tijden vragen uitzonderlijke maatregelen. De impact van de coronacrisis op de lokale financiën kwam reeds een aantal keer aan bod in deze commissie. We hadden hierover ook al een gedachtewisseling met de VVSG. Naast de onmiddellijke impact zal er ook een impact zijn op middellange termijn. Vandaar het voorstel om de lokale besturen de mogelijkheid te geven om te investeren buiten de financiële meerjarenplanning.
Eind 2019 – en een klein aantal begin 2020 – keurden de gemeenten een sluitende financiële meerjarenplanning goed. Hoogstwaarschijnlijk zal door tal van coronagerelateerde maatregelen financieel bijgestuurd moeten worden. We merken dat er heel wat bijkomende kosten zijn en lagere inkomsten voor de lokale besturen. De lokale besturen staan samen in voor bijna 50 procent van de overheidsinvesteringen. Het zou dramatisch zijn, mochten deze teruggeschroefd worden vanwege corona-uitgaven of verlagingen van onroerende voorheffingen. Net deze lokale investeringen zijn van belang, willen we geen negatief effect creëren op tewerkstelling en consumptie. Cijfers van de Confederatie Bouw geven aan welke impact minder investeringen hebben op de tewerkstelling in de privésector. Dat is dus niet onbelangrijk.
De mogelijkheid zou voorzien kunnen worden om uitgaven die gedaan worden in het kader van het beheersen van de coronacrisis, en die mogelijk ook gefinancierd worden met leningen, buiten het evenwicht van de beleids- en beheerscyclus (BBC) te houden. Op die manier worden ze niet verrekend in de autofinancieringsmarge of het budgettair evenwicht op het einde van de financiële meerjarenplanning. Zo blijft de financiële meerjarenplanning overeind, en ook de geplande investeringen. De schulden die gemaakt worden om coronagerelateerde maatregelen te financieren – zoals de aankoop van mondmaskers, impulsen voor lokale middenstand en horeca, culturele programmatie, het kwijtschelden van huurgelden, enzovoort – kunnen dan eventueel gedeeltelijk worden meegenomen naar de volgende financiële meerjarenplanning, hopelijk op een moment dat de economie zich al heeft hersteld en de inkomsten via de aanvullende personenbelasting opnieuw gunstig evolueren. Misschien wordt ook een bovenlokale oplossing gezocht.
Minister, ik heb een aantal vragen over dit voorstel. Kan dit voorstel in overweging worden genomen? Hoe staat u zelf tegenover dit voorstel?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel voor deze vraag, mijnheer De Loor. Het is niet de eerste keer dat we in deze commissie praten over de gevolgen voor de lokale financiën. Dat is iets dat ons moet bezighouden.
De gevolgen zullen reëel zijn. U hebt er zelf naar verwezen: er zullen minder ontvangsten zijn en er zullen meer uitgaven zijn. We moeten er de komende jaren over waken dat de investeringscapaciteit van onze lokale besturen overeind blijft, met andere woorden, dat men de coronacrisis niet probeert te verwerken door het investeringsritme gevoelig terug te draaien. Want dat zou volgens mij een maatschappelijk verkeerde keuze zijn, niet alleen voor de tewerkstelling in de private sector, maar ook voor de kwaliteit van onze leefomgeving en de kwaliteit van de dienstverlening die lokale besturen moeten doen. Het is belangrijk om het investeringsniveau op peil te houden, ook omdat de lokale besturen de belangrijkste publieke investeerders zijn in ons land. Zij staan maar in voor ongeveer 8 procent van de totale overheidsuitgaven, maar zijn tegelijkertijd wel verantwoordelijk voor de helft van de investeringen. Lokale besturen zijn echt investeringsmachines, en dat zou de komende jaren ook zo moeten blijven. We moeten dat goed in het oog houden.
Daarom hebben we de voorbije weken, telkens wanneer Vlaanderen met aandrang iets vroeg zonder het op te leggen aan lokale besturen, ook altijd middelen voorzien. Denk bijvoorbeeld aan de zomerschool, met een vergoeding per leerling per dag. Denk aan de buitenschoolse opvang. Denk aan onze triagecentra, waarvan we de kosten volledig zullen vergoeden aan de lokale besturen. En denk, heel actueel, aan de beslissing die we vandaag nog hebben bekendgemaakt, waarbij we 87,3 miljoen euro – toch niet weinig – overmaken aan de lokale besturen. Uiteraard niet om ‘bij de hoop te leggen’, maar om daarmee het lokale, culturele, sportieve en jeugdverenigingsleven te ondersteunen, zeker die verenigingen die in moeilijkheden komen. En of ze al dan niet worden gesubsidieerd, is daarbij niet van belang.
Dat is een belangrijke ondersteuning, die hand in hand gaat met het groeipad van 15 à 20 miljard euro deze legislatuur, 33 procent meer middelen voor onze lokale besturen. Maar ondanks al die zaken, zullen er problemen opduiken.
Wat is de concrete situatie? Met de huidige begrotingsregels zal zich op korte termijn geen probleem stellen. Men heeft vandaag een grotere soepelheid om middelen van de ene post naar de andere te verschuiven. Zolang men het bedrag van alle uitgaven die men had voorzien, niet heeft bereikt, zijn er op korte termijn geen problemen.
De autofinancieringsmarge (AFM) van 2020 mag negatief zijn. Dat weet u. Dat geldt ook voor de volgende jaren. Alleen voor die van 2025 geldt dat er een evenwicht of overschot moet zijn. Men heeft nu dus enkele jaren de tijd om te bekijken hoe men de tekorten – die eenmalig, maar misschien ook duurzaam, blijvend, recurrent zijn – kan verwerken.
Hoe groot zal het probleem zijn? Dat is op dit moment heel moeilijk te zeggen. U weet dat het Planbureau de inschatting maakt van een krimp van het bruto binnenlands product van 8 procent. Men schat het verlies van het reëel beschikbaar inkomen op min 2,8 procent, wat een rechtstreekse impact heeft op de belastingontvangsten van de lokale besturen. Op dit moment zijn die cijfers nog niet stabiel. Daarom heeft de Vlaamse Regering beslist om de begrotingsrichtlijnen net na de zomervakantie te bezorgen. We zouden de omzendbrief dus niet in de loop van de komende weken lanceren, maar na de zomervakantie. Op die manier zijn we er zeker van dat wat we tegen de lokale besturen vertellen, ook voldoende stabiel is, dat we voldoende zicht hebben op de financiële uitdagingen.
Een van de dingen die we altijd kunnen doen, is op zo'n moment bekijken of we de begrotingsregels eventueel kunnen versoepelen. Een van de mogelijkheden zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat we het jaartal waarin het tekort moet omslaan in een neutraal of een positief cijfer – met andere woorden wanneer de autofinancieringsmarge positief moet worden – wat achteruit duwen. Dat is een mogelijke piste.
Uzelf hanteert een andere piste, die creatief is en mij doet denken aan een piste die we in het Antwerpse investeringsverhaal hebben gebruikt. Ik ben blij dat u nu zelf met die piste komt aandragen. Maar zelf vind ik het niet zo'n goede piste voor lokale besturen.
Ik geef drie argumenten tegen. Eerst en vooral vind ik het heel positief dat u als parlementslid zoekt naar oplossingen en dat u probeert op een creatieve manier het probleem dat op ons afkomt, te ondervangen. Daar heb ik zeker geen kritiek op. We hebben er ernstig naar gekeken, en ik zie drie problemen met de piste die u suggereert.
Dat is eerst en vooral een classificatie- en controleprobleem. Hoe gaan wij vanuit Vlaanderen die uitgaven allemaal oormerken als coronagerelateerd? Waar begint dat en waar stopt dat? Mondmaskers, gels, triageposten: dat is evident. Maar er zijn ook heel veel uitgaven die in een grijze zone terechtkomen. De inspanningen die men in de publieke ruimte gedaan heeft: wanneer zijn die coronagerelateerd en wanneer niet? Zo kan ik heel veel dingen opsommen. Het is dus niet zo gemakkelijk om die classificatie en dat oormerken van uitgaven of minder inkomsten coronagerelateerd te maken. Dat zou de administratie met heel veel bureaucratische overlast opzadelen, zowel de lokale als de Vlaamse. Ik sta daar huiverachtig tegenover, ik denk dat we een andere richting uit moeten gaan en meer vertrouwen en meer ruimte moeten laten aan de lokale besturen.
Ten tweede vind ik de begrotingsregels die we nu gemaakt hebben, soms voor verbetering vatbaar – ik vond dat destijds als burgemeester, ik vind dat vandaag nog altijd als minister van Binnenlands Bestuur –, maar het laat ons alleszins toe om de lokale financiën op een geglobaliseerde en structurele manier te bekijken. Als we dat gaan opsplitsen, dreigen we heel veel van dat inzicht en van dat overzicht te verliezen.
Ten derde heb ik heel veel vraagtekens bij het werken met parallelle rapporteringsverplichtingen of evenwichtsnormen. Ik denk dat dat de zaak lokaal gaat bemoeilijken, dat dat ook de transparantie en het democratisch debat bemoeilijkt, dat dat de rol van de oppositie gaat hypothekeren, dat dat de werking van de gemeenten gaat belasten, omdat dat heel onduidelijk wordt. Vandaag de dag moeten – laten we eerlijk zijn – heel wat lokale mandatarissen op hun tippen staan om voldoende inzicht te hebben in hoe de begroting lokaal werkt. Het is tenslotte een complexe overheid, met heel veel taken en bevoegdheden, heel veel inkomsten- en uitgavenstromen, en als we heel eerlijk zijn: in elke gemeenteraad zijn er wel een paar specialisten, maar ik vrees dat het overgrote deel van onze gemeenteraadsleden echt al inspanningen moet doen om alles goed te begrijpen en alles goed te zien. Als je dan nog eens met een parallelle coronabegroting gaat komen, met parallelle begrotingscijfers, denk ik dat het de zaak moeilijker maakt.
Ik zou pleiten voor een eenvoudiger spoor, zonder daar nu al een voorafname op te doen: eerst kijken hoe de financiële situatie echt is, en op dat moment eens kijken of we niet met een eenvoudigere en helderere maatregel onze lokale besturen en hun financiële toestand kunnen ondersteunen en begeleiden, waarbij de doelstelling die u naar voren schuift, ook mijn doelstelling is, namelijk ervoor zorgen dat de lokale, publieke investeringen niet worden afgebouwd, dat die op een voldoende hoog peil blijven en dat we daar allemaal samen maatschappelijk geen prijs gaan betalen, ook naar tewerkstelling, die we niet moeten betalen.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik deel uw bekommernis en uw bezorgdheid dat de betrachting moet zijn om naar een eenvoudige en transparante oplossing te zoeken, maar ik denk dat dit voorstel ook een eenvoudig en transparant voorstel kan zijn. U zegt dat u een aantal bezwaren hebt, waarvan een ervan is dat het moeilijk is om de uitgaven te oormerken, maar daar vertrouw ik wel een beetje op de lokale besturen.
Het voorstel is ingegeven om die investeringen op peil te houden. Zoals daarnet al gezegd is, gebeurt bijna 50 procent van de overheidsinvesteringen door lokale besturen. Dat heeft ook onmiddellijk een impact op de tewerkstelling in de privésector, wat toch niet onbelangrijk is.
Deze coronacrisis mag ook geen excuus zijn voor lokale besturen om bepaalde zaken niet te doen. Zo geven we hun de mogelijkheid om toch een initieel ingediende en goedgekeurde meerjarenplanning uit te voeren. De financiering van lokale besturen is heel belangrijk, als je ziet welke verantwoordelijkheden ze nu opnieuw nemen en erbij krijgen. Dat zijn heel veel verantwoordelijkheden. De lokale besturen hebben heel veel veerkracht nodig en die hebben ze opnieuw getoond. Het is ook het bestuursniveau waarin de mensen het meeste vertrouwen hebben, met als gevolg dat ook de verwachtingen naar die lokale besturen heel hoog liggen. Door dat mechanisme toe te passen, kunnen we de initieel goedgekeurde meerjarenplannen uitvoeren.
Ik heb misschien nog een suggestie, minister. U zei dat het moeilijk is om te oormerken, maar u kunt natuurlijk een aantal criteria opleggen, bijvoorbeeld dit beperken tot een bepaald bedrag per gemeente dat is gebaseerd op het inwonersaantal. Dat zou natuurlijk ongelimiteerde en onverantwoorde cadeaus vermijden. Deze suggestie wilde ik toch meegeven en ik ben tevreden dat we hierover kunnen debatteren.
De heer Vandeput heeft het woord.
Mijnheer De Loor, ik dank u om de corona-impact op de lokale cijfers opnieuw op de agenda te plaatsen, want dat is een belangrijk thema. Minister, ik dank u voor uw antwoord en uw nuchterheid. De coronacrisis zal op elk bestuursniveau een impact hebben. Het is vooral belangrijk, zoals bij een schone straat, dat iedereen voor eigen deur veegt.
Daarom is het belangrijk te kijken naar de richtlijnen die al in de eerste week van de lockdown door het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) zijn verzonden aan de lokale overheden. Daarin stond: er komen onverwachte uitgaven en waarschijnlijk ook een tekort aan inkomsten op ons af, maar de lokale overheden zullen in het najaar, wanneer het ergste van die crisis hopelijk voorbij is, de tijd hebben en krijgen om hun meerjarenplanningen daaraan aan te passen.
Ik wil er de nadruk op leggen dat de verplichting om een positieve autofinancieringsmarge te hebben maar geldt op het einde van de bestuursperiode, en dus op het einde van de meerjarenplanning. Het is belangrijk dat gemeenten, net zoals alle andere overheden die worden geconfronteerd met conjuncturele of punctuele sprongen in budgetten, hun verantwoordelijkheid eerst en vooral zelf blijven uitoefenen, en nagaan hoe ze er kunnen voor zorgen dat het financieel evenwicht, dat ook voor de toekomst belangrijk is, op lange termijn grotendeels kan worden bewaard.
Mijnheer De Loor, het is natuurlijk belangrijk dat u denkt aan de toekomst van onze lokale financiën, maar vandaag is het misschien niet gepast om onmiddellijk naar andere niveaus te kijken om die lokale problemen op te lossen. We hebben het in deze commissie altijd over lokale economie. Lokale besturen kunnen niet altijd een eigen keuze maken over de inkomsten die ze derven. In het kader van extra uitgaven, zijn dat toch keuzes die lokale besturen in alle autonomie nemen. Het is dan ook belangrijk om de aan de lokale autonomie gekoppelde verantwoordelijkheid van de lokale overheden blijvend naar voren te schuiven.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Over deze boeiende vraag hebben we in de voorbije weken en maanden ook al van gedachten gewisseld. Stilaan wordt duidelijk wat de impact hiervan zou kunnen zijn en wat de eventuele antwoorden vanuit de Vlaamse overheid zouden kunnen zijn.
Ik wil het pleidooi ondersteunen om hier echt een grondig antwoord op te geven. Ik ben op dit moment nog niet helemaal overtuigd door het concrete voorstel dat op tafel ligt, hoewel ik wel denk dat er interessante elementen in zitten die maken – dat is de voornaamste betrachting – dat de lokale besturen de rol kunnen blijven opnemen in de meerjarenplanning die van het niveau is waarop wordt geïnvesteerd in sociaal beleid, in duurzaam beleid, in het ons klaarmaken voor de toekomst. Het zou dramatisch zijn mochten, door de coronacrisis, de lokale besturen ervoor kiezen om dat niet te doen. Ik ondersteun het pleidooi van collega Vandeput uiteraard dat we dit in alle autonomie moeten doen. Als wij aan de andere kant niet de voorwaarden scheppen, dan geven we ook niet de ruimte en de autonomie aan de lokale besturen om die keuze echt te maken. Laat ons dus in alle rust de verschillende pistes bekijken en naast elkaar leggen. Het verschuiven van het evenwicht in de autofinancieringsmarge kan ook een piste zijn. Het lijkt mij een interessante piste, het was ook de eerste die in mijn hoofd was opgekomen. Maar misschien moeten we naar een gemengde vorm gaan of zijn er nog andere dingen nodig.
Uiteraard zullen we altijd over nuances en meningen verschillen, maar ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om de minister te feliciteren met de keuzes die in het noodfonds gemaakt zijn richting lokale besturen. Ik merk daar toch een bewuste keuze om de focus te houden op dat essentiële verenigingsleven dat onze samenleving bindt. Ik denk dat dat een goede keuze is. Het mag altijd meer zijn, dat weet iedereen, maar we moeten ook zaaien naar de zak. In die zin feliciteer ik de minister met die keuzes.
Minister Somers heeft het woord.
Ik dank de interveniënten. Nogmaals, ik wil de heer De Loor danken omdat hij als parlementslid uitstekend werk heeft geleverd door te zoeken naar oplossingen in een vroeg stadium en suggesties doet. Ik heb mijn argumenten tegen gegeven. U hebt nog geargumenteerd waarom u denkt dat dat belangrijk is. Maar we hebben nog tijd om daarover te debatteren. Ik denk dat iedereen begrijpt dat we er eerst een goed zicht op moeten hebben hoe groot de werkelijke problematiek is en dan zoeken naar het juiste antwoord.
Wat collega Vandeput zegt, kan ik onderschrijven. We mogen niet alleen naar boven kijken. De lokale besturen moeten ook zelf de ambitie hebben om een deel van de oplossing te zijn en moeten zoeken waar zij in tijden van financiële krapte kunnen zaaien naar de zak, om het in de terminologie van collega Vaneeckhout te zeggen. Dat is een spreekwoord dat ik ga meedragen. Mijnheer Vandeput, ik denk dat we dat inderdaad moeten doen. Lokale besturen hebben instrumenten, kunnen de tering naar de nering zetten, kunnen keuzes maken, mogen niet alleen maar met het handje openstaan en naar boven kijken, ze moeten daar volwassen en sterke besturen in zijn. Maar hun instrumentarium is beperkter dan op andere beleidsniveaus, dat moeten we ook onder ogen zien. Wat mij vooral bekommert, is dat het investeringsritme niet mag stilvallen. Wij hebben de voorbije jaren gezien dat waar lokale besturen goed geïnvesteerd hebben en de juiste keuzes hebben gemaakt, dat niet alleen economisch maar ook maatschappelijk heel veel positieve effecten heeft gehad. U bent trouwens ook een burgemeester in een stad waar behoorlijk wordt geïnvesteerd. Ik denk dat we daarover moeten waken. We mogen niet de weg kiezen waarbij we minder in de publieke ruimte gaan doen, minder cultuur- en sportinvesteringen doen. Dat is een gevaarlijke piste, daar moeten we voor opletten.
Mijnheer Vaneeckhout, ik neem er akte van en ik ben u er erkentelijk voor dat u vanuit de oppositiebanken de inspanningen waardeert die de Vlaamse Regering vandaag doet naar de lokale besturen, en vooral dat we via de lokale besturen investeren in het lokale verenigingsleven, het culturele, het sportieve en het jeugdverenigingsleven, dat fijnmazig is en dicht bij de mensen staat. Het is vanuit de oppositie gemakkelijker om dan te zwijgen. U doet dat op een correcte manier. Dat siert u.
De heer De Loor heeft het woord.
Ik wens de minister nog eens te danken voor zijn antwoord. Begrijp me niet verkeerd, mijn vraag was niet ingegeven, collega Vandeput, om te zeggen dat we naar boven moeten kijken om te zien wat er voor ons kan worden gedaan, maar wel hoe we de lokale besturen kunnen faciliteren, helpen en ondersteunen zodat ze hun initieel ingediende en goedgekeurde meerjarenplanning maximaal kunnen uitvoeren. Ik denk dat iedereen daar baat bij heeft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.