Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Op donderdag 27 februari werd bekendgemaakt dat de KU Leuven maatregelen neemt om de studie-efficiëntie van haar studenten op te krikken. Vanaf het academiejaar 2021-2022 moeten startende studenten na twee jaar voor al hun eerstejaarsvakken geslaagd zijn.
In de huidige regeling heeft iedere student in Vlaanderen voor elk vak zes examenkansen. Als men dit doorrekent, betekent dit dat momenteel studenten drie jaar krijgen om hun eerstejaarsvakken af te ronden, zijnde drie maal in eerste zit en drie keer in de herexamenperiode. Aangezien je een vak waar je zogenaamd een kleine onvoldoende voor haalde ook kan delibereren, betekent dit dat je voor een aantal vakken eigenlijk op zes kansen één keer een 8 op 20 hoeft te halen.
In realiteit zien we echter dat veel derdejaars nog vakken uit hun eerste jaar meezeulen, bijvoorbeeld een derdejaarsstudent criminologie die nog altijd niet geslaagd is voor het basisvak statistiek. Deze aangekondigde maatregel die studenten verplicht om na twee jaar geslaagd te zijn voor hun eerstejaarsvakken, is dan ook broodnodig, zeker als men de cijfers bekijkt en ziet hoe weinig studenten het modeltraject volgen. Van de studenten die zich voor het eerst inschrijven in het hoger onderwijs, volgt slechts een op de drie het zogenaamde modeltraject en behaalt dus een bachelordiploma binnen de drie jaar. Uiteindelijk behaalt zo’n 67 procent van de studenten zijn bachelordiploma binnen de zes academiejaren. Studenten die niet over de juiste competenties beschikken om hun hogere studies succesvol af te ronden, kosten onze samenleving dan ook handenvol geld.
Minister, ik maak hierbij ook graag twee praktische kanttekeningen. Eén: indien KU Leuven de enige zou zijn die deze regel toepast, dan riskeert men het effect dat studenten die na twee jaar niet geslaagd zijn voor al hun vakken, gewoon hun derde jaar aanvatten in dezelfde richting, maar aan een andere universiteit. Ook zullen 18-jarigen misschien minder geneigd zijn om bij aanvang van hun studies te kiezen voor de ‘strenge’ KU Leuven en opteren ze misschien voor een andere, in hun perceptie ‘meer gemakkelijke’ universiteit. Twee: dit zou ook eigenaardige gevolgen kunnen hebben wat betreft de financiering van de universiteiten. Instellingen in het hoger onderwijs worden grotendeels gefinancierd op basis van het aantal ingeschreven studenten. Als andere universiteiten door een lakser studievoortgangsbeleid meer studenten zouden tellen, worden zij onterecht beloond en wordt de KU Leuven als beste leerling van de klas financieel gestraft.
Graag had ik van u antwoord gekregen op de volgende vragen.
Hoe evalueert u in het algemeen de maatregel die genomen werd door KU Leuven?
Gaat u akkoord met de kanttekeningen die ik zonet geschetst heb? Wat is uw visie daarop?
Gaat u werk maken om deze studievoortgangsmaatregel algemeen te laten toepassen, dus aan alle Vlaamse universiteiten?
Welke andere initiatieven zult u eventueel nog nemen?
Minister Weyts heeft het woord.
U vermeldt in uw discours terecht het gegeven van perceptie, dat hier niet onbelangrijk is. Het voorstel van de KU Leuven om het eerste pakket van zestig studiepunten na twee jaar volledig te moeten afwerken, is qua beginsel vergelijkbaar met het toepassen van de bindende voorwaarden uit het decreet voor studenten die geen 50 procent of 60 procent rendement hebben behaald, wat in verschillende andere instellingen ook al verschillende jaren wordt toegepast.
De hogeronderwijsinstellingen hebben momenteel een brede waaier aan maatregelen om de studievoortgang zelf te reguleren. Sommige instellingen zijn strenger bij de start of in het eerste jaar, andere instellingen kiezen ervoor om studenten altijd een tweede kans te geven, maar zijn dan weer strenger bij die tweede kans. Als je het geheel van maatregelen bekijkt, is er momenteel niet zoiets als een strenge universiteit of een gemakkelijke universiteit. De zwaartepunten liggen gewoon in elke universiteit anders. Het decreet laat bovendien toe dat studievoortgangsmaatregelen ook toegepast worden voor studenten die uit een andere universiteit komen, wat dus het voortgaan aan een andere universiteit na een weigering verhindert.
De Codex Hoger Onderwijs bepaalt dat instellingen de autonomie hebben om studievoortgangsmaatregelen concreet vorm te geven. Het is niet zo dat in elke instelling er zes examenkansen gelden voor elk opleidingsonderdeel. Hoelang een student een opleidingsonderdeel kan meenemen en hoeveel examens een student dus kan afleggen voor datzelfde opleidingsonderdeel, hangt af van het beleid rond die studievoortgangsbewaking. Het aantal examenkansen wordt altijd wel expliciet vermeld in het studiecontract dat de student afsluit, die zogenaamde ECTS-fiche (European Credit Transfer System). Ook de regels rond deliberatie en het inzetten van toleranties zitten daar ook in. De instellingen kunnen ook volgtijdelijkheid bepalen in hun onderwijsprogramma. Het is ook hun autonomie om te bepalen dat een student geslaagd moet zijn voor een bepaald opleidingsonderdeel om te mogen starten met andere opleidingsonderdelen en hierover examen af te mogen leggen.
De Codex Hoger Onderwijs biedt de instellingen ook de mogelijkheid om binnen het kader van hun studietrajectbegeleiding te voorzien in maatregelen om dwingend op te treden in die gevallen waar het studietraject dreigt te ontsporen. Deze dwingende maatregelen dienen voornamelijk gericht te zijn op een betere begeleiding van de student, desgevallend ook naar heroriëntering.
Indien een student een bepaalde norm niet haalt, bijvoorbeeld slagen voor een bepaald aantal studiepunten, kan de instelling bindende voorwaarden koppelen aan een volgende inschrijving, omdat de student bij ongewijzigd studietempo het gevaar loopt om zijn studie niet te voltooien binnen een redelijke termijn.
Het systeem dat de KU Leuven wil toepassen, is dus al perfect mogelijk binnen het huidige decretale kader.
Als minister ben ik wel bezorgd dat het nu inderdaad voor studenten en ouders door communicatie en perceptie mogelijk een beetje onduidelijker wordt. Hierover heb ik maandag al een eerste keer van gedachten gewisseld met de rectoren. Aan de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) gaf ik reeds de opdracht om de uitgangspunten die in het regeerakkoord en de beleidsnota zijn opgenomen, zeker over studievoortgang, verder uit te werken en bijkomende of alternatieve voorstellen te doen om de studievoortgang te optimaliseren. We moeten ook zien waar we elkaar kunnen vinden voor wat meer eenduidigheid. Binnen de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) zijn hier momenteel diverse initiatieven opgestart. Ik vind het belangrijk dat goede studievoortgangsmaatregelen gebaseerd zijn op evidence, op de praktijk. Daarom schuiven we ook samen aan tafel met de instellingen en verzamelen we relevante cijfers om zo goede beslissingen te kunnen nemen in functie van een optimale studie-efficiëntie.
We bekijken ook welke regels we eventueel Vlaanderenbreed kunnen maken en welke maatregelen we tot de autonomie van de studenten moeten blijven rekenen. Het is een beetje zoeken of daar wat meer gemeenschappelijkheid zou kunnen ontstaan. Zowel studenten en ouders als de instellingen zelf kunnen daar wel bij varen.
Wat de financiering betreft: hier wil ik erop wijzen dat in het financieringsmechanisme niet enkel de opgenomen studiepunten meetellen, maar ook de verworven studiepunten en de uitgereikte diploma’s. Ook voor het financieringsdecreet gaf ik reeds de opdracht aan de OESO om die tegen het licht te houden. Ook hier zal de vraag zich stellen of er een perceptieprobleem is dan wel of wijzigingen aan het model mogelijk dan wel nodig zijn. We gaan daar niet over één nacht ijs. We staan voor kwaliteit en een verbetering van het studietraject dat studenten in het hoger onderwijs afleggen.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. U hebt vooral gewezen op de huidige decretale mogelijkheden en dat andere universiteiten andere regelingen hebben, maar de maatregel van de KU Leuven is wel redelijk uniek.
Vorig jaar berekende de OESO dat Vlaanderen in 2015 zo’n 106 miljoen euro uitgaf aan studenten die uiteindelijk geen diploma behaalden. Daarbij werd dan nog geen rekening gehouden met de studenten die wel, maar met een grote vertraging hun diploma behaalden. Ieder jaar dat een student te lang spendeert aan zijn opleiding, betekent ook meerkosten voor de onderwijsbegroting.
Los van de kostprijs voor de gemeenschap wil ik ook het belang voor de studenten zelf belichten. Sommige studenten vertonen lichtere of zwaardere vormen van faalangst of uitstelgedrag. Als uitstellen mogelijk is, zullen ze daarvan dus ook gebruikmaken. Vooral die studenten zijn geholpen met het niet faciliteren van dit gedrag, door de verplichting om op tijd te slagen voor alle vakken. Een strengere regel is dus in feite beter voor dit soort studenten aan alle universiteiten. Er is nu eenmaal ook een reden waarom basisvakken in de bachelor, in het begin worden gegeven: omdat ze vaak ook essentieel zijn voor de studie en voor het beoordelen van de intellectuele capaciteiten van de studenten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega Slagmulder, uw vraag behelst een terechte oproep in het kader van het beperken van zeer verregaande studieloopbanen. U zult dan ook het Vlaamse regeerakkoord met plezier hebben gelezen. Op pagina 38 en 39 hebben we het daarover. We schreven: “Om ontgoochelingen te vermijden en slaagkansen van studenten te verhogen, willen we de studie-efficiëntie in het Hoger Onderwijs versterken (...)”. We willen dat doen via een viertrapsraket, die we als N-VA ook steeds naar voren hebben geschoven: de resultaten van het secundair onderwijs; de oriënteringsproef; het oriënteren na niet-bindende toelatingsproeven; een snelle heroriëntering; een aanpassing van de parameters van de financiering. Ook is er het leerkrediet dat studenten kunnen gebruiken. Daarenboven kunnen in uitzonderlijke gevallen studenten maximaal 30 studiepunten van hun bachelor meenemen naar de master indien de instelling oordeelt dat die niet-verworven studiepunten de inhoudelijke volgtijdelijkheid van die verschillende vakken niet belemmeren. Op dat vlak hebben we dus alvast zeer goede kapstokken om daaraan tegemoet te komen.
De bekommernis is dat alle hogeronderwijsinstellingen nu een eigen systeem aan het maken zijn, waarbij de ene instelling andere zaken, andere modulaties heeft dan de andere, en dat dat niet altijd evident is geformuleerd. Daar heeft de minister ook op gewezen. Onze fractie vindt dat daar inderdaad optimaal op moet worden gefocust. We doen een oproep aan VLIR en VLHORA om in de VLUHR samen te bekijken hoe daar maximaal en transparant op kan worden ingezet, zodat studenten, maar ook ouders, en ik wil die laatste groep ook benadrukken, nog kunnen volgen. Ik heb het in de voorgaande legislatuur regelmatig verteld: het is Nieuwjaar, een heel tof moment waarop grootouders aan de kleinkinderen vragen hoe het is, in welk jaar ze nu zitten, en dan krijgen die een hele uitleg over verworven credits, uitgestelde credits, meegenomen vakken, noem maar op. Geen kat kan daar nog aan uit. Ook voor de student zelf, en dat is niet onbelangrijk, is het niet meer duidelijk waar hij of zij nu staat, en of er een reële kans is dat hij of zij die opleiding zal afmaken. Ik heb het hier, voor alle duidelijkheid, over de gemiddeldenormstudent, niet over werkstudenten of studenten met een functiebeperking. Ik spreek over studenten waarvan we verwachten dat ze een normaal traject zouden kunnen afleggen. Minister, het is dus goed dat er een overleg wordt opgestart, met de VLIR en VLHORA, gezamenlijk in VLHUR, om te bekijken hoe men, maximaal transparant en maximaal overeenkomstig in heel Vlaanderen, daarover bepaalde afspraken kan maken. Daarnaast zullen we regelgevend inderdaad ook nog een aantal initiatieven moeten nemen, onder andere om dat leerkrediet voorop te stellen. Ik denk dat dat goede zaken zijn die in het regeerakkoord staan, voor transparantie voor studenten, ouders en ook docenten. We moeten er inderdaad voor zorgen dat die studenten maximaal op het traject blijven, in het belang van de ouders, in het belang van de docenten, uiteraard in het belang van de financiering, maar ook in het belang van de student. Minister, dank u wel voor die verdere opvolging.
De heer Warnez heeft het woord.
In de vraag van collega Slagmulder lijkt wat de premisse te zitten dat er tussen de universiteiten en de hogescholen een ‘race to the bottom’ zou zijn. Ik denk dat we die premisse absoluut moeten uitsluiten en dat we het vertrouwen moeten uitspreken in de hogescholen en de universiteiten. Minister, ik ben dan ook blij dat u uitdrukkelijk aangeeft dat u niet ziet dat er strenge of zwakke of slappe universiteiten of hogescholen zouden bestaan. Het is dan ook belangrijk dat we ook durven te stellen en te zien dat universiteiten en hogescholen durven te leren van elkaar, dat er initiatieven zijn in de VLIR, VLHORA en VLHUR om voor die snelle en efficiënte oriëntering te zorgen. Minister, het is goed dat u daarover contact met hen houdt, met het oog op die efficiënte en heldere regels.
Ik sluit me dan ook graag aan bij collega Daniëls, die stelt dat we met het regeerakkoord daarvoor een aantal maatregelen nemen en engagementen hebben opgenomen. Minister, ik zal die nu niet herhalen, maar heel specifiek over de parameters in het financieringssysteem ten voordele van een gepaste en snelle oriëntering wil ik toch nog even wat vragen. Hebt u daartoe al enige initiatieven genomen? Is er al een specifieke timing daaromtrent?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, ik hoor u heel graag zeggen dat u evidencebased beleid wilt voeren. Laat ons inderdaad vooral eerst evalueren wat die maatregel van de KU Leuven nu in de praktijk zal betekenen. Als het inderdaad een kwestie is van zoeken naar maatregelen om te gaan naar een betere studieoriëntatie, en studenten de teleurstelling besparen dat ze in hun derde of vierde jaar alsnog voor de realiteit komen te staan dat ze hun diploma niet kunnen behalen, dan moeten we daar natuurlijk iets aan doen. We moeten er echter natuurlijk ook wel voor zorgen dat we geen bazooka creëren om te schieten op een muis. Ik heb de cijfers nu niet bij mij, maar al die verhalen over studenten die acht, negen jaar studeren: dat is echt een absolute minderheid. De grote meerderheid van de studenten studeert nog altijd af binnen vier à vijf jaar. Dat neemt niet weg dat we inderdaad moeten kunnen nadenken over studievoortgangsmaatregelen. Ik sluit graag af met de opmerking dat ik blij ben dat u zegt te willen werken aan zo veel mogelijk eenvormigheid tussen de diverse universiteiten en hogescholen. Het blijft inderdaad het recht van de universiteiten om daaromtrent een eigen beleid te voeren, maar ik denk dat het voor de duidelijkheid voor de studenten een goede zaak is dat er zo veel mogelijk op dezelfde manier wordt gewerkt. Ik juich dus uw initiatief toe om daar de VLIR bij te betrekken.
Minister Weyts heeft het woord.
We hebben een goede toelichting gekregen van wat vervat zit in ons regeerakkoord. Het initiatief van de KU Leuven is absoluut congruent met de inzichten en ambities van het regeerakkoord. Het loopt daar wat op vooruit. Ik had ook begrepen men sneller is moeten schakelen met de communicatie vanwege een lek in Veto. Ook aan de universiteiten wordt er dus gelekt. Men was qua communicatie dus wat op achtervolgen aangewezen.
Wat de financiering betreft: we hebben aan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opdracht gegeven om die eens tegen het licht te houden. Die is daar ondertussen mee gestart. Er is ook een stuurgroep samengesteld, waarvan de VLIR en VLHORA ook deel uitmaken, net als leden van mijn administratie, maar ook van het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI). Dat is immers iets dat we gezamenlijk ook financieren. Dat is een review die ongeveer 250.000 euro kost. Er is cofinanciering door de Europese Commissie, van ongeveer 45 procent. Verder splitsen we de factuur die resteert aan Vlaamse kant dan uit, waarbij ons Departement Onderwijs en Vorming weliswaar de grootste kosten draagt, maar ook EWI een stuk bijdraagt. Dat staat dus op punt.
Ik kan wel geen timing geven wat het afwerken van die doorlichting door de OESO betreft. Dat is nog even koffiedik kijken, maar het is wel in gang gezet.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, dank u wel. De universiteiten doen er goed aan om gezond verstand aan de dag te leggen en deze regel zelf overal te implementeren, en misschien kan dit ook wel interessant zijn voor hogescholen. Het Vlaams Belang vindt de beslissing van de KU Leuven alvast een moedige beslissing. We roepen u dan ook op om uw verantwoordelijkheid te nemen en werk te maken van een algemene toepassing in Vlaanderen. Deze maatregel is alleszins in lijn met de geest van de beleidsnota, die focust op kwaliteitsvol onderwijs en het inperken van de studieduur.
De vraag om uitleg is afgehandeld.