Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
Minister, we hebben het al een aantal keren gehad over de schaarse ruimte in Vlaanderen. Er komen verschillende ruimtevragen op ons af, ook wegens de economische behoefte. Om hierop te anticiperen, heeft men in de provincie West-Vlaanderen halfweg 2018 het project – of beter: traject – ‘Saving Space’ opgestart. Het is een traject waarin de uitdaging lag om zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik op bedrijventerreinen in West-Vlaanderen te verkennen en zo een maximaal rendement na te streven.
Dat project, dat eigenlijk een traject is, is afgelopen en geëvalueerd op 4 februari jongstleden.
‘Saving Space’ is een overleg en denkproces over hoe we in de toekomst nog zuiniger en duurzamer kunnen omgaan met onze bedrijventerreinen en over hoe bedrijven de ruimte voor hun productie nog zuiniger kunnen aanwenden. Dat stemt perfect overeen met de visie die de Vlaamse Regering heeft goedgekeurd in haar strategische visie in het kader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. We weten allemaal dat we ‘verdichten’ en ‘verweven’ gemakkelijk in de mond nemen, maar dat het in de praktijk niet altijd zo gemakkelijk wordt gerealiseerd.
Een voor de hand liggend instrument hierbij is uiteraard een vergunningskader dat daarop is afgestemd. Planologische initiatieven en vergunningsaanvragen zijn hét geschikte moment voor overheden om die zuinige ruimtereflex te maken. Maar de ideale manier van werken blijkt inderdaad niet het vergunningsmoment, maar een vergunningstraject te zijn. Samen met de overheid naar een oplossing zoeken, meedenken met de initiatiefnemer in plaats van de fout te zoeken: dat lijkt in de praktijk inderdaad te werken.
Minister, bent u bekend met dit project? Hoe evalueert u het project? Zijn er vergelijkbare initiatieven in andere provincies? Wat is de meerwaarde? Op welke manier kan dit project een bijdrage leveren aan de uitwerking in de praktijk? Onderzoekt u het idee om verder te werken met het vergunningstraject? Is dat een waardevolle piste die kan worden bekeken? Vaak worden iets oudere ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) of bijzondere plannen van aanleg (BPA’s) pas op het laatste moment aangepast, wanneer een bepaalde ruimtevraag wordt gesteld. Kan daar niet op worden geanticipeerd en op een flexibelere manier mee worden omgegaan?
Minister Demir heeft het woord.
Het project ‘Saving Space’ is het West-Vlaamse project binnen de oproep Proeftuinen BRV, die eind 2017 werd gelanceerd en waar via vijf provinciale proeftuinen de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) operationeel getoetst wordt. Elke provincie had haar eigen thema voorgesteld. Zo had Antwerpen ingezet op kernversterking. Limburg had het projectgebied Fruitspoor naar voren gebracht. In Oost-Vlaanderen was het ‘werk maken van ruimtelijke transities in de Dendervallei’. In Vlaams-Brabant was het ‘hefbomen voor kernversterking en verdichting’. En voor West-Vlaanderen was het ‘het verhogen van het ruimtelijk rendement op bedrijventerreinen’.
Er zijn dus inderdaad ook in andere provincies ruimtelijke oefeningen lopende die de strategische visie van het BRV aan de hand van proeftuinen en leertrajecten operationaliseren. Het gaat dus over verdichting, hoger ruimtelijk rendement en kernversterking, maar ook over de link tussen ruimtelijk beleid en mobiliteit, in het bijzonder de koppeling met openbaarvervoersknopen.
West-Vlaanderen heeft zijn proeftuin ingebed in zijn driesporenbeleid voor ruimtelijk-economische ontwikkeling, met als doel op een duurzame manier ruimte voor bedrijvigheid te creëren: herbestemmen van nieuwe terreinen, activatie van reeds bestemde en verlaten terreinen en zuinig ruimtegebruik op bestaande terreinen.
Heel wat tips en aanbevelingen kunnen binnen het bestaande regelgevende kader uitgevoerd worden. In die zin is het West-Vlaamse traject zeer waardevol en positief. Daarnaast werden ook een aantal knelpunten gedetecteerd, die een degelijk zuinig ruimtegebruik in de praktijk bemoeilijken, waarbij men onder andere verwijst naar bepaalde oude voorschriften of gewoonteregels die verdichting, hoger rendement en functievermenging bemoeilijken. Ik kom daar straks nog op terug.
Ik verwees al naar de andere proeftuinen BRV in de andere provincies, maar ik verwijs ook graag naar een ander project, in Oost-Vlaanderen, waar de provincie, de stad Oudenaarde en de intercommunale SOLVA een traject hebben lopen naar het verhogen van het ruimtelijk rendement op bestaande bedrijventerreinen binnen het kleinstedelijk gebied Oudenaarde. Dat is dus een vrij gelijkaardig traject. Het toont aan dat men op alle niveaus ernstig nadenkt over hoe we ons ruimtegebruik kunnen stoppen. In die studie heeft men het vooral over het terug op de markt brengen van niet-gebruikte gronden, het toestaan van hogere bebouwing, het toestaan van kleinere eenheden en een multifunctionelere invulling – sterk gelijkaardig dus. Ik denk dat we van al die trajecten kunnen leren.
Het project ‘Saving Space’ van de provincie West-Vlaanderen startte met gesprekken met sleutelactoren die werken rond bedrijventerreinen in de provincie. Zij bepaalden, samen met de provincie en een opdrachthouder, de thema’s waarrond in drie workshops gewerkt werd met een kleine werkgroep van relevante actoren en teruggekoppeld werd vanuit ontwerpend onderzoek op twee bedrijvensites in Kortrijk en Menen. Zij kwamen tot een verslag met zes ambities en versnellers om te verdichten: ruimteoptimalisatie binnen het gebouw en op het bedrijventerrein, verticale bedrijventerrein, tijdelijke en flexibele benutting van restruimte, ruimtes en functies delen tussen bedrijven, ruimtes en functies delen met de buurt, en menging van functies. Het verslag komt tot aanbevelingen: het benutten van mogelijkheden die elkaar versterken, alle partners laten samenwerken en elkaar ondersteunen, bepaling van een kantelmoment wanneer verdichting kan. Daarnaast zijn er diverse acties om partners te sensibiliseren.
Het departement volgde de verschillende workshops en stuurgroepvergaderingen op. Op dit ogenblik worden de resultaten van de verschillende proeftuinen onderzocht naar mogelijke beleidsontwikkeling en in functie van leerpunten en beeldstelling voor geïnteresseerde lokale besturen, intercommunales enzovoort.
De studie stelt dat op er dit moment enkel tijd en ruimte is voor een vergunningsmoment, namelijk een eenmalig moment waar een bedrijf een vergunning aanvraagt. Ik vermoed dat men hier verwijst naar het feit dat men soms een vergunning verleent omdat het project nu eenmaal past binnen de voorschriften en moeilijk geweigerd kan worden, terwijl het net op dat moment is dat de overheid in dialoog zou moeten treden met het bedrijf om te kijken of er geen meer duurzame oplossing bestaat die minder ruimte inneemt. Men spreekt dan van een vergunningstraject, waarmee men dus eerder lijkt te verwijzen naar een proces en een dialoog om te kijken op welke manier de wensen van het bedrijf kunnen worden gerealiseerd met winst voor de omgeving.
We weten inderdaad allemaal dat bepaalde RUP’s of BPA’s bepaalde voorschriften bevatten die zuinig of optimaal ruimtegebruik in de weg staan. In de studie wordt verwezen naar maximale bouwhoogtes bijvoorbeeld. Nu kan het natuurlijk wel zijn dat die maximale bouwhoogtes er om een reden ingeschreven zijn, bijvoorbeeld het beperken van hinder voor de buurt.
Maar ik denk bijvoorbeeld ook aan andere voorschriften, zoals het voorschrift dat elk bedrijf op zijn eigen perceel een waterbuffer moet voorzien, alsook voldoende parkings en voldoende groen. In het kader van zuinig ruimtegebruik en gedeeld ruimtegebruik lijkt het mij perfect mogelijk dat gekeken wordt of men hier niet kan gaan naar een gezamenlijke oplossing voor het parkeervraagstuk, de waterbuffering en de groenaanleg.
Uiteraard kunnen lokale besturen het best hun oude BPA’s screenen om te kijken hoe deze in het licht van de nieuwe ruimtelijke visie van het BRV verbeterd kunnen worden. Ik dacht dat de stad Aalst dit recent trouwens heeft gedaan, al haar BPA’s heeft gescreend, en nu waar nodig een RUP zal maken om die oude BPA’s te vervangen.
Wat RUP’s betreft, geeft mijn administratie al sinds 2000 aan gemeenten en ontwerpers de boodschap mee om voorschriften niet te gedetailleerd en zo flexibel mogelijk op te maken. Hoe gedetailleerder voorschriften zijn, hoe minder lang hun houdbaarheid lijkt te zijn. Alles verandert ook heel snel. We moeten echt komaf maken met RUP’s die zo gedetailleerd zijn dat hun voorschriften al een jaar na de opmaak van het plan problemen opleveren.
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
Minister, dank u voor het uitgebreid antwoord en voor het feit dat uw administratie en ook uzelf die proefprojecten hebben opgevolgd en daar lessen uit willen trekken, of er ‘good practices’ uit willen halen en er eventueel regelgeving aan aanpassen. Dat die verschillende projecten in de praktijk ter beschikking worden gesteld van andere operatoren, gemeentebesturen en dergelijke meer, de actoren op het terrein, is een zeer goede zaak. Het lijkt allemaal zo gemakkelijk en eenvoudig met woorden en op plannen uitgetekend, maar realiseren in de praktijk blijft een moeilijk moment.
Wat ik bedoelde met traject en vergunningsmoment, is precies het openstaan voor en organiseren van mogelijk overleg op een zeer vroeg moment, zodat de overheid en de initiatiefnemers samen tijdig aan tafel kunnen gaan zitten en de mogelijkheid hebben zich niet te verbinden, want het is uiteindelijk een college of een bestuur dat beslist. Maar het moet toch mogelijk zijn om te weten waar men naartoe wil en concrete afspraken en hints over en weer te geven en te krijgen, zodat men tot een traject komt dat uiteindelijk leidt tot een vergunning en waarbij er effectief een doelstelling kan worden gerealiseerd.
Minister, tot slot heb ik nog een kleine vraag. Oude voorschriften blijken nog altijd een probleem te zijn. Maar men mag toch afwijken van oudere voorschriften? Dat is toch regelgeving die werd aangepast? Ik begrijp niet hoe het komt dat die oude voorschriften van BPA’s en RUP’s nog altijd een hinderpaal zijn voor het realiseren van concrete vergunningen in overeenstemming met een visie. Misschien hebt u daarop een antwoord? Ik hoor u zeggen dat men ze maar tijdig moet screenen en opnieuw op een algemene manier aanpassen. Maar als men ervan kan afwijken, waarom is dat dan nog altijd zo’n probleem? Want uit die verschillende proefprojecten blijkt ook dat die oude voorschriften in de praktijk nog altijd zo’n probleem zijn. Daarover kunnen we misschien nog eens nadenken en er op een later moment op terugkomen.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Collega Van Cauter stelt een interessante vraag. Er zijn vele ruimtebehoeften. We hebben het hier vaak over wonen en over de behoeften in de open ruimte, maar er is inderdaad ook een ruimtebehoefte voor economie. Het is dus zeker een interessant proefproject geweest. Het probleem dat de bedrijventerreinen vroeger ruimteverslindend werden ingericht, was geen West-Vlaams probleem, maar de tendens die vroeger overal in Vlaanderen gold. De laatste jaren zien we echter een trendbreuk in die tendens. Het is niet alleen een win voor die bedrijven, maar ook voor de gemeentebesturen. De ruimte is schaars. Hoe optimaler je ze kunt benutten, hoe beter, voor alle actoren, zowel de overheid als die ondernemers.
Wat betreft uw vraag in verband met het vergunningstraject en vergunningsmoment, wil ik graag wat voorzichtigheid bepleiten bij de minister. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat we extra instrumenten inroepen in dat vergunningsproces. Een vergunning is een eindmoment van een beslissing, en daaraan kan een heel proces voorafgaan. De minister heeft het ook gezegd: het is niet verboden om nu al voortrajecten en vooroverleg te doen. Ik denk dat heel veel gemeenten dat in de praktijk al doen. Want dat is ook een win-winsituatie voor de gemeenten: als ze het dossier ontvangen, weten ze dat het besproken is enzovoort. Ook voor de ambtenaren die het dossier moeten adviseren, lijkt het mij alleen maar positief dat, vooraleer het dossier wordt ingediend, daarover in overleg wordt gegaan en op die momenten wordt getracht om zo duurzaam en efficiënt mogelijk om te gaan met die ruimte.
Ik sluit zelf graag kort aan. Het verhaal rond die trajecten is interessant. Het kan een manier zijn om constructief samen te werken. Dat klopt, maar natuurlijk alleen maar op voorwaarde dat het ook een transparant verhaal is. Want een traject tussen ‘een’ bestuur aan de ene kant en ‘een’ vergunningvrager aan de andere kant, betrekt alleen maar die twee partijen, terwijl in vele gevallen, zeker als het over bedrijventerreinen gaat, de impact breder is dan alleen maar de indiener en de vergunningverlener. En een traject dat gedurende maanden of jaren wordt doorlopen, waarbij allerlei akkoorden worden afgesloten – waarschijnlijk en in de meeste gevallen te goeder trouw –, waar voor de rest niemand iets van weet, is natuurlijk ook vragen om problemen, indien men zich te eenzijdig gezamenlijk verbindt tot het vinden van ‘een’ oplossing voor ‘een’ probleem en men op den duur blind wordt voor al wat daarrond ligt en vaststelt dat er ook andere problemen waren waarmee men geen rekening heeft gehouden.
Dat sluit wat aan bij mijn opmerking van daarnet. Het is ook voor andere belanghebbenden wel nuttig om te weten wat de globale visie van een overheid op een bepaalde regio, op een bepaald terrein, op een bepaalde omgeving is – niet alleen voor diegene die een vergunning wil aanvragen, maar ook voor diegene wiens rechten worden beschermd door de regels die de mogelijke vergunningen beperken.
Mevrouw Van Cauter, in die zin moet het mij toch even van het hart dat uw vraag naar dat traject, die ik wil ondersteunen onder die voorwaarden, een beetje haaks staat op uw opmerking van daarnet over mijn vraag dat ook inzake de luchthaven een vergunningverlenende overheid wel even duidelijk zou maken wat voor haar het kader is waarbinnen een bepaalde omgeving, een bepaalde activiteit zich al dan niet kan ontwikkelen. Want dat is wel een voorwaarde om zo’n traject serieus en ook democratisch te doorlopen.
Minister Demir heeft het woord.
Ik heb verschillende tussenkomsten gehoord. Er was onder meer de vraag naar transparantie. Uiteraard, collega, ik denk dat iedereen baat heeft bij transparantie.
Collega Van Cauter, uw laatste vraag zal ik eens bekijken. Ik ga daar nu nog geen uitspraak over doen. Ik neem het alvast wel mee.
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
Collega Tobback, mijn vraag is om – als er vooroverleg mogelijk is – dat structureel te organiseren, en niet voor bepaalde wel en voor bepaalde niet. Dat moet structureel zijn en dat moet ook een transparant gegeven zijn. Dat is precies de insteek van mijn vraag. Ik weet dat dat bij sommige steden en gemeenten of vergunningverlenende overheden gebeurt. Niet bij alle provincies en niet bij ieder vergunningsmoment van de keten gebeurt dat, maar dat zou toch wel nuttig zijn, om op die manier iets te kunnen doen rond dat zuinige ruimtegebruik.
Als je buur niet betrokken kan zijn rond bijvoorbeeld het delen van een dak van een in te richten gebouw als parkeergelegenheid, dan kun je niet tot dat zuinige ruimtegebruik en/of de verwevenheid van functies komen. Daar moet eens over worden nagedacht, hoe je dat structureel en op een transparante wijze organiseert, wat dan uiteindelijk ook zou moeten kunnen leiden tot het finaliseren op een positieve manier, of het uitstappen uit en het niet verderzetten van bepaalde initiatieven, omdat men weet dat het toch geen zin heeft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.