Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Vraag om uitleg over de bestrijding van de Chinese wolhandkrab
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, het klopt dat dit onderwerp mij en collega Tobback al een tijdje samenbrengt. Wij waren bij de eersten die de Eriocheir sinensis ter sprake hebben gebracht in de commissie. Mijn eerste – weliswaar schriftelijke – vraag dateert in elk geval al van 2013. Dat is al een hele tijd geleden. Toen leek het probleem nog enigszins beheersbaar, en wij koesterden nog de hoop dat door tijdig ingrijpen er toch nog een halt kon worden toegeroepen aan de algemene verspreiding van de Chinese wolhandkrab. Ondertussen weten we beter: dat is niet gelukt.
Ik ga geen al te grote waardeoordelen uitspreken over wat er in het verleden is gebeurd of had moeten gebeuren. Dat zou al te gemakkelijk zijn. Maar we stellen in elk geval vandaag vast dat de verspreiding van de Chinese wolhandkrab over heel Vlaanderen een feit is en dat bepaalde waterlopen echt wel kreunen onder de massale aanwezigheid van die invasieve exoot. Grobbendonk met de Kleine Nete is daar helaas een heel pijnlijk voorbeeld van.
Het is eigenlijk naar aanleiding van een rapport van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) van vorige week dat de Chinese wolhandkrab opnieuw in onze aandacht is gekropen. Met de proefval die daar is opgesteld zouden miljoenen – u hoort het goed, het gaat niet meer over honderden, duizenden, tienduizenden of honderdduizenden maar miljoenen – piepjonge wolhandkrabben worden afgevangen. Als dat niet gebeurt, zal de kost voor ons milieu aanzienlijk zijn. Het gaat om soorten die met heel veel genoegen nemen: planten, afval, afgezette viseieren, kleine visjes, amfibieën, enzovoort. Het zijn veelvraten die onze fauna en flora beschadigen.
Minister, acht u het nog enigszins realistisch om de plaag van de wolhandkrab afdoende te kunnen bestrijden? Ik hoop dat u goed nieuws hebt, maar iets in mij zegt dat het toch wel een genuanceerd antwoord zal zijn. Hoe wordt de proefopstelling die we in Grobbendonk hebben gezien geëvalueerd? Is een dergelijke opstelling voor herhaling vatbaar? Is daar voldoende budget voor beschikbaar want het kost wel wat om die vallen op te stellen om de wolhandkrab af te vangen en te vernietigen?
Het lijkt nu een beetje een verspilling van grondstoffen. In deze tijden, waarin we toch heel circulair proberen te denken, is dat vloeken in de kerk. Behalve ze vernietigen doen we daar dus niets mee. Is er echt geen piste denkbaar waarbij die massale hoeveelheid wolhandkrabben kunnen worden vermalen tot, voor mijn part, meststof, veevoer of iets anders? Zijn er geen mogelijkheden om een deel van de kost voor de bestrijding van de wolhandkrab op die manier te recupereren?
De heer Tobback heeft het woord.
Zoals de heer De Bruyn opmerkte, zijn we hier al heel wat jaren mee bezig en worden we daar al lang mee geconfronteerd. Het gaat immers om een reëel probleem, ook in de regio van Aarschot en de Demer.
Op een punt wil ik de heer De Bruyn bijsturen. Ik heb in vroegere commissievergaderingen al eens recepten voor het bereiden van wolhandkrab gepresenteerd, die zijn in het verslag te vinden. Ik heb ze intussen aangevuld, dus als iemand geïnteresseerd is, kan ik de recepten voor gepeperde wolhandkrab met gember, geroosterde ajuin en kaneel bezorgen. Het schijnt ook aantrekkelijk te zijn met in rijstwijn geweekte bamboestaafjes. Er zijn dus andere opties dan ze te vermalen, mijnheer De Bruyn.
Ik heb hetzelfde rapport gelezen van de VMM dat het succes aankondigde van het systeem van de vallen. Op zich is dat zeer goed nieuws omdat het aantoont dat deze plaag die uit China komt, bestrijdbaar is. Minder goed nieuws is dat we daar al jaren over aan het nadenken zijn. De schade voor de biodiversiteit en voor de oevers en waterkanten is in elk geval vrij groot. Dat betekent dat de kosten daarvoor op termijn ook uit de hand kunnen lopen wanneer we deze plaag niet bestrijden.
Het systeem van de vallen is positief getest. Biologen suggereren dan ook om deze ook te plaatsen op andere Vlaamse waterlopen die hiermee worden geconfronteerd. Er zijn intussen naar alle waarschijnlijkheid evenveel wolhandkrabben als Vlamingen in Vlaanderen. Als we die met vallen kunnen vangen aan het tempo van een miljoen of meer per jaar, dan moeten we dat systeem op bredere schaal toepassen. Minister, wordt dit overwogen en zo ja, binnen welk tijdsschema?
Minister Demir heeft het woord.
Beide collega’s, die blijkbaar een lange voorgeschiedenis hebben met de Chinese wolhandkrab, ik wil jullie wel even meenemen – misschien dat sommige collega’s het wel weten – naar hoe het leven van de Chinese wolhandkrab er uitziet.
Vooreerst wat geschiedenis misschien: de Chinese wolhandkrab is van oorsprong een soort afkomstig uit Oost-Azië. Via ballastwater in schepen kwamen een aantal exemplaren al vroeg in de 20e eeuw bij ons terecht. Door de slechte waterkwaliteit in de jaren 80 van de vorige eeuw verdwenen veel van de krabben opnieuw uit onze wateren. Sinds 2010 stijgt de populatie opnieuw fors dankzij de verbeterde waterkwaliteit van onze rivieren. Daarmee neemt de ecologische schade die de soort veroorzaakt in onze schonere waterlopen, helaas ook weer toe.
De Chinese wolhandkrab is in eerste instantie een krab van zoet water. Ze wordt in rivieren gevonden tot honderden kilometers landinwaarts. Voor de voortplanting zijn de dieren dan weer afhankelijk van zout water. Zij maken dan ook twee keer in hun leven de reis tussen hun zoetwaterverblijf en de zee.
Dieren die volwassen worden, bewegen zich in het najaar stroomafwaarts tot aan de monding van de rivier in de zee. Tijdens die beweging worden de dieren geslachtsrijp. De paring gebeurt in die gebieden, tijdens de winter. De mannetjes sterven dan. De vrouwtjes lossen de eitjes in de zee, en sterven dan ook. Voor Vlaanderen gebeurt dat vooral via de Schelde.
Jonge krabben worden dus in de zee geboren en zijn in het begin aan de zeestroming overgeleverd, zoals de rest van het plankton. Pas wanneer zij groot genoeg zijn en in een riviermonding terechtkomen, gaan zij zich stroomopwaarts bewegen. Die migratie gebeurt in het voorjaar. Als de dieren dan op een barrière stoten, zoals een sluis, kunnen ze het water uitkomen. Het is meestal dan pas dat de dieren zichtbaar worden voor ons.
Die achtergrond is belangrijk om te begrijpen dat we onmogelijk kunnen spreken van een lokale of zelfs maar een Vlaamse populatie. Doordat de voortplanting in de Noordzee gebeurt, is er hoogstens sprake van één grote West-Europese populatie. De ouders van de dieren die bij ons worden gevangen, kunnen net zo goed van Nederland of Engeland afkomstig zijn. Daarom is het niet de bedoeling van de bestrijding om de Chinese wolhandkrab uit te roeien. Dat is immers onmogelijk.
Ten tweede laat die achtergrond toe om te begrijpen dat het wel zinvol is om met technieken zoals de krabbensleuf aan de slag te gaan. Doordat alle krabben in een stroomgebied als jonge krab over die sleuf moeten passeren, moet die krabbensleuf er op termijn toe leiden dat er geen enkele krab meer in het stroomgebied voorkomt. Dat is dus wat de theorie zegt, en zoals je in de aankondiging van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) kon lezen, lijkt dat in de praktijk ook aardig te lukken.
De soort – een invasieve exotische soort – uitroeien lijkt dus inderdaad onmogelijk vanwege haar grote verspreiding, de snelle voortplanting en haar migratiegedrag. De val waarvan sprake in de media is een pilootproject van de Vlaamse Milieumaatschappij dat tot doel heeft te bekijken of de impact op kwetsbare waterlopen – in dit geval de Kleine Nete en haar zijrivieren – beperkt kan worden.
Specifiek voor de heer Tobback: bestrijding kan dus maar effectief zijn op het niveau van een stroomgebied, en het moet dan ook goed worden onderzocht voor welke stroomgebieden die besteding nuttig is.
De besproken val, die als pilootproject ontwikkeld werd door de Vlaamse Milieumaatschappij, wordt nauwkeurig opgevolgd door onderzoekers van de Universiteit Antwerpen. De vangstresultaten overstijgen elke verwachting.
Verder onderzoek op de wolhandkrab is op dit moment aangewezen, gezien nog maar weinig geweten is over de ecologie van deze krabben in onze regio. Ook de effecten van de aanleg van deze krabbensleuf op de populatie krabben op de Kleine Nete en haar zijrivieren, zijn op dit moment nog niet duidelijk. We volgen op dit moment de vangsten verder op om te bekijken in welke mate deze val haar effect heeft op het voorkomen van krabben stroomopwaarts.
In parallel bekijkt de VMM welke waterlopen prioritair voorzien kunnen worden van een krabbenval. Ook bij werken die aanleiding kunnen geven tot verbeterde toegang voor de wolhandkrab tot kwetsbare waterlopen neemt de VMM de aanleg van een krabbensleuf mee. Zo werd in 2019 in Wichelen een tweede val aangelegd waar krabben uit de Schelde het hinterland zouden kunnen intrekken.
Dit succesverhaal opschalen moet doordacht gebeuren en daar waar de ecologische meerwaarde het grootst is. Dan komen de zogenaamde speerpuntwaterlopen en de Europees beschermde beekhabitats als belangrijkste naar voren. De watervegetaties zijn in deze waterlopen belangrijk om de Europese doelen tijdig te halen. Hoe verder stroomafwaarts een sleuf geplaatst kan worden, hoe groter haar impact.
De heer De Bruyn vroeg of ik de intentie heb om meerdere vallen te plaatsen. De vangst overstijgt elke verwachting en het staat vast dat de Chinese wolhandkrab een impact heeft, maar verder onderzoek is nodig om te bepalen wat dit net betekent voor de ecologie van de waterloop. Op dit moment is er wegens de waterplantenproblematiek op de Grote Nete ook sterk de vraag om hier een krabbenval te zetten. Ik laat het aan collega Peeters over om hierover een beslissing te nemen. Verder is het nog niet opportuun om te beslissen over een verdere Vlaanderendekkende uitrol.
Welke criteria worden gehanteerd? Er is nog niet beslist of er vallen bij moeten komen. Het is voorlopig onduidelijk wat de impact van de wolhandkrab op het ecosysteem is en wat de impact is van de vallen op de populatie. Dweilen met de kraan open heeft ook weinig zin.
Als er vallen bijkomen zullen de ecologische kwetsbaarheid van het betrokken stroomgebied, de synergie met andere werken, de mogelijkheid tot een efficiënt beheer en de oppervlakte van het beschermde areaal mogelijke criteria zijn.
Dan komen de zogenaamde speerpuntwaterlopen en de Europees beschermde beekhabitats als belangrijkste naar voren. De watervegetaties zijn in deze waterlopen belangrijk om de EU-Natura2000-doelen tijdig te halen. Het lijkt aangewezen om de vallen zo ver mogelijk stroomafwaarts het stroomgebied te plaatsen, allicht vaak op een waterloop van de eerste categorie of een bevaarbare waterloop, om een zo groot mogelijk afstroomgebied te beschermen.
Uw vierde vraag: exotenbeheer levert een cruciale bijdrage aan het behalen van de goede ecologische toestand. Ik nam dit dan ook op in de beleidsnota. De kostprijs voor het beheer van één krabbenval wordt momenteel begroot op 10.000 euro per val per jaar. De huidige val en haar efficiëntie moet nog ten minste tot eind 2021 opgevolgd worden. Pas dan hebben we een zicht op het effect op de populatie krabben die in het najaar terugtrekt. Als deze evaluatie positief is, zal ik een verdere uitrol ondersteunen.
Uw vijfde vraag ging over de kost. Voorgaande jaren was er telkens veel interesse in de gevangen krabben vanuit de commerciële sector in binnen- en buitenland. Jammer genoeg is deze interesse er alleen voor grote krabben. De adulte krabben hebben hun leven doorgebracht in de waterloop en alle potentiële schade al aangericht. Op termijn verwachten we ook dat de stroomafwaartse najaarstrek van adulte krabben verdwijnt. Dit kan daardoor geen duurzame bron van inkomsten zijn en past dus niet in een terugverdienmodel. De val richt zich specifiek op het onderscheppen van jonge krabben die stroomopwaarts trekken in het voorjaar. Er is geen commercieel interessante piste voor deze kleine krabben.
De VMM onderzocht vorig jaar in overleg met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) de mogelijkheden voor vermarkting of hoogwaardige verwerking. Geen van de onderzochte pistes, waaronder al deze die u aanhaalt, was haalbaar.
Los van bovenstaande praktische problemen, is het commercieel gebruik van de Chinese wolhandkrab in principe verboden. Dat volgt uit de Europese wetgeving rond invasieve, uitheemse soorten. Het is immers riskant om invasieve soorten een marktwaarde te geven, omdat de ervaring leert dat dit de problematiek vaak aanwakkert in plaats van verhelpt. Er ontstaat dan namelijk het risico van ontsnapping of illegale kweek. Bestrijding moet altijd het doel blijven.
Nederland kent wel een commerciële vangst van de wolhandkrab met fuiken. Naar onze ervaring hebben fuiken als bestrijdingsmechanisme weinig effect en zijn ze niet selectief tegen wolhandkrab in te zetten, waardoor er ook tal van wel gewenste soorten in de fuiken terechtkomen.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor dit uitgebreide antwoord. U bevestigt helaas wat ik al wat vreesde, namelijk dat er geen sprake meer kan zijn van het laten verdwijnen van de wolhandkrab uit onze regio. Ik begrijp ook dat dat te maken heeft met het feit dat zo’n beest uiteraard niet kijkt naar regiogrenzen of landgrenzen. Het is een Europees fenomeen, dat wellicht ook op dat niveau aangepakt moet worden of in ieder geval in verschillende landen op een even doeltreffende manier zou moeten worden aangepakt.
Ik wil hier toch de VMM wel feliciteren, want ik begrijp uit uw antwoord dat de sleufval, die in de Kleine Nete werd ingezet, echt pionierswerk is, ontwikkeld en beheerd door de VMM. Ik denk dat de VMM daarvoor een pluim verdient, want de effectiviteit is in mijn ogen toch bewezen. Ik ben gaan kijken op de website van de gemeente Grobbendonk en de foto’s van de gevangen hoeveelheden zijn werkelijk spectaculair. Wie het nog nooit gezien zou hebben, kan ik die website van de gemeente Grobbendonk van harte aanbevelen.
Ik heb ook gezien dat er verder onderzoek wordt uitgevoerd, dat krabben gemarkeerd worden en opnieuw vrijgelaten, zoals u al zei, in de hoop meer info te verzamelen over de effectieve impact op de biodiversiteit, op de fauna en flora. Ik kijk in elk geval uit naar het resultaat van het wetenschappelijk onderzoek hierover.
Ik ben een beetje teleurgesteld – ik neem het u zeker niet persoonlijk kwalijk – dat er blijkbaar geen terugverdienmodel is, op basis van die miljoenen gevangen jonge krabben. Er is blijkbaar wel een zwarte markt – en ik kijk dan naar collega Tobback – die uiteraard verboden is. Er blijken wel mogelijkheden te bestaan om volwassen krabben aan te wenden voor culinair genot. In ieder geval, minister, denk ik dat u terecht hebt aangegeven dat daar het antwoord niet ligt op deze problematiek, want die beesten hebben al een hele loopbaan doorlopen en hebben al de schade aangericht die ze kunnen aanrichten. Wat mij betreft, blijft het nog te hopen dat er wie weet een onverwachte oplossing uit de lucht komt vallen. We zullen nog wel zien.
In elk geval: veel bijkomende vragen heb ik niet. Ik wil de minister oproepen om in ieder geval de wetenschappers hun werk te laten doen. Ik hoop dat we, door het bijkomend inzicht dat op die manier verworven wordt, meer doeltreffend kunnen inzetten op het bestrijden van de handwolkrab, wellicht met de sleufval die nu door de VMM is ontwikkeld, misschien ook nog op andere manieren.
De heer Tobback heeft het woord.
Eerst en vooral detecteer ik toch een zekere interesse bij collega De Bruyn voor die recepten. Ik ben blij dat er eindelijk iemand bijt. Ik stel voor dat we samen afspreken om discreet te gaan stropen, collega De Bruyn. We moeten niet ver gaan om een paar volwassen exemplaren te vinden, vrees ik. We houden dat dan wel onder ons.
Minister, wat uw antwoord betreft, kan ik me aansluiten bij de evaluatie van collega De Bruyn. Ik denk dat het antwoord volledig en zeer illustratief is. Ik ben het ook wel eens met het idee dat helemaal uitroeien, voor zover dat al de bedoeling zou zijn, niet nodig en niet mogelijk is. Ik denk dat die sleufvallen wel degelijk aantonen dat er een piste is om de schade maximaal te beperken en zo bovendien die krabben op het juiste moment aan te pakken, namelijk wanneer ze jong zijn en de rivier opgaan.
Ik wil dus toch een pleidooi houden om, zowel voor de bescherming van de biodiversiteit en de economie, als voor het vermijden van fysieke schade aan waterlopen, dit systeem verder uit te rollen. Ik ben wel benieuwd om finaal, wanneer de criteria over waar en wanneer die vallen gebruikt kunnen worden duidelijk zijn en de timing duidelijk is, daar in het parlement wat toelichting en uitleg bij te krijgen, ook voor de verschillende gemeentebesturen. Ieder jaar ontstaat er op sommige plaatsen namelijk discussie op het moment van de trek, omdat daar dan letterlijk tienduizenden krabben tegelijk het jaagpad oversteken.
Ik denk dat het dus wel belangrijk is dat we mensen kunnen informeren over de criteria, over waar en op welke manier die krabben worden tegengehouden, en vanaf wanneer dat breder uitgerold kan worden.
De heer Pieters heeft het woord.
Collega’s, we hebben het nu over de wolhandkrab, maar er zijn uiteraard meerdere invasieve soorten die spijtig genoeg de overhand krijgen. Moet ik daaruit concluderen dat we hier allemaal fijnere diertjes hebben?
Als we het hebben over de wolhandkrab, dan kunnen we het ook hebben over de brulkikker, over de otter, over Canadese ganzen. Het is goed dat de VMM zo’n methode gevonden heeft om de massale uitbreiding tegen te gaan. Maar er zijn ook soorten die zelfs beschermd worden. Zo zorgt de Canadese gans op bepaalde plekken zelfs voor overbemesting. Het is misschien eens goed dat de verschillende Vlaamse instellingen die daarmee te maken hebben, een oplijsting maken van alle soorten die van elders gekomen zijn en te talrijk en te vraatzuchtig zijn en de eigen populatie en ecologische systeem in gevaar brengen, zodat we daar een zicht op krijgen. Die instellingen kunnen misschien hun ideeën geven over de bestrijding daarvan.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Ik wil me graag kort aansluiten bij deze vragen over het belang van de bestrijding van de Chinese wolhandkrab. Ik had op een gegeven moment de indruk dat collega De Bruyn eraan dacht om ze zelf te beginnen kweken als nieuwe economische uitdaging.
Minister, ik heb goed gehoord dat het belangrijk is dat u verder voluntaristisch durft blijven inzetten op de bestrijding van die Chinese wolhandkrab. Het feit dat we ze niet volledig zouden kunnen uitroeien, mag de aandacht ervoor op geen enkele manier doen verzwakken of ons de moed niet in de schoenen laten zakken. Want het is een beestje dat zich inderdaad massaal uitbreidt en zich gigantisch voortplant. Met andere woorden: het indijken tot een veel kleinere populatie is echt wel noodzakelijk om het beheersbaar te houden. Als we zien welke impact dit heeft op onze biodiversiteit en de planten in de waterlopen – met andere woorden ook op de waterkwaliteit – en op de waterinfrastructuur, dan hangt daar een ongelooflijk kostenplaatje aan vast om dat onder controle te houden. Met andere woorden: een val van 10.000 euro moet in het juiste perspectief gezien worden en mag niemand ervan weerhouden om hierin te investeren.
Ik begrijp dat u zegt dat er verschillende waterloopbeheerders en ook andere ministers bij betrokken zijn. Ook de lokale besturen spelen hierbij een rol. Kunt u bij uw collega-ministers maar ook bij de lokale besturen de nodige sensibilisering aan de dag blijven leggen om hen mee te krijgen in het verhaal van de bestrijding van de wolhandkrab?
De Chinese wolhandkrab kent inderdaad, evenmin als andere invasieve soorten, grenzen. Een internationale aanpak lijkt dus belangrijk. Wat is uw ervaring op dat vlak? Plant u daarover verder overleg? We hebben nu innovatieve technieken en investeren daarin. Ook andere landen kijken daar zeker naar. Hoe ziet u die samenwerking of ervaring? Wilt u daar verder op inzetten?
Minister Demir heeft het woord.
Ja, er is heel veel gezegd, collega’s, en ik ga met de meeste dingen akkoord.
Wat het internationaal overleg betreft, dat moet ik bekijken, daar kan ik nu nog niet op antwoorden.
Ik ben het met de meeste zaken eens, maar er is wel één element dat ik wil rechtzetten. Mijnheer Pieters, voor alle duidelijkheid: de otter is een inheemse soort. Dat wil ik toch wel even rechtzetten.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Ik wou eigenlijk zeggen dat mevrouw Schauvliege al de hele tijd het woord probeert te vragen. Wat mij betreft, mag zij er uiteraard nog tussen, maar ik laat het aan uw wijsheid over om dat praktisch te regelen, voorzitter.
Ik zal nog even het woord geven aan collega Schauvliege.
Ik heb eigenlijk een heel korte opmerking. We hebben het hier vandaag over de wolhandkrab, maar ik sluit mij wel aan bij de vraag van collega Pieters – dat gebeurt niet veel, maar in dezen wel – dat het interessant zou zijn om eens een overzicht te krijgen van wat er op het vlak van het exotenbeleid, dat een van de pijlers van ons biodiversiteitsbeleid is, allemaal gebeurt in Vlaanderen en vooral van welke overheid wat doet. Het heeft niet zo heel veel zin om hier als Vlaamse overheid heel sterk op in te zetten, als de lokale besturen niet mee zijn en omgekeerd. Ik denk dat daar nog een hele uitdaging ligt en dat er nog veel werk op de plank ligt om beter samen te werken. Vandaag is het de wolhandkrab, maar we kunnen alle commissievergaderingen vullen met een of ander exotisch diertje of plantje waar we heel actief mee bezig moeten zijn om onze biodiversiteit op peil te houden.
Mijn vraag is eigenlijk of we daar niet beter een diepgaand gesprek over zouden houden en of we een overzicht zouden kunnen krijgen van wat er allemaal precies gebeurt.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Het verleden maakt duidelijk dat niet alleen de Chinese wolhandkrab een onderwerp is binnen deze commissie, want we hebben het al regelmatig gehad over invasieve soorten, hetzij planten hetzij beesten, gaande van de halsbandparkiet over de Japanse reuzenbalsemien tot weet ik veel wat nog allemaal. Ik volg de redenering dat het zinvol zou zijn om in de commissie eens tijd uit te trekken voor het bredere beleid rond invasieve soorten. Ik wil de collega’s ook uitnodigen om het parlementaire werk dat daarrond gebeurd is, er eens op na te lezen, want daar zijn wel al heel wat vragen over gesteld en discussies rond gehouden. Op sommige punten is zelfs een consensus bereikt. Laat dat een uitgangspunt zijn om er tijdens een latere zitting uitgebreider op terug te komen.
De heer Tobback heeft het woord.
Ik sluit mij aan bij collega De Bruyn. Ik denk dat er rond invasieve soorten inderdaad al zeer veel informatie bestaat en ook beleid gevoerd wordt. Het kan zeker geen kwaad om in het licht van zaken die ik eerder tijdens deze zitting al gezegd heb, constant te evolueren waar we staan en wat we doen. Ik sluit mij daar zeker bij aan. Dat zou ook diegenen helpen die blijkbaar het verschil tussen autochtone en allochtone soorten niet meer kennen. Maar dat is voer voor een andere discussie.
Wordt vervolgd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.