Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Lantmeeters heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat verder op een antwoord dat u hebt gegeven op een schriftelijke vraag van de heer Gryffroy in december 2019. Zowel kmo’s als grote ondernemingen zetten in op innovatie om hun groeiambities te realiseren en hun competitiviteit op internationaal niveau te verhogen. Om deze bedrijven te ondersteunen biedt de Vlaamse overheid tal van mogelijkheden aan om innovatie te stimuleren. Men komt dan voor een deel tegemoet in het investeringsbedrag.
U hebt de heer Gryffroy cijfers bezorgd en daaruit blijkt dat Limburg in het oog springt. Niet alleen had Limburg het laagst aantal gesteunde ondernemingen in 2018, namelijk 10,2 procent, ook in de effectief toegekende steun staat Limburg op de laatste plaats met 8 procent.
Het is niet mijn ambitie om aan gelijke percentages te komen. De aanwezigheid van onderzoekscentra, multinationals enzovoort heeft vanzelfsprekend een grote impact op de cijfers per provincie. En daarnaast ligt de verantwoordelijkheid bij de ondernemer om innovatiesteun aan te vragen. Maar de verschillen zijn zo groot dat ik u daar toch een aantal vragen over wil stellen.
Voor 2019 is het percentage van de innovatiesteun aan ondernemingen in Limburg verder gezakt naar 7,1 procent. Welke verklaringen hebt u voor deze dalende trend en voor het lage aandeel in innovatiesteun voor Limburg?
Hoe evalueert u dit lage percentage voor Limburg ten opzichte van de andere provincies?
Welke maatregelen zult u nemen om het verkrijgen van innovatiesteun meer te promoten/faciliteren?
Minister Crevits heeft het woord.
De cijfers die sinds eind januari zijn bekendgemaakt, slaan op een deel van het VLAIO-instrumentarium, met name innovatiesteun voor ondernemingen. Dat was ongeveer 201 miljoen euro in 2018. Het aandeel van de Limburgse ondernemingen hierin bedroeg ongeveer 7,1 procent. De afgelopen vijf jaar schommelt het aandeel van de provincie tussen 6,3 en 11,3 procent. Er is niet echt een eenduidige richting. Ik ben genuanceerder dan te zeggen dat het om een verdere daling gaat. We komen ook uit een andere provincie en misschien heeft dat ermee te maken.
Bij de interpretatie van de cijfers moet men ook in rekening brengen dat de rechtstreeks aan bedrijven toegekende innovatiesteun over de voorbije jaren met 60 miljoen euro is toegenomen. Dit houdt in dat de innovatiesteun naar Limburgse bedrijven in absolute termen ook is toegenomen. In 2014 was er 9,2 miljoen euro steun voor Limburgse bedrijven en in 2019 zo’n 14,3 miljoen. Ondanks het eerder beperkte aandeel neemt de steun naar Limburgse bedrijven in absolute cijfers wel toe.
De innovatiesteunprogramma’s zijn bottom-upprogramma’s waarbij bedrijven op eigen initiatief dossiers indienen. Het gaat dus niet om oproepen of calls. Er zijn overigens geen indicaties dat de slaagkans per provincie anders zou zijn. We hangen dus een beetje af van de ingediende dossiers.
Een deel van de verklaring zit mogelijks in het feit dat er jaarlijks relatief grote schommelingen zijn in de aanvragen en de gevraagde bedragen per provincie. Als een grote onderneming één zeer groot project meer of minder indient, geeft dit een groot verschil in de cijfers voor een provincie. Het kan gaan over tot 3 miljoen euro steun per project.
Een ander deel van de verklaring kunnen we mogelijk vinden in de kenmerken van het industriële weefsel. Zo zijn er eerder kleinere bedrijven in Limburg, terwijl bijvoorbeeld de grote biotechbedrijven voornamelijk in Oost-Vlaanderen liggen en de chemie in Antwerpen gevestigd is. De mate waarin er in een streek grote O&O-centra (onderzoek en ontwikkeling) gevestigd zijn, maakt natuurlijk een groot verschil voor de omvang van de innovatiesteun. Zo weten we via het Expertisecentrum O&O Monitoring (ECOOM) dat ongeveer 7 procent van de interne O&O-uitgaven in Vlaanderen door bedrijven uit Limburg worden verricht. Dat ligt in lijn met de steun. Als je 7 procent activiteiten hebt, dan is het logisch dat je ongeveer hetzelfde procent aan steun binnenrijft. Het is niet helemaal unfair. Laat het mij zo zeggen.
De vzw Team Bedrijfstrajecten van VLAIO wordt gevraagd om met de provinciale adviesraden de resultaten te bekijken. De verschillen tussen de provincies zijn zeer uitgesproken. Voor Limburg ligt het aandeel in de steun onder het aandeel in bruto toegevoegde waarde. Ook in West-Vlaanderen is dit absoluut het geval.
Op basis van deze analyses verwacht ik aanbevelingen vanwege de bedrijfsadviseurs en de raad van bestuur van de vzw Team Bedrijfstrajecten over hoe ze gericht bepaalde onverklaarbare verschillen gaan proberen aan te pakken in hun strategie. De ambitie van deze regering is immers om in alle streken en provincies de ontwikkeling van een innovatiegedreven economie te ondersteunen. Ook via het EFRO-programma (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) ondersteunen we de innovatiekracht in provincies en streken.
We gaan ermee aan de slag, maar ik heb proberen te duiden dat het niet helemaal onlogisch is wat je in de cijfers ziet.
De heer Lantmeeters heeft het woord.
Minister, hartelijk dank voor uw antwoord. Ik heb nooit op enig moment willen laten doorschijnen dat het niet fair zou zijn, helemaal niet. Ik heb ook niet gezegd dat het in absolute cijfers gelijk moet zijn. Maar het is zo dat de cijfers in het oog springen en dat men dan spontaan de vraag stelt hoe dit komt. Dat is een heel normale reactie.
Ik vind uw antwoord ook plausibel. Ik ben er gelukkig om dat Limburg in absolute cijfers stijgt. U zegt dat één bedrijf soms het verschil kan maken. Ik ben vooral blij met het feit dat u zegt dat u aan de slag gaat en dat ook uw provincie wat in het oog springt.
Een van de verklaringen die misschien naar boven zal komen bij verder onderzoek van deze cijfers zou kunnen zijn dat grotere bedrijven in de driehoek of in Oost-Vlaanderen, gemakkelijker kunnen overgaan tot het aanvragen van steun omdat de procedure daaromtrent soms wel wat ingewikkeld of moeilijk is voor kleinere bedrijven. Limburg is een provincie met kleinere kmo's waar geen afdelingen bezig zijn met het aanvragen van innovatiesteun.
Misschien moeten we eens gaan kijken naar een vereenvoudiging van de procedures. Dat zal misschien blijken uit die aanbevelingen. Mocht dat niet zo zijn, dan vraag ik om aandacht te besteden aan de vereenvoudiging van de procedures.
Misschien kan er een sensibilisering gebeuren als dat nodig zou zijn. Het is inderdaad geen call, zoals u zegt, er worden geen calls gedaan. Maar misschien kan er wel meer gesensibiliseerd worden op basis van innovatiesteun.
Een derde suggestie is dat we misschien ook eens zouden kunnen kijken hoe we het middenveld, de werkgeversorganisaties enzovoort, kunnen inschakelen in dat traject om als een soort doorgeefluik te dienen zodat zij, voor zover ze dat al niet doen, op een meer gestructureerde manier kunnen optreden als tussenpersoon.
Minister, ik ben blij met uw antwoord. Ik ben in blijde verwachting van het vervolg, maar wilde graag deze suggesties nog meegeven.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik neem uw suggesties mee.
Dat is fijn. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Pas op, ik meen dat helemaal, hoor. Het is helemaal niet sarcastisch bedoeld.
De vraag om uitleg is afgehandeld.