Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
De registratie van overdrachten in der minne van onroerende goederen aan de staat, dus ook aan Vlaanderen, aan provincies of aan gemeenten, is kosteloos. Volgens een nieuwe richtlijn van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) echter wordt het aanhechten van bijlagen onderworpen aan een vast recht van 100 euro, overeenkomstig artikel 158 van het Wetboek der Registratierechten.
Dit standpunt van VLABEL, waarbij die zich aansluit bij het standpunt van het gewestelijk centrum van federale belastingsadministratie, luidt als volgt: “De vrijstelling van het registratierecht voor bijlagen geldt alleen als artikel 161, 1° van toepassing is. Er is geen vrijstelling voor de bijlagen bij artikel 161, 2° van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.”
Dit betekent concreet dat voor de Vlaamse overheid, de gemeente of de provincie bij het registreren, dus nadat een akte is verleden, van een minnelijke overdracht, bijvoorbeeld bij ondergrondse innemingen voor nutsvoorzieningen, de registratie kosteloos is overeenkomstig de wet. Nu zou plots 100 euro per akte en aangehecht stuk moeten worden betaald. Stel u voor: een weg van een aantal kilometer loopt over een aantal percelen van 15 tot 30 meter breed. Dan zou per lopende 15 of 30 meter bij ondergrondse inname telkens 100 euro aan registratie moeten worden betaald voor de bijgevoegde stukken. Dit lijkt me zeer eigenaardig en brengt heel wat kosten met zich mee voor gemeenten, voor Vlaanderen of eventueel voor provincies.
Minister, bent u op de hoogte van deze nieuwe richtlijn van VLABEL? Staat u achter dit initiatief of achter dit standpunt? Kunt u dit probleem met uw federale collega overleggen, ofwel over die interpretatie, ofwel over de regeling zelf? Is VLABEL zich bewust van de enorme kosten die deze interpretatie meebrengt voor gemeenten en provincies? Is er overleg geweest met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en eventueel de Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP)? Kunt u dit desgevallend nog doen?
Minister Diependaele heeft het woord.
We zijn dat nagegaan bij VLABEL. Het is nog niet helemaal duidelijk hoe het komt dat de Vlaamse Belastingdienst hier een standpunt over inneemt of richtlijnen geeft. Ik vermoed dat u verwijst naar het zogenaamde algemeen vast recht van 100 euro, en dat is tot nader order nog altijd een bevoegdheid van federaal minister van Financiën Alexander De Croo. Wat betreft de registratierechten is er – jammer genoeg, laat dat duidelijk zijn – nog altijd geen sprake van een homogene bevoegdheidsverdeling in onze federale staat.
De Bijzondere Financieringswet somt in artikel 3 de zogenaamde oneigenlijke gewestelijke belastingen op. Dat zijn van oorsprong federale belastingen waarvan de opbrengsten en bepaalde regelgevende aspecten naar de regio’s zijn overgeheveld. Het gewest kan ook beslissen om de ‘dienst’ van deze belastingen over te nemen. Het Vlaamse Gewest is het eerste gewest dat die twaalf oneigenlijke gewestbelastingen zelf int. Sinds 2015 is dat ook het geval voor het verkooprecht, het verdeelrecht, de schenkbelasting en het recht op hypotheekvestiging.
Maar niet alle registratierechten zijn dus gewestelijke belastingen. De overige registratierechten blijven een federale bevoegdheid en worden door de FOD Financiën onder de federale procedureregels ingevorderd. Dat geldt onder meer voor het recht op huurcontracten en op contracten van vestiging van een recht van erfpacht of opstal, het recht op openbare verkopingen van lichamelijk roerende goederen en het registratierecht op vonnissen en arresten.
Ook het algemeen vast recht en een reeks specifieke vaste rechten zijn nog steeds een federale bevoegdheid. Het zijn deze die volgens ons van toepassing zijn op de bijlagen bij een akte. Het is ons dus niet helemaal duidelijk vanwaar het komt dat VLABEL hier een standpunt over zou hebben ingenomen of richtlijnen over zou hebben gegeven. Ik raad u aan om u te wenden tot federaal minister van Financiën Alexander De Croo.
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
Minister, ik ben me bewust van de bevoegdheidsverdeling, de evenredige registratierechten die verschuldigd zijn waarvan de grondslag en de heffing bepaald wordt door Vlaanderen. Anderzijds is er het vaste recht, artikel 158 van het Wetboek der Registratierechten, wat nog steeds een federale bevoegdheid is. Van die bevoegdheidsverdeling ben ik mij dus bewust.
Alleen is het zo dat in ons wetboek – dat van oorsprong een federaal wetboek is, van registratierechten, waar we eigenlijk niets aan hebben gewijzigd – in artikel 161 een aantal gevallen worden opgesomd waarbij er kosteloos kan worden geregistreerd. Dus men kan een akte verlijden, en de registratie van die akte is kosteloos. Dat betreft onder meer de overdracht in der minne van onroerende goederen aan Vlaanderen, de provincies en de gemeenten. Dat is overeenkomstig artikel 161, 2°, onze bevoegdheid.
Wat de lezing van paragraaf 1 betreft, zegt men dat de vrijstelling het verval van het vaste recht met zich meebrengt. Omdat het vrijgesteld is in artikel 161, is er geen vast recht meer verschuldigd. Nu moet u mij eens uitleggen waarom de Vlaamse administratie aanvaardt dat haar gezegd wordt dat in het geval van 161, 2°, dat vast recht wel nog verschuldigd zou zijn.
Minister, kunt u met uw federale collega contact opnemen om dit standpunt te betwisten in het voordeel van de Vlaamse steden en gemeenten, en eigenlijk van alle steden te lande? Het gaat dus over de samenlezing van de volgende artikelen: artikel 161, 1°, en artikel 158, over het vast recht. Dat zijn dezelfde artikelen met eenzelfde lezing. Dan zie ik niet in dat als het vast recht bij artikel 161, 1°, vrijgesteld is, waarom het bij artikel 161, 2°, wel nog verschuldigd zou zijn. Dat staat nergens.
Dat is precies mijn vraag. Kan de administratie dit toch nog eens nakijken en in deze kwestie opkomen voor de rechten van de steden en de gemeenten, die worden geconfronteerd met het naar mijn aanvoelen onterechte gegeven van de vaste rechten van de federale overheid? Zij moet niet slaafs het standpunt volgen dat is ingenomen door de federale administratie.
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik kan niet veel toevoegen aan mijn antwoord van daarnet. Het is de federale overheid die hiervoor bevoegd is en deze kost int. Wij komen daar niet in tussen. Ik kan moeilijk een vrijstelling gaan geven op iets wat federaal geïnd wordt, want dan zou er ook een soort van terugbetaling moeten gebeuren. In die zin blijft dat volledig een federale bevoegdheid.
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
Ik begrijp wat u zegt, minister, maar uw administratie schrijft richtlijnen uit die stellen dat steden en gemeenten dat vast recht toch verschuldigd zouden zijn. Men baseert zich daarvoor op een samenlezing van de artikelen uit het Registratiewetboek, dezelfde samenlezing die bij artikel 161, 1°, aanleiding geeft tot het niet verschuldigd zijn van dat recht. Mijn vraag is dan ook of men daar toch eens naar wil kijken, want het is dezelfde samenlezing die aanleiding zou moeten geven tot het niet verschuldigd zijn van dat recht. Het standpunt dat de administratie hier inneemt ten voordele of ten nadele van de steden en gemeenten, is toch wel van belang, denk ik. Mijn vraag is eenvoudigweg of u dat nog eens wilt nakijken en daaromtrent eventueel een genuanceerder standpunt wilt innemen, ten voordele van de steden en gemeenten, die vrijgesteld zijn van registratieheffing. (Opmerkingen van minister Matthias Diependaele)
Minister Diependaele heeft het woord.
Naast het feit dat ik er mij vragen bij stel dat u een parlementair mandaat gebruikt om dergelijk juridisch advies in te winnen, heb ik al gezegd dat VLABEL geen weet heeft van een dergelijke richtlijn. Ik wil dat zeker nog eens controleren en, als er iets zou zijn, dan kunnen we dat zeker bekijken en indien nodig aanpassen, maar wij hebben geen weet van die richtlijn. Het zou dus nuttig zijn als u mij kunt zeggen waar u die richtlijn van VLABEL precies gevonden hebt.
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
Minister, ik vind het eigenlijk betreurenswaardig dat u zegt dat ik mijn parlementair mandaat zou misbruiken. Ik heb hier twee vragen gesteld in algemene bewoordingen, los van eender welke casus. De eerste vraag ging over een gepubliceerde casus, de tweede over iets waar veel steden en gemeenten mee geconfronteerd worden. Ik zal u, zoals u mij vraagt, die richtlijn zeker overmaken, zodat u daarmee aan de slag kunt gaan ten voordele van de steden en gemeenten. Ik denk niet dat ik daarmee mijn parlementair mandaat misbruik. Dat wilde ik bij deze rechtzetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.