Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over geheime Instagramnetwerken waar kwetsbare jongeren donkere berichten delen
Vraag om uitleg over de geheime socialemedianetwerken waar kwetsbare jongeren donkere berichten delen
Vraag om uitleg over jongeren die online communiceren op gesloten netwerken
Vraag om uitleg over online hulpverlening en informatie voor jongeren naar aanleiding van de Panoreportage over geheime groepen
Interpellatie over de Panoreportage 'Geheim op Instagram' over jongeren die via geheime netwerken op sociale media negatieve gedachten delen
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, op woensdag 4 maart 2020 gaf een Panoreportage aan dat psychisch kwetsbare jongeren berichten delen over eetstoornissen, zelfverwonding en zelfdodingsgedachten in verborgen netwerken op sociale media. Deze groepen rijzen als paddenstoelen uit de grond en kunnen bijzonder nefast zijn voor deze doelgroep.
Minister, de insteek van mijn vraag zal u niet verbazen. We hebben een sterk jeugdhulplandschap. Heel veel professionele hulpverleners zijn bezig op het terrein met hulpverlening, maar het lijkt erop dat een deel van ons beleid nog niet helemaal is gevolgd tot waar de jongeren zitten. Jongeren zitten heel veel op sociale media. Ze delen daar berichten, maar brengen er ook heel veel tijd op door en doen dat in een omgeving die vandaag eigenlijk ontsnapt aan een heel groot deel van de hulpverlening.
Hoe werkt het in de praktijk? Jongeren maken naast hun persoonlijke account, die vaak mee gecontroleerd wordt door de ouders, een privéaccount aan om deel te nemen aan de verborgen netwerken. Ze zoeken door de berichten en expliciete foto's en video’s die ze posten, steun en begrip voor hun donkere gedachten. Hierdoor raken ze soms verstrikt in een negatieve spiraal die zichzelf versterkt en die in de hand wordt gewerkt door een aantal van die netwerken. Ze sluiten zich als gevolg meer en meer af van de reële wereld. Het gebeurt onder de neus van de familie en hulpverleners, maar toch is het voor hen vaak onzichtbaar.
Tom Van Daele, onderzoeksleider van de Expertisecel Psychologie, Technologie & Samenleving bij de hogeschool Thomas More, geeft aan dat professionele hulpverleners de impact van de online wereld op kwetsbare jongeren onderschat. Het is een blinde vlek. Het is immers moeilijk om de zorg af te stemmen, als je niet op de hoogte bent van een heel groot deel van de leefwereld van je doelpubliek. En dat houdt een aantal risico's in.
Minister, deze problematiek is bijzonder schrijnend. Waar ziet u binnen uw eigen welzijnsbeleid mogelijke veranderingen om hier beter op in te spelen?
Hoe gaat u inzetten op sensibilisering voor de al kwetsbare doelgroepen om hen ook bewust te maken van het gevaar van een aantal van die netwerken die de negatieve spiraal kunnen veroorzaken, waar ik het daarnet over had? Jongeren worden aan de hand van netwerkorganisaties meegenomen in een negatieve spiraal en dit kan nefast zijn. Een goed uitgewerkt preventiebeleid lijkt me dan ook belangrijk. Worden de gevaren van deze sociale mediatechnieken ook meegenomen in het uitwerken van bijvoorbeeld een nieuw actieplan rond suïcidepreventie?
De aanpak van deze materie overschrijdt uiteraard bevoegdheden. Ik ben blij dat minister Dalle ons vandaag in deze commissie vervoegt. Gaat u in gesprek met uw collega's van Jeugd en Media en van Onderwijs om dit gezamenlijk mee onder de aandacht te brengen en een geïntegreerde aanpak voor te stellen?
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
‘Ik snij mijn leven aan flarden. Dit is mijn laatste redmiddel. Ik stik haast. Kan niet meer ademen. Het kan me niks meer schelen dat ik mijn arm tot bloedens toe openhaal.’ Het zou een van de posts kunnen geweest zijn op een van de geheime Instagramgroepen, maar deze tekst dateert in feite van ver voor Instagram. Het is de vertaling van een tekst die twintig jaar terug al op muziek gezet werd, namelijk de eerste strofe van ‘Last Resort’ van Papa Roach. Het toont vooral aan dat de kreten die we in de Panoreportage zagen, niet nieuw zijn. Net zozeer als we dit lied herkennen, herkennen we ook de situatie. In ieders omgeving was er allicht een jongere die worstelde om zijn weg en rol te vinden. Opgroeien is dan ook een van de moeilijkste dingen om te doen in een mensenleven.
Iets wat er in de tijd van Papa Roach nog niet was, is de reikwijdte van de socialemediagroepen en de bijwerkingen die daarmee gepaard gaan. De #triggerwarning die jongeren zou moeten waarschuwen om een bericht niet te openen, omdat het een trigger kan zijn om bepaald gedrag te stellen, blijkt vaak net een reden te zijn om de beelden wel te bekijken. Misschien onbewust zetten jongeren elkaar zo aan tot het overgaan tot bijvoorbeeld automutilatie of het versterken van een eetstoornis.
Een ouder getuigt in de reportage ook niet op de hoogte te zijn van de afgeschermde groepen en profielen op Instagram. Ze waren er zich niet van bewust dat hun kind hieraan blootgesteld werd en wisten dus ook niet dat ze hier met hun kind een gesprek over moesten aangaan. De hele wereld van sociale media is niet de natuurlijke habitat van ouders en begeleiders. Zozeer als het essentieel is om onze jongeren mediawijs te maken, zozeer is het van belang om ouders en begeleiders ook tot mediawijzen te maken. Dat kan door hen te duiden waar de signalen zich nu voordoen en door hen te leren over het bestaan en de werking van Instagram, TikTok, Snapchat, Yubo en dergelijke meer. Maar hoe moeten we dan te werk te gaan? Moeten we de informatie ergens droppen en hopen dat ouders er zelf naar op zoek gaan? Ik denk dat het wel duidelijk is dat we die luxe niet hebben.
Zoals ik al aangaf in een eerdere vraag aan minister Dalle over de privacy-instellingen van TikTok, ligt in het mediawijs maken van onze jongeren een gedeelde verantwoordelijkheid en een gedeelde zorg. Niet alleen onze jongeren moeten op de hoogte zijn van wat beweegt, maar ook hun ouders, voogden en begeleiders moeten de kans krijgen om signalen te herkennen. Reportages als deze helpen dat proces een heel eind op weg, voornamelijk door bewustwording. Waarschijnlijk zullen heel wat ouders na het bekijken van de reportage het gesprek gestart zijn met hun kinderen. Maar er zijn zeker ook mensen die nog niet op de hoogte zijn van deze mogelijke problematiek.
Vandaar ook mijn vragen – en ik ben heel blij dat minister Dalle ons komt vervoegen, want ze zijn voornamelijk aan hem gericht.
De jongeren geven aan dat ze op zoek zijn naar lotgenoten, dat ze die op Instagram vinden en dat het hen helpt om anoniem over hun problemen te kunnen vertellen. Ministers, momenteel zijn er heel wat publieke fora waar jongeren hun bezorgdheden kunnen delen, maar is er in de hulpverlening een bereidheid om online lotgenotengroepen te maken waar jongeren afgeschermd van de buitenwereld hun verhaal kunnen delen, maar waar ook hulpverleners inzitten die als het ware mee kunnen sturen wanneer gesprekken negatief versterkend dreigen te worden?
Een studie van de universiteit van Leeds in het Verenigd Koninkrijk stelde immers dat het delen van verhalen en foto’s van herstel ook een helende werking kan hebben. Jongeren kunnen sociale media gebruiken om troost en kracht te vinden bij elkaar, zonder dat er wordt geoordeeld. Ziet u een mogelijkheid in hulpverlening via dit soort onlinegespreksgroepen?
In hoeverre staan projecten rond mediawijsheid open voor ouders en hulpverleners en op welke manier worden ouders en hulpverleners hierover geïnformeerd? Worden hierbij ook handvaten aangeleverd voor de ouders om het gesprek met de jongeren aan te gaan?
Binnen het gegeven van sociale media zitten we met een catch-22-situatie: enerzijds kunnen onlinegroepen een hulp zijn voor jongeren om problemen bespreekbaar te maken, maar anderzijds kunnen jongeren gekneld raken in zulke groepen, die als katalysator voor negatieve gedachten en handelingen kunnen werken. Zoals mijn collega Parys zei, ‘content moderation’ is één ding, maar de rol en de kennis over die digitale netwerken in de psychologische hulpverlening moeten meer en meer worden geïmplementeerd in ons mediabeleid. In hoeverre kunnen socialemediabedrijven worden geresponsabiliseerd, dan wel aangemoedigd om te investeren in onderzoek hiernaar?
Ik ondervond ondertussen zelf dat Instagram een waarschuwing en link naar de Zelfmoordlijn plaatst op hun app als antwoord op bepaalde zoektermen. Deden ze dit naar aanleiding van de Panoreportage of op vraag van u beiden?
Is er het plan om de contactgegevens uit te breiden? Jongeren die aan automutilatie doen, herkennen zich immers niet noodzakelijk in de omschrijving ‘Centrum ter Preventie van Zelfdoding’. Ik zie hier bijvoorbeeld nog wel een mogelijkheid om de gegevens van informatienetwerken als WAT WAT en Awel toe te voegen. Op welke manier werd relevante informatie naar aanleiding van deze reportage via partners als WAT WAT ter beschikking gesteld van jongeren?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Sociale media zijn niet meer weg te denken uit het leven van jongeren. Ze delen daarop een groot deel van hun leven. Dat dit niet alleen leuke of grappige dingen zijn, dat maakte de Panoreportage van vorige week woensdag nog maar eens pijnlijk duidelijk. Zo bestaan er verborgen netwerken waar jongeren op surfen met geheime accounts en waar ze berichten delen over donkere gevoelens, zo leerden we uit die reportage. Berichten over eetstoornissen, zelfverwonding en zelfdodingsgedachten voeren er de boventoon. Expliciete beelden over verwondingen zijn geen uitzondering.
De jongeren die zelf kwetsbaar zijn, komen er in contact met andere jongeren met psychische problemen. Zo raken zij verstrikt in die gevoelens, worden de psychische muizenissen gevoed en de mentale problemen steeds erger. Het online gebeuren gaat dan hun hele leven en hun welzijn beheersen. De jongeren raken geïsoleerd en grenzen verschuiven almaar verder, wat reële gevaren mee kan brengen, onder meer voor zelfdoding. Dat maakte die reportage ook wel duidelijk.
Professionele hulpverleners zeggen zelf hier geen of weinig vat op te hebben. Men omschrijft het als een blinde vlek, een stuk van het leven van de jongeren dat nog steeds verborgen ligt. Het is dan ook moeilijk om de zorg daarop af te stemmen.
De reportage toonde wederom aan hoe belangrijk het is dat jongeren de gevaren kennen van het gebruik van sociale media, maar ook hoe belangrijk het is dat jongeren de weg vinden naar hulpverlening. Hoewel 1813 jaarlijks zeer veel mensen helpt, bleek het volgens de reportage ook niet gemakkelijk om per telefoon of via de chat in contact te komen met een van de vrijwilligers aldaar.
We hebben een aantal jaar geleden, in 2011, een resolutie goedgekeurd betreffende een sensibiliserend en ondersteunend beleid rond eetstoornissen. Daarin werd heel sterk ingezet op beeldvorming. Ook in de problematiek die geschetst werd in de Panoreportage is dit een item dat naar voor kwam. Hoe kan vanuit het welzijnsbeleid verder worden ingezet op een correcte beeldvorming met betrekking tot gezondheid, een gezond gewicht, schoonheid enzovoort? Op welke manier kunnen sociale media en influencers hiertoe mee worden ingezet, op een positieve manier?
Hoe kunnen hulpverleners beter bewust worden gemaakt van het belang van de online ervaringen van jongeren, de impact daarvan op hun leefwereld en de mogelijke gevolgen ervan op hun welzijn, teneinde ook dat mee te nemen en aan te pakken in de hulpverlening? Hoe kan hiertoe proactief worden gewerkt?
In hoeverre wordt er ingezet op het promoten van online hulp, zoals 1813 of ‘Fit in je Hoofd’, via die sociale media? Want die media kunnen natuurlijk ook worden gebruikt om net die groep van jongeren te bereiken.
Hoe wordt er verder ingezet op de bereikbaarheid van de dienstverlening van 1813?
Op welke manier kunnen deze netwerken een halt worden toegeroepen? Hoe zullen jullie het gesprek daarover aangaan met de sociale netwerken?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, er is ondertussen al heel wat verteld rond de Panoreportage. Ik ga dat niet herhalen. De vraagstelling is heel duidelijk, denk ik: jongeren en sociale media zijn één en ondeelbaar. Denken dat die nog in gescheiden werelden leven of dat we die gescheiden kunnen houden, is een utopie. We zullen dus een weg moeten zoeken.
Op welke manier kunnen we daar het best mee omgaan? In de Panoreportage ging het onder andere heel specifiek over de problematiek van meisjes die blijkbaar toch sneller hun diepste gevoelens delen binnen socialemediagroepen. Uit de cijfers van watwat.be blijkt ook dat zij sneller naar online informatie over zichzelf zullen zoeken. Zij delen hun diepste gevoelens in die groepen en die groepen leiden dan vaak nog tot een versterking van die donkere gedachten of dat negatief zelfbeeld.
Waar zit dan specifiek het knelpunt binnen die sociale media? De jongeren kiezen er heel bewust voor om enig toezicht of controle binnen die groepen duidelijk weg te houden. Met andere woorden, men laat geen controle toe op die groepen. Men verenigt zich dus heel bewust in een groep vrienden met dezelfde gedachten. Dat maakt het natuurlijk moeilijk om in contact te treden met die jongeren om over die thema’s te spreken en in te gaan op hetgeen zij daar posten, zeker als we kijken naar het huidige welzijnslandschap en als we kijken naar de ouders, naar leerkrachten en naar alle begeleiders en jeugdwerkers.
Mijn vragen zijn aan beide ministers gericht, en ik ben blij dat u hier beiden aanwezig bent, terecht ook. De minister van Onderwijs wordt hier het best ook bij betrokken.
Mijn eerste vraag is er een naar onderzoek. Kan er verder onderzoek gedaan worden naar de noodzaak van online jeugdinformatie en hulpverlening voor jonge meisjes? Hoe kunnen we daar meer informatie krijgen? Hoe kunnen we dat verfijnen om zo een betere hulpverlening uit te werken?
Meisjes vormen de groep die het meest op zoek gaat naar online hulpverlening. Ik wil zeker het onderzoek, de socialemediakanalen, niet verengen tot meisjes, want ook jongens hebben daar hun groepen.
Kunnen we ervoor zorgen dat de toegang tot hulpverlening en jeugdinformatie rond bijvoorbeeld psychisch welzijn en eetstoornissen beter vindbaar zijn voor de specifieke groepen. Kan er een aanpak op maat worden uitgewerkt?
Na de Panoreportage hebt u beiden gecommuniceerd dat u zou kijken met de verschillende actoren die vandaag al actief zijn op het terrein, hoe we de hulpverlening kunnen versterken en gezamenlijk meer actie kunnen ondernemen. Wanneer zal dit overleg plaatsvinden? Wat is de finaliteit of doelstelling hiervan? Kunnen de platformen WAT WAT, Tele-Onthaal en 1813 worden betrokken in het verhaal, met het doel om hun toegankelijkheid te verhogen?
Nog een belangrijke partner zijn de socialemediabedrijven zelf. We hebben richtlijnen uitgebouwd de afgelopen jaren, bijvoorbeeld voor televisie. Als ze met jongeren in aanraking komen, op welke manier mogen ze hen dan wel of niet betrekken bij programma’s? Daar is een heel kader rond uitgewerkt, ook inzake reclame, om dat allemaal in goede banen te leiden. Dat is voor de socialemediabedrijven wel anders. De vrijheid die ze vandaag hebben, is blijkbaar niet volledig geoorloofd. Zelfs het toepassen van hun eigen regels en richtlijnen laat soms te wensen over. Kunnen de socialemediabedrijven bij elkaar worden gebracht, eventueel op internationaal niveau? Misschien kunnen ze worden geresponsabiliseerd. Op welke wijze kunnen we hier goede afspraken over maken? Hoe kunnen we de verantwoordelijkheid bij hen leggen?
Hoe verhogen we het bewustzijn van jongeren én hun ouders over de gevaren van deze geheime groepen? Kunnen we hier als Vlaamse overheid iets betekenen?
Ik moet vaststellen dat we de afgelopen jaren heel fel hebben ingezet op online hulpverlening en op mediawijsheid. Natuurlijk moeten we wel vaststellen dat, als de jongere er heel bewust voor kiest om zich af te schermen van hulpverleners en ouders en elk toezicht van volwassenen, dat we daarin een stukje tekortschieten. Als volwassene zullen we altijd een stapje later of trager zijn. Hoe kunnen we dat vermijden?
We moeten vaststellen dat Awel al werkt met jongeren gericht naar jongeren; de peer-to-peerwerking heeft een ongelooflijke kracht. Dat kan in negatieve zin werken, want peer pressure bij sociale media zal er mee voor zorgen dat een negatief beeld of donkere gedachte wordt versterkt. Kunnen we jongeren in algemene zin opleiden en begeleide, om hen meer in te zetten als buddy of coach voor elkaar? Als volwassenen zitten wij niet in die groepen, maar die jongeren wel. Op welke manier kunnen we jongeren zelf veel meer versterken om zelf een knipperlicht te zijn? Hoe kunnen we die jongeren toeleiden naar hulpverlening als dat nodig is? Onderwijs kan daarin een belangrijke rol spelen.
We krijgen van de jongeren zelf het signaal dat ze in de klas, zelfs in de basisschool, te weinig informatie over sociale media krijgen. Dat is enkele weken geleden duidelijk naar voren gekomen in de berichtgeving. We moeten nagaan of we met boodschappen van algemeen nut of met vaste pakketten die we kunnen aanleveren in Vlaanderen, heel doelgericht een bepaalde methodiek kunnen doorvoeren om hen meer tegen deze werkwijze te wapenen. Een andere groep die we hierbij moeten betrekken, zijn de ouders, maar ik denk dat het onderwijs de ouders hierbij kan betrekken.
Ministers, hoe willen jullie tot een totaalaanpak komen om deze praktijken een halt toe te roepen?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Voorzitter, in gesloten netwerken op Instagram en TikTok praten jongeren met psychische problemen met hun leeftijdsgenoten over hun ervaringen. Het gaat dan om eetstoornissen, zelfmoord en zelfverminking. Naast praten, delen ze duidelijk ook foto’s. Jongeren laten zich daar van een kant zien die niemand in hun omgeving kent. Het delen van ervaringen kan helpen en die jongeren kunnen voor elkaar een steun betekenen, maar expliciete beelden zetten soms ook aan tot zelfbeschadiging en zelfmoord.
De geslotenheid van de netwerken stelt ons voor een aantal problemen. Psychische problemen zijn nog altijd een taboe. Jongeren hebben nood aan anonieme vormen van communicatie met leeftijdsgenoten, maar dan best in een veilige omgeving. Sociale media slagen er niet in de gevaarlijke content die tot zelfbeschadiging aanzet, te weren. Om die reden pleiten experts ervoor dat de klassieke hulpverlening online veel sterker aanwezig moet zijn. Op die manier kan de hulpverlening de problematiek veel sneller herkennen en het eigen aanbod beter op het doelpubliek afstemmen. Momenteel blijkt er een hiaat in de kennis van hulpverleners over de online wereld. Hulpverleners zijn er vaak niet van op de hoogte dat jongeren deel uitmaken van een groter sociaal netwerk waarin ze hun emoties delen. Het blijft moeilijk om het online aspect in de eigen werking te integreren en hier voldoende voeling mee te hebben. Door de online contacten van jongeren proactief in kaart te brengen, zouden hulpverleners hulpmiddelen kunnen aanreiken om het herstel te bevorderen.
Minister, hoe kunnen we ervoor zorgen dat jongeren over hun problemen durven te praten?
Hoe wilt u ervoor zorgen dat hulpverleners kwetsbare jongeren online beter kunnen bereiken en actief kunnen bevragen over hun gebruik van sociale media? Vaak zijn de hulpverleners immers niet op de hoogte van wat zich online afspeelt.
Bieden we jongeren voldoende mogelijkheden aan om op een veilige en anonieme manier met andere leeftijdsgenoten in contact te treden en over hun psychisch welzijn te spreken.
Kunnen we met andere landen samenwerken om de sociale media ertoe aan te zetten meer werk te maken van de verwijdering van schadelijke content, zoals expliciete foto’s van zelfbeschadiging?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voorzitter, ik wil het over hetzelfde onderwerp hebben. De opzet van dergelijke groepen zou erin bestaan dat jongeren elkaar steun bieden. Jongeren en andere mensen die onder iets lijden, kunnen elkaar zeker steunen, maar de specifieke groepen op sociale media waarover het hier gaat, zijn veeleer toxische omgevingen, in die zin dat zelfhaat, zelfverwonding en negatieve gedachten worden verheerlijkt en dat jongeren kunnen worden aangemoedigd om verdere stappen te zetten die ze in gezondere omstandigheden niet zouden zetten.
Heel concreet bestaan er groepen waar veelal meisjes, maar soms ook jongens met eetstoornissen elkaar vinden. Het is recent duidelijk geworden dat niet enkel lotgenoten elkaar daar vinden om elkaar aan te moedigen zo weinig mogelijk te blijven eten, maar dat er ook mensen zijn die zichzelf ‘proanacoaches’ noemen en die zelfs geld verdienen met door meisjes in de grond te boren en hun zelfhaat te vergroten. Hun enige opdracht is om negatieve commentaar op die meisjes te geven en hen verder aan te moedigen om niet te eten. Er zijn volwassenen die zich daarmee bezighouden.
Er zijn jongeren die foto’s van zelfverminking delen en anderen op die manier potentieel aanzetten hier verder in te gaan. Er zijn jongeren die suïcidale gedachten delen, eventueel met verhalen over pogingen, en die daar niet de steun vinden die hen aanmoedigt om iets anders te doen dan verdere stappen te zetten.
Wat ik in deze tijden heel bijzonder vind, is dat allerlei algoritmes toelaten dat sociale media afbeeldingen van bijvoorbeeld een blote borst eenvoudig kunnen weren, maar dat men deze netwerken, die met eenvoudige en herkenbare hashtags werken, simpelweg laat bestaan vanuit de idee dat het om groepen van lotgenoten zou gaan die elkaar vinden en ondersteunen. De facto merkt men dat dat anders is. Ik verwacht toch wel meer verantwoordelijkheidszin, alvast van die bedrijven die deze content eenvoudig kunnen verwijderen. Dat doen zij in andere omstandigheden ook, wanneer het berichten betreft die haatdragend of potentieel gevaarlijk zijn.
Een aspect dat in de reportage erg duidelijk was, was het feit dat mensen die bij negatieve gedachten hulplijnen bellen of met een chat proberen te bereiken, te vaak in de wachtrij worden gezet, dan wel worden doorgeschakeld naar Tele-Onthaal. Zo krijgen zij niet de hulp waar ze op dat moment recht op hebben. Eerder spraken wij in deze commissie over het feit dat de beschikbaarheid van die telefoonlijn en de chat minder groot is dan ze zou moeten zijn. Uit de reportage bleek ook dat mensen die dan toch eens de stap zetten naar professionele hulpverlening, of toch uit dat lotgenotencontact stappen om even iets anders te proberen, wanneer ze de hulp niet vinden mogelijk een kans minder geboden wordt om opnieuw gezonder te worden en opnieuw zin in het leven te krijgen.
Ministers, jullie verklaarden allebei na de reportage geschokt te zijn en de stakeholders samen te roepen. Is dat al gebeurd of gepland? Is er ondertussen bijkomende informatie over dit probleem en de omvang ervan?
Hadden uw administraties weet van het bestaan van deze netwerkgroepen? In de zorgsector is dit een gekend fenomeen. Wanneer kinderen en jongeren in opname gaan, is dat vaak een van de aspecten die worden onderzocht. Zitten jullie ook op sociale media? Nemen jullie daar deel aan groepen waar jullie dit soort inhoud delen?
Hebben beide administraties daar ooit stappen ondernomen? Wordt dat gemonitord? Wordt daaromtrent eventueel samengewerkt met universiteiten of onderzoeksinstellingen? Worden dit soort schadelijke trends met andere woorden opgevolgd? Of bleven u en uw administraties verstoken van informatie en van de wetenschap dat dit überhaupt bestaat?
U gaf aan de sociale netwerken te zullen aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Is dit al gebeurd en wat was de reactie? Mocht het nog niet gebeurd zijn, wanneer en op welke wijze zou u dat willen doen?
Nog los van de verantwoordelijkheid aan socialemediabedrijven te geven, dacht ik dat het interessant kon zijn om onze eigen mediarichtlijn betreffende suïcide in die zin uit te breiden. Als het op het Journaal of in de krant gaat over zelfdoding, maakt men altijd melding van de Zelfmoordlijn. Het zou misschien een goed idee zijn dat er, wanneer bepaalde specifieke hashtags worden gebruikt, zoals dat gebeurt op sociale media, automatisch een vermelding van professionele hulpverlening zou terechtkomen bij de mensen die dat soort berichten verspreiden. Kan de overheid de mediarichtlijn met andere woorden uitbreiden in die richting?
Heeft Vlaanderen de ambitie om elke oproep naar de Zelfmoordlijn te laten beantwoorden en om de bereikbaarheid van de chat te verhogen, zodat iedereen er terechtkan? Men zegt in de reportage dat het aantal vrijwilligers bij het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) nu eenmaal is wat het is. Dat klopt vanzelfsprekend. Het kost ook wat tijd om met iemand te spreken. Er is geen enkele reden om alleen maar met vrijwilligers te werken, wanneer het gaat over leven en dood en wanneer wij een verschil zouden kunnen maken op dat vlak. Minister, ik dacht dat u nog altijd niet definitief had beslist over de resterende 800.000 euro voor het preventief gezondheidsbeleid. Is het voor u denkbaar om minstens een deel van die middelen daaraan te besteden?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, deze problematiek is inderdaad bijzonder aangrijpend. Ik denk dat iedereen die die reportage gezien heeft, het daarover eens is. Het feit dat deze zaken online en vaak anoniem gebeuren, maakt het er niet gemakkelijker op om te kunnen interveniëren.
Een correcte beeldvorming met betrekking tot gezondheid, gezond gewicht en schoonheid is het thema waarop we moeten inzetten. Ik vertrek daarbij vanuit de fundamentele regel die experten ter zake veelvuldig benadrukken. Het gesprek aangaan is zeer belangrijk, maar dat is niet vrijblijvend. Dat vraagt om deskundigheid.
Een toeleiding tot deze netwerken moet immers te allen tijde worden voorkomen. Kinderen en jongeren mogen dus nooit rechtstreeks bevraagd worden over deze netwerken: niet over hun kennis over het bestaan ervan noch of ze erop zitten. Onderzoek toont immers aan dat het rechtstreeks bevragen ervan jongeren net kan inspireren om deze sites te bezoeken of net het probleemgedrag te gaan vertonen waartegen wij ze willen beschermen.
Een gesprek dient zich eerder te richten tot voor jongeren herkenbare groeithema’s, zoals wat ze in hun vrije tijd doen om zich te ontspannen? Het moet versterkend werken, bijvoorbeeld door hen zelf naar alternatieven laten zoeken, en inzetten op mediavaardigheden. Het is wel van fundamenteel belang om jongeren tips aan te reiken over hoe ze elkaar positief kunnen versterken.
Wat het thema eetstoornissen betreft, kunnen we vaststellen dat er maatschappelijk absoluut een verschuiving nodig is, zodat Vlamingen weer meer tevreden worden over hun lichaam en gewicht en gezonder gaan leven in de brede zin van het woord. We zijn lang wat te lijngericht geweest. Onze partnerorganisatie Eetexpert zet hier al sterk op in. Ik wil de volgende maanden verder afstemmen hoe we deze boodschap nog meer kunnen verspreiden.
Binnen onze kabinetten hebben we de opdracht gegeven om samen met de betrokken administraties een rondetafelgesprek voor te bereiden met alle relevante actoren: onderzoekers, mediaplatformen, VLESP, Eetexpert, de hulpverlening en het Vlaams Kenniscentrum Mediawijsheid (Mediawijs). Ook de redactie van Pano zal betrokken worden en wij zullen vragen om hier ook ouders en jongeren bij te betrekken. Zo willen we een goed zicht krijgen op de problematiek en samen kijken hoe we een coherente aanpak kunnen uitwerken. Het doel is om informatie en expertise uit te wisselen, zodat professionals versterkt worden over de betekenis van de online leefwereld van jongeren in hun werkcontext. We willen bruggen bouwen en expertise versterken tussen jeugdinformatie en online en offline hulpverlening.
Wat betreft het sensibiliseren van de doelgroepen zelf, zijn er al heel wat initiatieven. Ik som er een aantal op. Via de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) en de leerkrachtenteams wordt er conform de richtlijnen ingezet op het versterken van verbondenheid, lichaamstevredenheid, zelfwaardering en mediacompetenties. Concreet zijn er de afgelopen jaren bijvoorbeeld zo’n 7000 leerkrachten secundair onderwijs getraind door onze partnerorganisatie Eetexpert.
Het Centrum ter Preventie van Zelfdoding doet permanent inspanningen om de capaciteit van de Zelfmoordlijn te verhogen. De laatste jaren breidde de organisatie haar aantal vrijwilligers sterk uit. Momenteel zijn er 200 actieve vrijwilligers voor de Zelfmoordlijn. Dit is bijna 3 keer zoveel ten opzichte van 2015, toen er 75 vrijwilligers actief waren bij het Centrum ter Preventie van Zelfdoding. Ook de chatdienst werd de laatste jaren uitgebreid: eind 2017 werden de uren verruimd en tijdens de openingsuren is er meer capaciteit beschikbaar. Bij het afsluiten van de huidige beheersovereenkomst met het Centrum ter Preventie van Zelfdoding voor de periode 2017- 2021 werd hun jaarlijks subsidiebedrag met 36.000 euro verhoogd.
Sinds september 2018 leidt het Centrum ter Preventie van Zelfdoding ook studenten op. De eerste groep studenten ging begin 2019 aan de slag als ‘beantwoorder’. De bestaande samenwerkingen in dit verband met hogescholen en universiteiten worden verdergezet.
Ik benadruk graag nog eens dat het Centrum ter Preventie van Zelfdoding intensief samenwerkt met Tele-Onthaal. Elke oproeper die niet meteen een gesprek met een vrijwilliger van de Zelfmoordlijn kan krijgen, kan zich laten doorverbinden met Tele-Onthaal. De kans dat de oproeper niemand aan de lijn krijgt, is daardoor klein.
Aan Cachet, een vzw die zicht richt tot jongeren die ervaring hebben binnen de jeugdhulp, wordt een subsidie toegekend met als specifiek doel om jongeren die ervaring hebben in de geestelijke gezondheidszorg, met elkaar in contact te brengen. Vanuit Cachet worden de ervaringen van de jongeren gebundeld in een coherent verhaal. Jongeren worden hierbij ook ondersteund om zelf ervaringen en belevingen te delen om zo anderen te inspireren.
Een volgend initiatief dat al is genomen, is dat we de afgelopen jaren sterk hebben ingezet op de ontwikkeling van de online hulpverlening in Vlaanderen. De chathulp kreeg hierdoor een sterke boost. Maar liefst zeventien online hulplijnen uit verschillende sectoren, zowel Jeugd en Onderwijs als Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, verenigen zich vandaag in het Online Hulp Uitwisselingsplatform (OHUP).
Voor kinderen en jongeren tussen 12 en 16 jaar is in 2019 de hernieuwde methodiek NokNok gelanceerd, met als doel het versterken van de veerkracht en het bevorderen van het mentaal welbevinden van jongeren door een online coachingsplatform. Het Vlaams Instituut Gezond Leven zal in 2020 verder inzetten op de bekendmaking van NokNok door met jongeren op een cocreatieve manier originele ideeën uit te werken om de methodiek te promoten bij de einddoelgroep.
Het Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning (EXPOO), gepositioneerd in Opgroeien, ontsluit kwaliteitsvolle informatie over opvoeden en opgroeien voor ouders via de website www.groeimee.be. Mediaopvoeding is daar een van de thema’s. Naast basisinformatie wordt doorgelinkt naar gespecialiseerde websites en diensten rond hulpverlening. De informatie wordt opgemaakt samen met experten zoals Mediawijs. Ik kom daar straks nog op terug.
Vanuit de beleidsdomeinen Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en Armoedebestrijding worden ook verschillende andere organisaties, campagnes en initiatieven gesubsidieerd die inzetten op preventie en geestelijke gezondheidsbevordering.
Het Steunpunt Geestelijke Gezondheid neemt een belangrijke rol op rond de destigmatisering van geestelijke gezondheidsproblemen. Specifiek voor jongeren en jongvolwassenen zijn de campagnes van Te Gek!? hier vermeldenswaardig.
Ik wil ook verwijzen naar de OverKop-huizen, een plek waar jongeren van 12 tot 25 jaar zich welkom kunnen voelen en terecht kunnen met al hun vragen. Het is een plaats waar ook ruimte is om te chillen en rustig huiswerk te maken, maar ook om zelf initiatieven te nemen en ideeën te lanceren. Jongeren kunnen tijdens de openingsuren, aansluitend op de schooluren, zonder afspraak binnen lopen. In Vlaanderen zijn er vijf huizen, in elke provincie een.
Sinds 2018 is vanuit de Vlaamse overheid aan de netwerken Geestelijke Gezondheid voor kinderen en jongeren in Vlaanderen en Brussel een programma voor vroegdetectie en vroeginterventie toegevoegd. Binnen die programma’s zijn er activiteiten voor vroegdetectie en vroeginterventie om in een zo vroeg mogelijke fase van ontwikkeling een verhoogd risico op aandoeningen of problematiek op te sporen en hier op een adequate manier op te reageren.
De bekendmaking van een goed ondersteunend aanbod blijft inderdaad de uitdaging. Ik heb in mijn eerste antwoord al aangegeven dat de volgende stap kan zijn om verder bruggen te bouwen tussen deze verschillende initiatieven en deze te bundelen tot een coherent en transparant aanbod. We zetten daarvoor het nodige overleg verder op.
Wat het actieplan rond suïcidepreventie betreft, is VLESP volop bezig met de ontwikkeling van een ‘serious game’ voor de preventie van zelfdoding bij jongeren. Deze game heeft als bedoeling om jongeren tussen 12 en 16 jaar op een aangename, speelse en creatieve manier copingvaardigheden en emotieregulatievaardigheden aan te leren. Dat zijn beide beschermende factoren tegen de ontwikkeling van suïcidaliteit maar ook tegen eetstoornissen en automutilatie.
Met de start van een nieuwe legislatuur blijft onlinehulp een belangrijk thema. In mijn beleidsnota heb ik ervoor gekozen om dit thema mee op te nemen onder de overkoepelende strategische doelstellingen die voor het volledige beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin gelden.
Een van de belangrijkste aspecten hierin is het vormen van hulpverleners. Zij moeten de mogelijkheden kennen die onlinetools kunnen bieden in het bereiken van kwetsbare jongeren. Het steunpunt Mens en Samenleving (SAM) heeft als een van de kernopdrachten het stimuleren van onlinehulp en heeft in de voorbije jaren ook expertise opgebouwd in samenwerking met Netwerk Onlinehulp Vlaanderen. SAM geeft vorming, training en begeleide intervisie aan teams en organisaties die willen starten met chathulp.
Het Steunpunt Geestelijke Gezondheid heeft ook een opdracht rond onlinehulp. Momenteel worden de eerste stappen gezet naar meer samenwerking tussen het Steunpunt Geestelijke Gezondheid, SAM en Netwerk Onlinehulp Vlaanderen, om expertise en kennis te delen, zodat ook hulpverleners in de geestelijke gezondheid gerichte informatie kunnen krijgen. De kennis die deze partners hebben opgebouwd is ook raadpleegbaar op de website www.onlinehulp-vlaanderen.be.
In mijn vorig antwoord verwees ik al naar de vorming van de CLB-medewerkers en onderwijsteams in het vroegtijdig herkennen en ondersteunen van kwetsbare jongeren. Op dit ogenblik krijgen zij gerichte vorming rond het motiveren en het toeleiden tot zorg van jongeren met beginnend probleemgedrag. Onderzoekers geven echter aan dat de hulpverlening nog vaak de online reflex mist in hun begeleidingen. We zullen dit thema met hen dan ook tijdens onze rondetafel aan bod brengen.
We zullen ook met onze collega, de minister van Onderwijs, bekijken hoe we in onze sociaal georiënteerde opleidingen een grotere focus op het online gedrag kunnen bekomen.
In verband met de vraag of we ervoor kunnen zorgen dat de toegang tot de hulpverlening en de jeugdinformatie beter vindbaar kan zijn: dit thema kwam enkele jaren terug al centraal te staan op de Dag van de Jeugdhulp. Sociale media zijn onlosmakelijk verbonden met de leefwereld van de jongeren vandaag. Dat toont het belang aan van een innovatief gebruik van nieuwe media, socialenetwerkfora en online hulpverlening, ook in de jeugdhulp. Door dit thema naar voren te schuiven, werden organisaties gestimuleerd om dit luik mee op te nemen in hun begeleidingsaanbod en beroep te doen op experten zoals Mediawijs om zich te laten ondersteunen bij de uitwerking van een beleid ter zake.
In 2019 werd binnen de jeugdhulp de GPS-tool (Girl Power Squad) gelanceerd. GPS is een pedagogische tool voor begeleiders uit jeugdhulpvoorzieningen om met kwetsbare jongeren vanaf elf jaar aan de slag te gaan. Waar deze tool oorspronkelijk de bedoeling had om jongeren bewust te maken van de mogelijke gevaren van tienerpooiers, wordt er in eerste instantie vooral ingezet op belangrijke basisthema’s, zoals een zelfbeeld en een gezond beeld van relaties en seksualiteit, en werkt ze op deze manier preventief aan een betere weerbaarheid van de jongeren. Op dit moment is de GPS-tool enkel gericht op jeugdhulporganisaties, maar Child Focus wil deze tool verder vertalen naar andere doelgroepen.
Net als WAT WAT zijn ook de jongerenadviescentra (JAC’s) en Tele-Onthaal actief op de sociale media en probeert men via deze kanalen ook jongeren de weg naar hulp te tonen.
In verband met het overleg tussen de verschillende actoren heb ik al het antwoord gegeven dat we samen gaan zitten.
In verband met de vraag hoe de bedrijven achter deze sites geresponsabiliseerd kunnen worden, bemoeilijkt het feit dat deze netwerken zich online en anoniem ontwikkelen, uiteraard de interventiemogelijkheden. Uit onderzoek blijkt dat het vermelden van banners op schadelijke sites ontradend werkt en een op de drie van de bezoekers ervan weerhoudt verder te klikken. Deze piste wil ik verder verkennen met mijn collega’s. We willen zeker bekijken welke rol onlineplatformen zoals Instagram en Facebook zelf kunnen en moeten opnemen. Daarnaast wil ik ook verder verkennen wat op Europees niveau mogelijk is, in het kader van de European Internet Safety Policy waar de EU aan werkt.
In verband met de vraag op welke manier de netwerken een halt toegeroepen kunnen worden – mijn collega zal daar straks nog wel verder op antwoorden – vraagt deze problematiek uiteraard een gezamenlijke aanpak, niet enkel met de minister van Jeugd en Media, maar ook met de minister van Onderwijs. Omgaan met en antwoorden bieden aan jongeren met negatieve en destructieve gedachten, gevoelens en gedragingen vraagt om samenwerking. Ik verwees al naar een gezamenlijk initiatief om een rondetafel op te zetten met de minister van Media en naar het overleg met de minister van Onderwijs rond de opleiding van onze toekomstige hulpverleners en de bestaande goede praktijken in verband met CLB-medewerkers en de lerarenteams.
Inzake het verwijderen van schadelijke content verkennen we wat op Europees niveau mogelijk is. Europa werkt samen rond een European Internet Safety Policy.
In verband met uw vierde vraag rond de interpellatie: dat lijkt me relevant om te onderzoeken.
Vooraleer mijn collega Benjamin Dalle verder zal aanvullen, wil ik ten slotte nog even aangeven dat het Centrum ter Preventie van Zelfdoding al grote stappen heeft gezet wat de telefonische bereikbaarheid betreft. Het vrijwilligersaantal werd drastisch uitgebreid en er worden studenten ingezet om de Zelfmoordlijn mee te beantwoorden. En als er niet meteen een vrijwilliger beschikbaar is bij de Zelfmoordlijn, kunnen oproepers zich ook altijd laten doorschakelen naar Tele-Onthaal. Uit de cijfers van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding blijkt dat 152 oproepers in 2019 niet meteen een gesprek konden krijgen. Alle andere oproepers kregen een gesprek bij de Zelfmoordlijn of bij Tele-Onthaal.
Het verder uitbreiden van de bereikbaarheid van de Zelfmoordlijn blijft een doelstelling van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding. Ook de samenwerking met de hogescholen en universiteiten wordt verder uitgebreid. De chat van Zelfmoord1813.be is momenteel dagelijks geopend van 18u30 tot 22u. Een verdere uitbreiding van de chathulp is enkel mogelijk, indien er opnieuw substantieel meer vrijwilligers worden aangeworven en de vrijwilligerswerking van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding structureel wordt uitgebreid. De beheersovereenkomst met het Centrum ter Preventie van Zelfdoding loopt eind 2021 sowieso af.
In het kader van de voorbereiding voor een nieuwe oproep voor een organisatie met terreinwerking voor laagdrempeliger telezorg, die eind dit jaar wordt gelanceerd, willen we onderzoeken welke middelen nodig zijn voor de resultaten die we wensen.
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter, en ook bedankt dat ik in deze commissie aanwezig kan zijn. Heel wat van uw collega’s ken ik uit de commissie Jeugd en Media, maar het is ook fijn om met de collega’s van Welzijn in dialoog te gaan over een thematiek die ons allemaal aanbelangt. Het is wel kenschetsend voor het belang ervan dat er zoveel vragen over zijn.
Die Panoreportage was inderdaad even schrikken. We zijn natuurlijk vertrouwd met die fenomenen – en jullie zeker, vanuit de commissie Welzijn. Het gaat over zelfdoding, automutilatie en eetstoornissen. Het zijn zaken die effectief al lang bestaan. Papa Roach zong er al over, collega Perdaens. Vandaag zou het misschien eerder Zwangere Guy zijn die daarvoor zingt en rapt in het nummer ‘Gorik’. Maar het is van alle tijden.
De wijze waarop het vandaag gebeurt, via sociale media, is natuurlijk wel vrij recent. Het was ons natuurlijk wel bekend dat dit bestond op die kanalen, vooral op Instagram dan. Wat de Panoreportage wel duidelijk heeft gemaakt en wat toch minder bekend was, is de wijze waarop het gebeurt en de schaal ervan. In die zin was het ook interessante onderzoeksjournalistiek. Men doet het met anonieme accounts en met bepaalde hashtags die ervoor zorgen dat jongeren die elkaar niet kennen, met elkaar in contact komen om te spreken over hun problemen.
Op zich is daar ook iets heel positiefs aan. Laten we dus ook de positieve kant van sociale media niet negeren. Jongeren komen via sociale media met elkaar in contact. Dat maakt deel uit van hun leefwereld. In de meeste gevallen kan dat ook zeer positief zijn. Maar de gevallen die we bij Pano hebben gezien waren verschrikkelijk, waren destructief. En we moeten dat uiteraard aanpakken. Dat was ook de reden waarom ik onmiddellijk samen met collega Beke heb gereageerd. We zullen de betrokken actoren samenbrengen om te bekijken hoe we die nieuwe of voor een stuk evoluerende fenomenen in kaart kunnen brengen en hoe we dat ook kunnen aanpakken.
Die aanpak situeert zich eigenlijk op drie niveaus. Ten eerste is er het niveau van de sociale media zelf: de verschillende bedrijven en organisaties die daarachter zitten. Die zitten veelal in Californië, maar in het recentere verleden komen ze ook uit China, met bijvoorbeeld TikTok. In de toekomst zullen er misschien nog andere entiteiten of bedrijven zijn die daarachter zitten. Die socialemediabedrijven doen vandaag al heel wat inspanningen om ook dit soort zaken aan te pakken. Instagram heeft bijvoorbeeld een relatief heldere policy rond zelfdoding, waarbij ze berichten ter zake ook systematisch zullen aanpakken en weghalen. Maar dat is ook niet altijd evident. Het gaat natuurlijk over jongeren die zelf zaken posten en het is niet altijd zo gemakkelijk om daar een selectie in te maken. Men moet er uiteraard ook op letten dat er niet aan censuur wordt gedaan, maar het moet in elk geval worden aangepakt.
Het is een bredere problematiek rond hoe je sociale media aanpakt. Ik heb ook al in de commissie Media gezegd dat we dat, in het kader van de omzetting van de Mediarichtlijn, grondig aan het bekijken zijn. Op juridisch vlak zijn de mogelijkheden wel beperkt, omdat die bedrijven natuurlijk niet in Vlaanderen of België geïncorporeerd zijn, maar veelal vanuit het buitenland opereren. Soms gebeurt dat vanuit een land in de Europese Unie, bijvoorbeeld Ierland, maar het is niet zo evident om dat aan te pakken. Men moet dat ook in een Europese context durven aan te pakken.
Ik heb ook al gezegd dat ik al met die bedrijven in contact sta en ook verder zal bekijken hoe we dat kunnen doen. Decretaal wordt dat moeilijk, maar ook op vrijwillige basis moeten die contacten worden gelegd.
Het tweede niveau – en collega Beke heeft daar omstandig naar verwezen – bestaat uit al wat gebeurt binnen het welzijnswerk en binnen de jeugdhulp. Denk aan de JAC’s en de Zelfmoordlijn en aan al die verschillende initiatieven en organisaties die ook vanuit Vlaanderen betoelaagd en ondersteund worden.
Een derde niveau, heel belangrijk, zeker voor mijn beleidsdomeinen Media en Jeugd, is de wijze waarop we omgaan met kinderen en jongeren, hoe we hun de tools aanreiken om met dit soort zaken om te gaan en uiteraard al de ondersteuners van die kinderen en jongeren. Al die organisaties die Vlaanderen steunt, hebben een belangrijke rol. Het zijn natuurlijk in eerste instantie de mensen die heel nabij zijn, de ouders, de leerkrachten en begeleiders die daar een rol in spelen.
Ik zal vanuit mijn bevoegdheden een aantal zaken aanvullen, boven op de antwoorden van minister Beke.
In het jeugdwerk werken we natuurlijk vaak met vrijwilligers. Zij werken actief samen met jongeren, dag in dag uit of elk weekend. Het is een realiteit: dat zijn geen professionals. Collega Beke heeft ernaar verwezen: we gaan uit van deskundigheid en expertise. Dat is belangrijk, want het gaat over serieuze problematieken. Jeugdwerkers, vrijwilligers in de jeugdbeweging, zijn op zich niet opgeleid om dit aan te pakken, maar kunnen wel een signaalfunctie hebben. Ze kunnen dit bespreekbaar maken. Ze moeten daarbij worden betrokken. Vandaar dat de partnerships zo belangrijk zijn.
Binnen mijn beleidsdomeinen zijn er drie initiatieven, organisaties, die ik in de kijker wil zetten, omdat ze een belangrijke rol spelen: Awel, Mediawijs en heel het beleid rond digitale geletterdheid, en WAT WAT. Awel is de vroegere Kinder- en Jongerentelefoon en biedt een luisterend oor voor ieder kind of jongere met een verhaal, vraag of probleem. Awel verwijst indien nodig ook door en de jaarverslagen tonen een groeiende bekendheid bij kinderen en jongeren. Er werden luistertips gelanceerd recent over hoe je elkaar via een face-to-facegesprek kunt versterken en bepaalde problematieken bespreekbaar kunt maken. Dat staat vandaag op www.awel.be/luister. Er kunnen zeker ook gelijkaardige tips worden opgesteld met betrekking tot luisteren en dialogeren via sociale media.
Uit de cijfers van Awel blijkt dat de organisatie effectief meer en meer bekend is. Het is wel opmerkelijk en relevant voor de reportage dat zeker ook meisjes hun weg vinden. Een grote meerderheid van de meisjes vindt de weg, veel meer dan jongens, ook naar de online hulpverlening.
Een aantal cijfers van 2019 maken duidelijk hoe Awel eigenlijk wel is. Van de 23.239 gesprekken zijn er 13.335 online gevoerd via chat en e-mail. Dat gebeurt dus zeker al. Op het interactief forum Awel.be werden bovendien 10.559 nieuwe topics ingediend, waarvan er 8295 werden goedgekeurd. Er kwamen in totaal 34.951 reacties, waarvan er 24.988 werden goedgekeurd. Dit toont inderdaad aan, mevrouw Rombouts, dat er heel wat mooi werk gebeurt tussen peers. De website is ook relevant en kreeg bijna een miljoen bezoekers, 982.622 om precies te zijn.
Dit zijn wat we vandaag ‘klassieke kanalen’ noemen. In de beginperiode in de 20e eeuw was dat de telefoon. Daar heeft men e-mail en chat bij betrokken. Vandaag zijn de sociale media, zoals Instagram, maar ook andere kanalen, meer en meer relevant. Het lijkt inderdaad een interessante suggestie om eens te kijken of die vrijwilligers, die peers, die jongeren die daarin actief zijn, ook een rol kunnen spelen op die sociale media. Dat is zeker een onderzoek waard. Weliswaar moeten we rekening houden met de kwetsbaarheid van de jongeren: het zijn vrijwilligers en geen experten. We mogen niet al te veel verantwoordelijkheid bij hen leggen, want het zijn uiteindelijk vrijwilligers, die daartoe niet geschoold zijn.
Een prioriteit van het beleid – de collega’s van de commissie Media en Jeugd weten dat zeker – is mediawijsheid en digitale geletterdheid. Zoals collega Beke zei, is het Vlaams Kenniscentrum Mediawijsheid daar effectief de centrale speler. Zij hebben heel wat informatie. Er is bijvoorbeeld het MediaNestboek ‘Van emoji’s tot sexting’. Het bevat tal van praktische tips om om te gaan met sociale media. De kern van de website van MediaNest en het boek is ouders aanzetten tot gesprekken met hun kinderen over hoe ze media gebruiken, wie of wat ze daar tegenkomen en hoe ze daarmee kunnen omgaan.
Mediawijs werkt hiervoor samen met meer dan twintig partners en verspreidt de inhoud over mediaopvoeding door organisaties zoals de Gezinsbond, Link vzw, Digisaurus en dergelijke te vormen. Het is, met andere woorden, een tool om ouders te ondersteunen. Het zijn de ouders die dagelijks de meeste contacten hebben. Door middel van de Schaal van M, een scholenwedstrijd voor het vijfde en zesde leerjaar van het lager onderwijs, stimuleert Mediawijs, in samenwerking met Ketnet, kinderen om keukentafelgesprekken met hun ouders te voeren over mediawijze thema’s, waarbij ook dergelijke zaken op Instagram en andere sociale media aan bod kunnen komen. Mediawijs bereikt daarmee ondertussen zo’n 25 procent van de kinderen in Vlaanderen en Brussel.
Intussen werkt Mediawijs ook aan een EDUbox rond mentaal welbevinden, smartphones en sociale media voor gebruik in de klas, en dat in samenwerking met de VRT, Pimento en WAT WAT.
Voor wat er tijdens de Pano-reportage specifiek aan bod is gekomen, is er bij het departement Media zeker nog ruimte voor uitbreiding. Ik zal Mediawijs vragen om hier in het licht van die reportage extra aandacht aan te besteden.
Mediawijs stelt al een tijdje vast dat er nog onvoldoende ondersteuning en begeleiding is in het kader van digitale mediawijsheid in de hulpverleningssector. Daarom is er in 2019 ook het Vlaams Mediawijs Congres georganiseerd, in samenwerking met de opleiding E-social work van het University College Leuven-Limburg (UCLL), Link in de Kabel, SAM en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Dat congres was specifiek voor sectoren die werken met jongeren in de bijzondere jeugdzorg en mensen met een beperking. In een voortraject werd ook de nood aan opleiding en ondersteuning in die sectoren vastgesteld. Dus daarmee gaan we verder aan de slag.
Ook in de buurlanden is het trouwens een terugkerende vaststelling dat dit een werkpunt is. Deze vaststelling kan ook naar de geestelijke gezondheidszorg worden uitgebreid. Ook daar kan Mediawijs een partner zijn. In het najaar test Mediawijs samen met een aantal partners de aangepaste opleiding voor de hulpverlening, gebaseerd op de succesvolle formule van de Mediacoach voor het onderwijs. Het kenniscentrum zal ook in dialoog gaan met de scholen. De ouderraden en scholen kunnen ook het aanbod van het kenniscentrum op een goede manier gebruiken en integreren in hun lespakketten.
De derde organisatie is WAT WAT. Dat is het informatiekanaal dat we gebruiken voor alle jongereninformatie over allerlei relevante zaken. Pano had op voorhand al een aantal contacten gelegd, onder meer met WAT WAT. Het jongerencommunicatieplatform is daar onmiddellijk op ingegaan. Ze hebben inhoudelijk een aantal verbeteringen aangebracht. Ze hebben bijvoorbeeld een nieuwe post rond snijden en automutilatie gebracht. Ze hebben op het eigen instagramkanaal ook twee ‘explainers’ aan het woord gelaten. De eerste zegt wat je kunt doen als je zorgwekkende berichten op social media ziet. Hoe spreek je jongeren aan die daarmee geconfronteerd worden en zich afvragen hoe je daarmee kunt omgaan? De tweede gaat in op de vraag waarom jongeren zichzelf snijden. Dat is geen recent fenomeen, maar het was toch opvallend in de Panoreportage, waarin soms heel choquerende foto’s werden getoond. WAT WAT werkt hiervoor zoals steeds samen met partners zoals Awel, de Zelfmoordlijn en Tele-Onthaal. Dat zijn toch een aantal belangrijke partners.
We hebben in Vlaanderen en Brussel een aantal innovatieve projecten die daarrond werken: rond jeugdwerk, rond het digitale luik en de combinatie van beide. Ik denk aan projecten rond experimenteel jeugdwerk van Link in de Kabel en hun project ‘Digitale brug 3.0’, waar heel concreet wordt gewerkt op de doelgroep kwetsbare jongeren en kinderen in hun participatie aan het brede gamma van online media. Hierbij worden ook begeleiders gesensibiliseerd en geïnformeerd.
Voor de nieuwe acties wil ik graag verwijzen naar twee elementen. Naar een eerste heeft mijn collega, minister Beke, al verwezen. We zullen de relevante actoren effectief zo snel als mogelijk bij elkaar brengen. We zijn momenteel nog de laatste hand aan het leggen aan de lijst met de verschillende actoren die daarin aan bod moeten komen. We hebben ook contact opgenomen met de makers van deze Panoreportage, die ook bereid zijn om mee te werken. Misschien moeten we ook een aantal ouders horen die in dezen, jammer genoeg, toch ook echte ervaringsdeskundigen zijn.
Het gaat dan effectief over de geïnterviewde onderzoekers, VLESP, de hulpverlening, de JAC’s, Tele-Onthaal, de Zelfmoordlijn, de Vlaamse Jeugdraad, WAT WAT, Awel en Mediawijs. Het is belangrijk om die actoren samen te brengen. Allen samen hebben ze zeker de geschikte expertise, maar ze kunnen allemaal ook van elkaar leren.
Het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan (JKP) dat we recent met de Vlaamse Regering in een eerste lezing hebben goedgekeurd, staat geagendeerd op de regeringsbijeenkomst van volgende vrijdag. Dit wordt een definitieve lezing, na het advies van de Vlaamse Jeugdraad en de kinderrechtencommissaris.
Twee van de vijf prioriteiten zijn bijzonder relevant voor deze problematiek. De eerste heeft betrekking op welbevinden en positieve identiteitsontwikkeling. Dit is de problematiek ten gronde, waarover het hier gaat. De tweede prioriteit is mediawijsheid. Dit is een zaak van het mediabeleid en het jeugdbeleid, maar ook van het welzijnsbeleid en het onderwijsbeleid. We gaan met bijna alle collega’s van de Vlaamse Regering aan de slag. We staan open voor suggesties over hoe we de mediawijsheid bij onze kinderen en jongeren, en uiteraard ook bij al wie daarbij betrokken is – ouders, leraars en dergelijke – kunnen versterken.
De heer Parys heeft het woord.
Dank u, ministers, voor dat lange en zeer uitgebreide antwoord. Ik heb een aantal dingen gehoord. Ik pik er sommige punten uit. Mijn collega Perdaens zal zeker nog iets zeggen over mediawijsheid en alles wat daarmee te maken heeft.
Minister Beke, ik heb u horen zeggen dat we hier in de opleiding van hulpverleners aandacht voor zullen hebben. Dat vind ik heel positief. U hebt ook gezegd dat we in cocreatie zullen werken. Dat heb ik vorige week in de plenaire vergadering nog aan u gevraagd. Ik vind het ontzettend goed dat we dat zullen doen. Het is belangrijk dat u daar ook de jeugd- en kinderpsychiatrie bij betrekt, zodat we, als we aan cocreatie doen, ervoor zorgen dat ook die schakel wordt meegenomen.
Maar er moeten mij toch een aantal dingen van het hart. We hebben hier naar een heel lange opsomming geluisterd van alles wat er vandaag gebeurt. Mijn eerste reactie daarop is de vraag of we niet veel te versnipperd bezig zijn. Wat gebeurt er niet allemaal? Dat is werkelijk ongelooflijk! Er zijn de zeventien online hulpverleningslijnen en een myriade van andere initiatieven die allemaal naast elkaar werken. Ik vind het uiteraard goed dat er gecoördineerd gaat worden, maar ik vrees dat er veel vergaderd zal worden. Daar heb ik sowieso een hekel aan. Het is belangrijk dat het resultaat op het terrein effectief zichtbaar wordt.
Ik kom tot mijn punt. Er klopt iets niet. Jullie hebben een heel lange uiteenzetting gehouden over alles wat er gebeurt, terwijl wij allemaal een Panoreportage hebben gezien over de grote blinde vlek in de hulpverlening. Daaruit moeten we concluderen dat alles wat we vandaag doen – en het is heel veel en het is heel erg versnipperd –, niet die jongere bereikt die vandaag zelfmoordgedachten heeft en zich met een privéaccount lid maakt van een geheim online socialemedianetwerk waarin donkere gedachten met elkaar worden gedeeld en waarin de leden worden aangemoedigd om feiten te stellen die wij als hulpverleners of als overheid willen verhinderen. Dat is dus mijn eerste grote vraag: hoe rijmt u die waslijst aan initiatieven met de vaststelling dat die waslijst aan initiatieven niet de kwetsbare jongeren bereikt die in die Panoreportage te zien zijn?
Ministers, jullie hebben veel opgesomd over wat er gebeurt. Maar ik heb één term niet gehoord en dat is ‘outreachend werken’. Eigenlijk is mijn enige vraag of wij ervoor gaan zorgen dat hulpverleners zich lid gaan maken van zo’n netwerk, zodat ze weten wat daar gebeurt, en op die manier gaan proberen om in conversatie te treden met die jongeren. Heel veel van die jongeren gaan jammer genoeg niet naar de chatdienst van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding of ze gaan niet naar Tele-Onthaal bellen noch met een van de zeventien online hulplijnen die er vandaag bestaan. Wij hebben dus wel een hele infrastructuur gebouwd in een soort van pushstrategie – we hebben hier overal huisjes waar je vragen kunt stellen en hulp kunt krijgen –, maar we moeten een pullstrategie hebben waarmee we outreachend naar die jongeren gaan en zeggen: ‘Wij komen u vinden en wij zullen u helpen op de plek waar jij je vandaag bevindt. We gaan niet zitten wachten tot je tot inzicht komt en zegt dat je hulp nodig hebt en gaat kijken wat er voor jou beschikbaar is, want dan is er nog het gevaar dat je door het bos de bomen niet meer ziet.’
Ik heb dus twee heel concrete vragen. Hoe rijmt u de waslijst aan initiatieven met de vaststelling dat die kwetsbare jongeren niet worden bereikt? Wat doen we daar verkeerd?
Zullen we ervoor zorgen dat er hulpverleners zijn die in die netwerken gaan, de jongeren daar vinden en hen er proberen uit te halen om ze op die manier te helpen?
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Ministers, ik dank u voor uw antwoorden.
Minister Dalle haalde al aan wat het risico is van het verwijderen van dat soort groepen. Het is natuurlijk interessant, omdat je gevaarlijke elementen en gevaarlijke informatie weghaalt, maar het is symptoombestrijding. Als je dat doet met illegale websites, dan gaan die steeds dieper in het dark web opduiken. Met jongeren die je wilt bereiken omdat ze hulp nodig hebben, wil je niet dat die steeds dieper ondergronds gaan en dus moeilijker te vinden zijn. Ik begrijp dat we dergelijke schokkende beelden, die een negatieve impact hebben op jongeren, willen weghalen, maar we moeten ons heel erg bewust zijn van de mogelijke bijwerking, namelijk dat we de jongeren uiteindelijk niet meer vinden.
Dan kom ik tot het punt van geslaagde communicatie. De minister haalde al aan dat er naar aanleiding van de Panoreportage gecommuniceerd is door de partners. Ik kom uit de communicatiesector en er zijn vier variabelen die standaard bijdragen tot een geslaagde communicatie: de boodschap, het bereik van de kanalen, het gebruik van de kanalen en de timing. Ik kijk even naar dat laatste aspect. De dag na Panoreportage verscheen de informatie online, wat snel is. Waarom is het zo ontzettend belangrijk dat er meteen na een bericht over suïcide een link is naar suïcidepreventie? Omdat mensen geen dag wachten met het opzoeken van de informatie. Als je dan weet dat de partners, zoals WAT WAT, op voorhand zijn ingelicht door Pano over wat er uitgezonden zou worden, dan had men eigenlijk voorbereid kunnen zijn om onmiddellijk in te springen en te communiceren, niet alleen via de website, die weliswaar relevant is en waarop zeer concrete en goede informatie staat, maar ook via de kanalen die door de jongeren worden gebruikt, zoals Instagram. Het heeft meer dan 24 uur geduurd vooraleer de nodige informatie via Instagram tot bij de jongeren kwam, terwijl we uit de reportage weten dat het net daar is dat de jongeren zitten. Daar zitten dus nog zeker efficiëntiewinsten in.
Dan kom ik tot het bereik van de kanalen. Minister Dalle, u haalde al aan dat de website best wel wat succes heeft. Als we echter kijken naar het bereik van WAT WAT en Awel via de kanalen Instagram en YouTube, dan is er nog heel veel bereik bij te winnen. We hebben allemaal wel wat ervaring met sociale media. We weten allemaal dat het belangrijk is: hoe groter je bereik, hoe verder je boodschap reikt. Voor dit soort van communicatie is net dat bereik essentieel. Minister, hoe wilt u ervoor zorgen dat het bereik toeneemt, dat er sneller op de bal kan worden gespeeld en dat relevante informatie op maat van de jongeren op de juiste plaatsen terechtkomt, zijnde daar waar jongeren het nodig hebben?
Ik gaf al aan dat de makers van Pano op voorhand contact hadden met partners, zoals WAT WAT, over wat er getoond zou worden in de reportage. Bent u van plan om afspraken te maken met de VRT of anderen om op voorhand geïnformeerd te worden, zodat er meteen ingespeeld kan worden op de communicatie en dat er, zoals bij suïcidepreventie, meteen na het brengen van die boodschap informatie kan komen?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ministers, ik dank u voor de uitvoerige antwoorden.
De Panoreportage heeft aangetoond op welke manier sociale media, die niet meer weg te denken zijn uit de leefwereld van jongeren, telkens nieuwe gevaren meebrengen voor die jongeren. De minister zegt dat we wel afwisten van het bestaan ervan maar niet dat het op die schaal gebeurt en de wijze waarop het gebeurt. Ik vrees een beetje dat er zich telkens evoluties gaan blijven voordoen. Ik vind het zeer goed dat u beiden dadelijk het initiatief genomen hebt en gezegd hebt dat u een rondetafel gaat organiseren en iedereen gaat samenbrengen – want er zeker heel veel expertise – en dat u de expertise gaat delen en samen gaat bekijken op welke manier men de thematiek kan aanpakken.
Mijn vraag is: hoe zien jullie dat? Ik heb zelf het aanvoelen dat dit een continue bezorgdheid moet zijn. Je ziet hoe snel de zaken evolueren. Er komen ook altijd maar nieuwe sociale media bij en dan zou je toch veel meer proactief kunnen inspelen. Als een van de partners rond de tafel ook maar ergens iets heeft opgevangen of een signaal geeft over een nieuw fenomeen dat zich voordoet dat jongeren betrekt en bereikt, kunt u daar vanuit het beleid ook veel sneller op inspelen, net als alle partners. Mijn oproep is dus: maak daar een soort regelmatige rondetafel van, niet enkel nu naar aanleiding van die Panoreportage. Doe dat blijvend.
Ten tweede zagen we heel negatieve en destructieve berichten. We zien dat spijtig genoeg veel minder met positieve en constructieve berichten. Minister Beke en minister Dalle, u hebt allebei gezegd dat we echt moeten inzetten op positieve beeldvorming. Dat is ook een krachtlijn in de beleidsnota rond Welzijn. Als het gaat over het voorkomen van eetstoornissen en zelfdodingsgedachten en over die schoonheidsidealen die naar voren geschoven worden en die natuurlijk versterkt kunnen worden via sociale media, hoe kunnen we er voor zorgen dat ook positieve berichten weerklank vinden? We hebben al voorstellen gehoord rond het inzetten van influencers, wat nu ook gebeurt in het kader van de coronathematiek. Ik denk dat daar ook ruimte voor is. Minister Dalle, u hebt verwezen naar het inzetten van jongeren zelf. Ik denk dat het een en-enverhaal is: jongeren om jongeren te bereiken, maar ook influencers om jongeren te bereiken. Dat kan op twee manieren: voor die positieve beeldvorming, maar ook voor de toeleiding naar de hulpverlening. Jongeren wegwijs maken naar die hulpverlening kan ook een bepaald gevaar inhouden, hebt u gezegd. We moeten ook zien op welke manier we hen belasten, maar ze kunnen zeker ook andere jongeren wegwijs maken, want dat zal veel meer effect hebben dan wanneer er op andere manieren ingegrepen wordt. Dat weten we allemaal.
Tot slot is er de vorming voor hulpverleners. Ik vind dat nu een van de grote pluspunten: het inzetten van studenten bij de Zelfmoordlijn. Als studenten maatschappelijk werk daar worden ingezet en met bepaalde thematieken in aanraking komen, zorgt dat niet alleen voor een betere en hogere bezetting van de Zelfmoordlijn, maar dan leren die studenten daar ongetwijfeld zelf ook heel veel uit. Dat kunnen ze nadien in hun werkervaring inzetten. Dan gaat het voor mij niet alleen maar over het mee aanleren van een aantal zaken tijdens hun opleiding, maar gezien de snelle evoluties moet dat eigenlijk een continu aandachtspunt zijn. Misschien kan de rondetafel daar ook in helpen, maar ook dat moet een continue bezorgdheid zijn van ons allen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ministers, bedankt voor uw antwoorden. Het was een zeer aangrijpende reportage, moet ik zeggen. Ik was zelf eigenlijk niet op de hoogte van zulke private groepen en ik was daar eigenlijk door gechoqueerd.
Minister Dalle, u hebt het aangehaald dat het natuurlijk ook iets positiefs kan zijn. Lotgenoten op sociale media, jongeren vinden dat heel belangrijk. Begin dit jaar was er nog het voorbeeld van een jongen die op Twitter gepost had dat hij zich echt niet goed voelde, waarop mensen die hij niet kende, daarop reageerden en hartverwarmende berichten plaatsten. Eén meisje was echt wel heel bezorgd en had zelfs naar de Zelfmoordlijn gebeld en uiteindelijk ook naar de politie, die de jongen dan heeft opgespoord. Dit toont aan dat een omgeving, zelfs mensen die je niet kennen, ervoor kan zorgen dat er ondersteuning is of komt.
Wanneer er echter foto’s worden gepost waarop meisjes en soms ook jongens hun zelfverwonding laten zien en waarbij ze zeggen op welke manier ze een zelfmoordpoging hebben ondernomen, dan is dat niet bepaald stimulerend. Zij zullen mensen eerder aanzetten tot negatief gedrag. Het is hier al gezegd dat influencers een mogelijkheid kunnen zijn, maar cruciaal blijft volgens mij toch het sensibiliseren van de omgeving. Men moet de omgeving erop wijzen dat zulke zaken bestaan.
Minister, ik was een beetje geschrokken van het antwoord dat onderzoek aantoont dat het actief bevragen van jongeren eerder een omgekeerd effect zou hebben. Ik vind dat opmerkelijk, want hoe dan ook is het cruciaal dat wij weten of die jongeren effectief gebruik maken van private groepen, omdat wij de hulp daaraan moeten kunnen aanpassen. Het is immers mogelijk dat men ze op een bepaald moment hulp aanbiedt, maar dat zij achteraf opnieuw naar die private groep gaan en daar weer volledig worden neergehaald door de zaken die ze zien en lezen. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Ik vind het wel positief dat u met de minister van Onderwijs zult samenzitten om dat te implementeren in de opleiding van de hulpverleners. Dat is heel belangrijk, want we zullen steeds meer te maken krijgen met die sociale media. Die onlinehulpverlening en het zich bewust worden van dergelijke praktijken is dan ook essentieel voor de hulpverleners die nu een opleiding volgen.
Wat de Zelfmoordlijn betreft, ben ik ook wel wat geschrokken: die journalist had meermaals proberen te bellen, maar was niet binnengeraakt. Ik vind dat choquerend. Ik begrijp dat die mensen roeien met de riemen die ze hebben en dat men niet iedereen aan de telefoon kan zetten; het moet om kwalitatieve hulpverleners gaan. Nu worden studenten Verpleegkunde ook opgeleid en dat is een goede zaak, maar hoe dan ook zullen we daar de volgende jaren verder in moeten investeren. Als iemand echt aan de bodem zit, nog net de kracht vindt om de Zelfmoordlijn te bellen, maar daar geen gehoor krijgt, dan zou het wel erg zijn als die persoon dan toch nog tot een zelfmoordpoging overgaat.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik was blij met de start van uw verhaal, waarbij u duidelijk zegt dat de eerste uitdaging is om ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren een positief zelfbeeld hebben en dat we dus moeten werken aan het welbevinden van kinderen en jongeren. Dat is inderdaad de basis voor de aanpak van deze problematiek. Aangezien dit ook in het JKP staat als een van de prioriteiten, kijk ik uit naar de acties die verder nog zullen worden genomen. Als we daar een stap voorwaarts kunnen zetten, zijn dat eigenlijk twee stappen tegelijkertijd.
Het engagement om met die verschillende organisaties samen te zitten, zie ik als een positieve actie. Het klopt dat er veel zijn; een aantal ken ik zelfs niet, waaronder de GPS-tool, die vandaag enkel werkt voor de jeugdorganisaties. Ik ben blij dat een uitbreiding naar kinderen en jongeren wordt overwogen.
Maar inderdaad, om in het veld iedereen te kennen – wie wat doet en wie welke plaats heeft – is het interessant om al die organisaties samen te hebben. Dat brengt veel expertise samen, want elke organisatie zal ongetwijfeld haar specifieke expertise hebben. Die kunnen we bij elkaar brengen en dan zien hoe men samen kan werken om een duidelijk kader te geven aan jongeren en kinderen die het nodig hebben. Dat zie ik als heel positief. Ik wil dit verder opvolgen om te zien wat eruit voortkomt.
Ik heb begrepen dat er vanuit de sector zelf heel duidelijk wordt erkend dat men nog meer rekening kan houden met de online wereld. Zij zijn zelf vragende partij om ter zake meer ondersteuning, kennis en expertise op te bouwen. Dat is heel positief. Als ze daar in eerste instantie nog van zouden moeten worden overtuigd, zouden we nog een stap achter staan. Ik hoop dat dat zeker zorgt voor een versnelling in het effectieve aanbod.
Ik moet toegeven dat het niet aangewezen is dat we heel rechttoe rechtaan vragen aan de jongere of hij effectief in een socialemedianetwerk zit. Dat kan heel negatieve effecten hebben. Ik begrijp dat, maar het geeft mij een dubbel gevoel. Binnen de hulpverlening is het interessant om te weten welke actoren daar allemaal op inspelen. Ik kan perfect vragen hoe het met de ouders gaat, hoe het contact daarmee loopt. Als ik dan het netwerk dat heel dicht bij de kinderen en jongeren staat, niet kan bevragen... Ik begrijp dat er een dubbele kant aan zit. Hoe kan de hulpverlening daarmee omgaan?
Wat het verhaal rond socialemediabedrijven betreft, heb ik zelf al verwezen naar een internationale aanpak, maar dat maakt het uiteraard nog moeilijker. Ik hoop dat we – ook met de contacten die u zelf hebt, minister – stappen voorwaarts kunnen zetten, want ze hebben uiteindelijk een verpletterende verantwoordelijkheid. Ze stellen een forum ter beschikking en zij geven jongeren de kans om zich op een bepaalde manier te organiseren. Het is ook hun verantwoordelijkheid om er mee voor te zorgen dat dit in een veilige omgeving kan gebeuren.
Ik heb al aangegeven dat het onderwijs een belangrijke rol speelt, een belangrijke partner is. Het Vlaams Kenniscentrum Mediawijsheid heeft al heel wat zaken uitgewerkt, ook kant en klare pakketten voor de onderwijssector. Omgekeerd, weet ik uit mijn ervaring als burgemeester met een scholencentrum dat scholen vaak zoekend zijn. ‘Er is heel veel, wat bieden we het beste aan in ons pakket?’ Misschien mogen we wel evolueren naar een verhaal waarbij we een pakket aanbieden dat men moet gezien hebben in het basisonderwijs of in het secundair onderwijs. Zo krijgen we over heel Vlaanderen een soort basis die iedereen op dezelfde manier heeft meegekregen. Ik hoop dat u, minister, en de onderwijssector daar open voor staan, want ik denk dat we daar een tandje mogen en moeten bijsteken. In dezen zijn ook ouders voor de scholen een zeer interessante partner om jongeren te bereiken.
Minister, ik ben heel blij dat u ook gelooft in de peer-to-peercontacten: door jongeren in te zetten, creëren we kansen om die groep effectief te bereiken. Jongeren zullen nog gemakkelijker overtuigen. Ik begrijp dat u zegt dat daar ook gevaren in zitten, want in welke mate kan de druk op een jongere worden opgevoerd om een bepaalde verantwoordelijkheid te nemen? Omgekeerd ben ik ervan overtuigd dat ik mij als jongere heel slecht zou voelen als er in mijn omgeving iets gebeurt waarvan ik de signalen niet zou herkend hebben en waarbij ik met andere woorden de hulp niet zou kunnen bieden die ik graag had geboden.
Er zijn dus twee verhalen: verantwoordelijkheid enerzijds en de wil om leeftijdsgenoten of vrienden te helpen anderzijds. Dat is een drang die bij kinderen en jongeren ingebakken zit. Het zal inderdaad een kwestie zijn van evenwicht zoeken, maar ik geloof echt wel dat de peerbenadering kansen biedt. We zullen moeten kijken hoe dat praktisch kan. Ik hoop dat we daar nog meer op kunnen inzetten.
Mijnheer Parys, sorry dat ik er even op inga, maar hoe komt het dat onze hulpverlening die groepen nu niet bereikt? Ja, ik ben daarstraks mijn verhaal begonnen met het feit dat die jongeren heel bewust de keuze maken om elk toezicht op die groepen te mijden. Als je opmerking in bepaalde groepen op de een of andere manier verkeerd binnenkomt, dan word je door hen gemeden. We zullen altijd een stapje te laat zijn als we voor jongerennetwerken geen andere methodieken zoeken om hen te bereiken.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik zal me richten op wat nieuw is en wat in dezen concreet iets extra’s zou kunnen bieden.
Uw antwoord, minister Beke, op mijn vraag om de beschikbaarheid van de Zelfmoordlijn en de chat uit te breiden, heeft mij zeer teleurgesteld. U zegt dat het een doelstelling is van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding. Zij kunnen gelijk welke doelstelling hebben, maar als de overheid hen daarvoor niet de middelen geeft, dan kunnen ze dat niet waarmaken. Het hangt alleen van u af of dat gebeurt. Ik blijf ook herhalen dat het fantastisch is dat er vrijwilligers zijn die daar hun schouders onderzetten, maar waarom kunnen wij niet ook mensen in dienst nemen om voor dat soort initiatieven te werken. Het gaat over mensen die twijfelen tussen leven en dood. Het is al lang een van de grote ambities van Vlaanderen om die dramatische zelfdodingscijfers naar beneden te halen. Waarom is het dan te veel gevraagd om een deel van het budget uit te geven om ervoor te zorgen dat mensen die bellen of willen chatten, daadwerkelijk iemand aan de lijn krijgen? Het is een kwestie van leven of dood. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er minder belangrijke dingen zijn waaraan de overheid wel geld uitgeeft.
Ik hoor dat mijn voorstel om de mediarichtlijn specifiek uit te breiden naar die sociale media, wordt onderzocht. Daar ben ik wel blij mee. Wanneer mensen specifieke hashtags gebruiken die verwijzen naar een bepaalde hulpverlening, dan denk ik dat dat sommige jongeren zal aansporen om hulp te gaan zoeken. U wilt dat onderzoeken? Prima. Neem daar niet te veel tijd voor, ga gewoon even rond de tafel zitten met mensen om te zien hoe dat technisch kan en over welke boodschap u daarmee wilt brengen. Het ligt een beetje in dezelfde lijn van als men op tv of in de krant iets over zelfdoding vermeldt, mensen telkens ook de informatie krijgen over waar ze terecht kunnen. Dat is van dezelfde orde en ik ben blij dat u dat zult onderzoeken.
Minister Dalle, ik ben blij met uw eenvoudige, eerlijke antwoorden. U antwoordt heel concreet op de vragen en daar ben ik heel blij mee. U zegt ook dat u het fenomeen kende, maar dat de wijze en de omvang ervan nieuw voor u waren. Op welke manier kan een overheid meer de vinger aan de pols houden? Ik begrijp natuurlijk dat die netwerken geheim zijn. Jongeren zullen u niet bellen om te zeggen dat ze daarmee bezig zijn, maar, zoals ik al zei, is dit op een aantal jongerenafdelingen in de psychiatrie bijvoorbeeld wel bekend. Men weet dat dit gebeurt. Zou het niet zinvol zijn dat het terrein een signaalfunctie naar de overheid vervult, waarbij hulpverleners die als eerste met dat soort signalen worden geconfronteerd, hier misschien melding van zouden kunnen maken, van dingen die een overheid of een administratie niet altijd makkelijk zal opmerken? Kunnen we daar eens aan denken, zodat zaken of trends in de context van massamedia, die nu heel snel evolueren, in de sector zelf worden opgemerkt en sneller tot bij u raken?
Tot slot zijn er de concrete afspraken met socialemediabedrijven. Ik begrijp dat het niet eenvoudig is om hen daarvan te overtuigen. Ze zitten ook niet altijd in België. Misschien moeten we Europa inschakelen. Ik stel voor dat u op meerdere paden tegelijk werkt. We moeten ons rechtstreeks tot de bedrijven richten, ook via Europa, want we hebben eerder gezien dat Mark Zuckerberg zich in het Amerikaans Congres voor een aantal zaken over Facebook is komen verantwoorden, waarna men een regulering heeft opgelegd. Oké, wij zijn het Vlaams Parlement, maar toch. Ik stel voor dat we ons ook niet al te bescheiden opstellen, maar dat we misschien collega’s of partners in andere landen zoeken om een gezamenlijk offensief te beginnen. Ik denk ook dat het gaat over zorg dragen voor elkaar en dat die bedrijven ook wel gevoelig kunnen zijn voor deze argumenten. Ik ben blij dat u initiatief wilt nemen. Ik begrijp dat het niet eenvoudig is, maar ik zou zeggen dat u zich niet moet laten kennen of u te gemakkelijk in de hoek moet laten drummen. Ga eventueel op zoek naar medestanders.
De heer De Bruyn heeft het woord.
De collega’s hebben een paar keer verwezen naar de Zelfmoordlijn. Ik wil enkele misverstanden uit de weg ruimen. Het gaat niet om studenten maatschappelijk werk. Het gaat ook niet om studenten verpleegkunde. Het gaat om studenten toegepaste psychologie en studenten psychologie van respectievelijk de Thomas Morehogeschool en de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Ik zal het aan de specialisten overlaten om te bekijken welke opleidingen het meest in aanmerking komen voor die groep studenten die mee de Zelfmoordlijn zullen bemannen en bevrouwen.
Ik onderschrijf wel met heel veel klem wat collega Schryvers heeft gezegd. Het gaat hier echt om een dubbele winst. Enerzijds is de Zelfmoordlijn op meer momenten bereikbaar door mensen die daar, al dan niet in het kader van een opleiding, de specifieke opleiding voor gekregen hebben. Maar het is van onschatbare waarde voor alle jaren nadien, dat zij deze bagage in hun carrière zullen meenemen. Nu kunnen we de precieze impact daarvan nog niet inschatten, maar wij kunnen de impact nauwelijks overschatten.
Dan is er de discussie dat de overheid niet de keuze zou moeten maken om betaalde krachten in te zetten in een laagdrempelig telezorginitiatief als de Zelfmoordlijn. Dat is niet zozeer een keuze van beschikbare budgetten, maar van efficiëntie en doeltreffendheid. Er is voldoende internationaal onderzoek dat aantoont dat op die crisismomenten een gesprek voeren met iemand van wie je weet dat hij dat vanuit een vrijwillig engagement doet, veel efficiënter is dan datzelfde gesprek voeren met iemand die dat doet vanuit een betaalde context. Daarmee doe ik geen afbreuk aan diegenen die dat in dat kader zouden doen, maar internationaal wordt de manier waarop dat in Vlaanderen is georganiseerd gezien als een goed voorbeeld, een ‘good practice’, en daar kunnen de verschillende deelnames aan internationale congressen van de Zelfmoordlijn van getuigen. Dat kan trouwens zeker aan bod komen tijdens het werkbezoek dat we binnenkort aan het Centrum ter Preventie van Zelfdoding zullen brengen.
Minister, u maakt een opening wanneer u zegt dat de huidige beheersovereenkomst eind 2020 afloopt. We constateren met ons allen dat de uitbreiding van de chat zeker een prioriteit moet zijn. Mevrouw Pauwels heeft dat een paar weken geleden aangegeven en de minister heeft dat nu ook onderschreven. Op dat ogenblik kan bekeken worden welke doelstellingen moeten worden vooropgesteld en welke middelen daarvoor moeten worden uitgetrokken. Ik heb uit de toelichting van mevrouw Pauwels ook begrepen dat de Zelfmoordlijn zelf, het Centrum ter Preventie van Zelfdoding zelf, de volgende tijd wil bekijken hoe zij daar bijkomend in wil investeren.
Ik onderstreep ook wat mevrouw Schryvers nog zei, dat het in de suïcidepreventie heel belangrijk is dat er een hoopvolle boodschap wordt gebracht. Met alle respect voor de makers van de reportage vind ik dat men daar wel wat kansen heeft gemist. Ik zeg het echt wel met de nodige schroom en aarzeling en met het volste respect voor de journalistieke benadering, maar men heeft de kans gemist om een hoopvollere boodschap te brengen. Laat mij het heel voorzichtig formuleren. Men heeft natuurlijk de rode draad van dat ene profiel dat wordt afgesloten nogal melodramatisch in beeld gebracht. Dat is een heel persoonlijke appreciatie. Maar die idee dat het nooit te laat is, hoe diep je ook in een spiraal zit, had volgens mij met dezelfde inzet van middelen beter en sterker aan bod kunnen komen. Dan zou ook een hoopvol signaal zijn gegeven dat naast het uiterst pijnlijke en confronterende dat we te zien hebben gekregen, beter wat meer aan bod was gekomen.
Ik was persoonlijk ook gechoqueerd door de keuze die men gemaakt heeft om toch wel zeer confronterende beelden zeer expliciet en bij herhaling te tonen. Ik stel mij echt de vraag of dat nodig was om de thematiek te situeren. Maar dat is een algemene beschouwing.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Ministers, jullie hebben een zeer uitgebreid en lang antwoord gegeven. Ik onthoud dat u vooral gaat werken aan coherentie. Dat is geen luxe, wanneer ik de ontzettende veelheid aan initiatieven hoor die u aanhaalt. U zult samenwerken met de CLB’s en de minister van Onderwijs. Dat is een heel goede zaak. Dat is een van de ministers die hier vandaag niet zit. Hier kunnen de CLB’s zich tonen als brug tussen Onderwijs en Welzijn.
Dat u gaat werken aan vorming, is ook een heel goede zaak, maar het blijft wel heel wrang. U haalt hier weer SAM, de JAC’s en dergelijke aan. Die worden hier weer eens geresponsabiliseerd, hun belang wordt weer aangegeven, evenals het belang van omkadering en structuren, maar de besparingen op hun werking is wel nog maar enkele maanden geleden goedgekeurd en nog lang niet verteerd. De mensen zijn net op straat gekomen en vertellen over alle initiatieven die ze moeten stoppen en nu krijgen ze weer eens aangescherpte verantwoordlijkheden. Maar goed, ‘passons’.
Zoals de collega zegt, is dit helaas niet zo nieuw. Het is bij hulpverleners en ervaringsdeskundigen al tientallen jaren bekend dat jongeren over alle genders heen, in dit soort van verborgen groepen dit soort van verontrustende berichten en informatie over zichzelf delen met dat soort van isolerende mechanismen, maar vroeger gebeurde het via andere kanalen, zoals chatgroepen en forums. Er is heel terecht opgeroepen tot samenwerking met de hulpverlening met betrekking tot eetstoornissen, want zij zijn daar al lang van op de hoogte en moeten daar al lang tegen vechten.
Ik kan zien hoe er met vrijwilligers en leeftijdsgenoten gewerkt kan worden, maar wel met heel veel voorzichtigheid. Hoe goed de bedoelingen namelijk ook zijn, dit is heel zwaar en heel belastend werk. Zeker voor leeftijdsgenoten is er toch wel een groot risico dat ze worden meegezogen in die boodschappen en in die spiraal. Ik bevestig dus dat er knowhow nodig is, professionele hulp, mensen die ervoor opgeleid zijn en het aankunnen.
Daarnaast is er de huidige context. Het is zo dat jongeren zich altijd al wat hebben afgesloten van volwassenen. We hebben allemaal die leeftijd gehad en een fase doorgemaakt van gedrag dat soms echt destructief kan uitslaan, maar die nieuwe kanalen bieden daar wel heel concrete kansen. Daarop heb ik u veel minder horen antwoorden, maar er zijn echt wel ‘quick wins’ te boeken bij de bedrijven zelf. We hebben een aantal grote spelers, zoals Instagram, Snapchat, TikTok en Reddit. Ik hoor u voorzichtig aftasten wat daar kan gebeuren, maar welke vragen hebt u hun gesteld? Het klopt dat dit voor hen algoritmisch en qua toeleiding gemakkelijk te doen is. We kunnen daar veel vooruitgang boeken. Het feit dat we op verschillende niveaus werken, kan geen excuus zijn. Deze bedrijven kunnen het niet maken om daar niet in mee te gaan en daar niet aan mee te werken. Juist qua detectie, preventie en toeleiding kunnen we daar echt grote stappen vooruitzetten op korte termijn.
Minister Beke heeft het woord.
Er is bijzonder veel gezegd en verteld. Er gebeurt al ontzettend veel in de praktijk. Ik heb zelf een tiental elementen opgesomd. De vraag wat we bijkomend moeten doen, is één vraag. De vraag wat we misschien meer samen moeten aanpakken in de klassieke hulpverlening gecombineerd met de toekomst van de onlinehulpverlening, is een andere vraag. Dat is nu net ook de reden waarom we hebben beslist om een dergelijke rondetafel te organiseren en na te gaan wat er vandaag bestaat, wat de uitdagingen van morgen zijn en hoe we dat op een geïntegreerde manier kunnen aanpakken.
Ook op het vlak van onlinehulpverlening bestaat er al heel veel. Vandaar ook OHUP, het Online Hulp Uitwisselingsplatform, waarin we een aantal dingen samennemen. Ik ben blij met de tussenkomst van de heer De Bruyn. We hebben naast de Zelfmoordlijn ook Tele-Onthaal, waarin we jaarlijks 2,9 miljoen euro investeren. Daar zitten 32 voltijdse medewerkers. Er is ook een goeie samenwerking tussen Tele-Onthaal en de Zelfmoordlijn. We moeten ook investeren – dat staat ook in het regeerakkoord – in het beter op elkaar afstemmen van de onlinehulpverlening.
Mevrouw Groothedde, we hebben met SAM samengewerkt om bijvoorbeeld dat onlineplatform te kunnen aankopen. We zijn op dit ogenblik met SAM aan het spreken over hoe we de samenwerking op een aantal terreinen in de toekomst kunnen verderzetten.
Op zich is niet aangetoond dat onlinehulpverlening onvoldoende zou helpen. Wat wel aangetoond is – en daarover zijn verschillende collega’s ook tussengekomen –, is dat die jongeren zelf hun virtuele wereld organiseren en creëren. Daar is de vraag hoe we de onlinehulpverlening en de klassieke hulpverlening aan elkaar kunnen koppelen. Dikwijls is het ook een problematiek waar er een achterliggende problematiek is, waarbij jongeren in het verleden kwetsuren hebben opgelopen – kwetsuren tijdens hun opvoeding, traumatische situaties, tegenslagen, medische problemen, psychische problemen – die er ergens voor zorgen dat men hierin terecht komt. Je kunt niet doen alsof dat allemaal verschillende zaken zijn, want dat zijn zaken die heel dikwijls samenkomen, waardoor jongeren plots getriggerd worden om in een soort virtuele wereld te stappen met lotgenoten. Die lotgenoten zijn toch wel bijzonder belangrijk. Zoals u gezegd hebt, collega Rombouts, denk ik dat daar ook een heel grote sociale controle is. Wie plots vragen stelt, wordt eruit gezet – dat hebben we in die reportage ook gezien –, dan komt er een soort defensie. We moeten kijken hoe we daarrond kunnen werken.
Wat de hulpverlening betreft, als het specifiek gaat over eetstoornissen en andere, laten wij ons daarin ook begeleiden door Eetexpert. Eetexpert heeft zelf ook heel wat aanbevelingen voor die hulpverleners, dus dat is niet te onderschatten. Misschien moeten we ervoor zorgen dat – en dat zal tijdens de rondetafel ook wel aan bod komen – die op een nog betere manier gecommuniceerd en overgebracht worden, dat is best mogelijk. Er is vandaag al veel, maar de manier waarop we alles op een geïntegreerde manier aanpakken, is misschien wel iets dat aan de orde is. Dat zal op die rondetafel zeker ook aan bod komen.
Minister Dalle heeft het woord.
Ik zal misschien nog een aantal aanvullingen geven bij wat collega Beke gezegd heeft.
Collega Parys, u hebt verwezen naar het feit dat het gaat over jongeren die door niemand bereikt worden. Onderzoeker Tom Van Daele wees er wel op dat heel wat van die jongeren ook wel betrokken zijn in zorgcircuits, soms zelf in instellingen. Het is dus niet altijd zo. Het is wel zo dat het zeer moeilijk na te gaan is door de methodologie die gebruikt wordt. Heel wat jongeren zitten onder hun eigen naam op sociale media en dit soort berichten komen daar ook soms voor en zijn effectief traceerbaar; men weet wie het zijn, er zijn soms vrienden of kennissen die daar ook een signaalfunctie kunnen hebben. Wat bijzonder was aan de jongeren in de Panoreportage, is dat zij veelal fake accounts gebruiken om op die manier te communiceren met andere jongeren, die ze vaak niet eens kennen en van wie ze misschien zelf niet weten wie het zijn. Dat is toch wel een bijzondere context, mensen die toch vaak al in de hulpverlening zitten, maar die in elk geval anoniem zijn en dus ook niet identificeerbaar zijn via die kanalen. Dat maakt het outreachend werken zeker nog meer een uitdaging. Met de verschillende actoren die daar effectief in samenwerking aan moeten werken, nemen we dat zeker mee naar die rondetafel.
Collega Perdaens, u hebt de vraag gesteld naar het bereik. De Instagramkanalen waarvan sprake is, zijn effectief nog niet ‘instafamous’ of zo, dat moet nog gebeuren. Wat in mijn eigen beleidsnota Media en Jeugd aan bod komt – u weet dat –, is de samenwerking tussen deze kanalen in het jeugdwerk en bijvoorbeeld ook het kanaal ‘NWS NWS NWS’ van de VRT, om die expertises te bundelen en zo het bereik te versterken. Men zegt mij ook dat die kanalen wat volgers betreft nog beter kunnen doen, maar dat er wel over gesproken wordt. Het zijn wel kanalen die ook bekendheid krijgen. Je merkt ook aan de cijfers van bijvoorbeeld Awel dat het hele online hulpverleningsgebeuren aan populariteit – als ik het zo mag zeggen – wint.
Mevrouw Schryvers, u hebt verwezen naar de nood aan continue zorg en dat is terecht. We zullen zien wat de rondetafel oplevert, wat de dynamiek daarvan is en of die nadien, al dan niet gestructureerd, kan worden herhaald.
Wat de Vlaamse overheid betreft, is het Vlaams Kenniscentrum Mediawijsheid het expertisecentrum voor alles wat mediawijsheid, digitale geletterdheid en sociale media betreft. Dat is ook een beetje het antwoord op de suggestie van mevrouw Van den Bossche. Wanneer instellingen in het zorglandschap, bijvoorbeeld in de psychiatrie, van dit soort zaken weet hebben, dan moeten zij worden aangemoedigd om die technieken, bijvoorbeeld een nieuwe app of nieuwe kanalen, te melden.
We kunnen ook met jongeren of met influencers werken. Ik heb in de commissie Media eerder al gezegd dat ik contact heb met influencers en dat ook verder zal zetten om te bekijken wat hun rol kan zijn in dit soort problematieken, ook ten aanzien van zelfdoding. Dat debat hebben we al gevoerd.
De hulpverleners in de zorgsector zijn de verantwoordelijkheid van minister Beke. In het jeugdwerk hebben wij animatoren, dat zijn uiteraard geen hulpverleners maar mensen die met vrije tijd bezig zijn. Zij hebben echter wel een signaalfunctie, aangezien zij op dagelijkse of wekelijkse basis contact hebben met die jongeren.
In het kader van de aanpassing van de kadervorming voor animatoren zal integriteit specifiek worden ingeschreven als een element van vorming waarin dit soort zaken aan bod zal worden gebracht. In de erkenningsvoorwaarden van jeugdorganisaties zullen we integriteit ook opnemen. Dat is een hervorming die dit jaar wordt doorgevoerd.
Mevrouw Saeys, u hebt een vraag gesteld over de moeilijkheid van het onderzoek. Ik begrijp uw punt en ook mij leek het nuttig om daar meer gedetailleerde cijfers van te hebben. We kunnen jongeren effectief bevragen. Maar wat men absoluut afraadt – en daar heeft minister Beke ook naar verwezen – is dat de technieken en de kanalen die worden gebruikt, in detail zouden worden bevraagd, omdat dat jongeren net op het idee kan brengen om daarop in te gaan. Specialisten raden dan ook af om daar specifiek naar te peilen, vandaar dat we op bepaalde punten geen gedetailleerde cijfers hebben.
Mevrouw Rombouts, u hebt verwezen naar het belang van het lager en middelbaar onderwijs. Dat is gedeeltelijk een vraag naar de eindtermen die in het middelbaar onderwijs effectief verwijzen naar mediawijsheid, niet als afzonderlijk vak, maar wel als iets wat in verschillende vakken aan bod moet komen. In het lager onderwijs is dit via technologie ook geïntegreerd. Het kenniscentrum richt zich ook op het lager onderwijs en er zijn pakketten die kunnen worden aangeboden aan de ouders en de ouderraden.
Tot slot wil ik nog reageren op wat de heer De Bruyn heeft gezegd over de reportage zelf. De leden van de commissie Media weten dat ik nooit commentaar zal geven op een bepaalde aflevering. Mijn appreciatie voor deze Panoreportage had betrekking op het aspect onderzoeksjournalistiek. Het is goed dat dit aan bod komt. Over de manier waarop dit in beeld wordt gebracht, kunnen er wel bedenkingen worden geformuleerd, kan ik me voorstellen.
Wat u zegt, vind ik wel heel juist: een hoopvolle boodschap is altijd nuttig. In de journalistiek wordt dat soms ‘constructive journalism’ of constructieve journalistiek genoemd. Daar zijn echter soms ook negatieve punten of kritiek aan verbonden. Ik denk bijvoorbeeld aan een context van migratie, waar men positieve aspecten aan bod brengt in een hoopvolle boodschap. Sommigen vinden dan dat de zaken iets te positief worden voorgesteld. Ik denk dan ook dat het zeer relevant is, ook voor de redacties, om te bekijken hoe ze dergelijke zaken aan bod kunnen brengen. Sowieso is het enorm delicaat: het gaat hier om schrijnende situaties. Ik denk dat men daar goed over nagedacht heeft, al kan alles natuurlijk beter. Ook dit is dus voor verbetering vatbaar.
De heer Parys heeft het woord.
Ministers, ik dank u. Ik wil wel nog twee opmerkingen maken. We hebben gehoord dat er heel veel initiatieven zijn. Ik wil u vragen ervoor te zorgen dat wie kwetsbaar is en hulp zoekt, niet verloren loopt in dat bos. Maak dus heel overzichtelijk waar die hulp kan worden gevonden. Daarnaast wil ik ook vragen om ervoor te zorgen dat er ook op een originele manier outreachend wordt gewerkt: we moeten die jongeren gaan zoeken waar ze zitten en niet wachten tot ze zelf hulp komen zoeken.
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Ik blijf voor twee elementen wat op mijn honger zitten. Minister, u gaf aan dat het bereik een ‘work in progress’ is. Er wordt aan gewerkt. Maar de timing is zo ongelooflijk essentieel. Ik verwijs opnieuw naar het feit dat men op voorhand wist wat er in de reportage ging staan. Is het alstublieft mogelijk om te werken aan een structurele afspraak met de VRT om die informatie tot bij die partners te krijgen, zodat zij korter op de bal kunnen spelen?
Er wordt terecht verwezen naar het succes van chat en websites, maar de ‘buzz’ en de activiteit van de jongeren zit op de sociale media. Momenteel heeft Instagram er al voor gezorgd dat je, wanneer je hashtags als ‘#zelfdoding’, ‘#automutilatie’ of ‘#snijden’ – ik weet niet of iemand dat al getest heeft – invoert, je een bericht krijgt in de trant van ‘Hey, zit je met zelfdodingsgedachten, dan kun je hier hulp vinden’. Daar mis ik Awel. Daar mis ik WAT WAT. Daar vind ik momenteel alleen de verwijzing naar de Zelfmoordlijn. Dat is fantastisch, maar het kan nog beter. Onze jongeren zouden daar echt mee geholpen zijn.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
We zijn allemaal heel erg geschrokken door die reportage. We zijn het er allemaal over eens dat een heel brede aanpak nodig is, zoals die hier naar voren wordt geschoven. Positieve beeldvorming en welbevinden zijn essentieel, evenals mediawijsheid. Ik vraag me af of we online gevaren kunnen monitoren en detecteren. Ook als er zich nieuwe gevaren voordoen, is die rondetafel daar zeker een heel goed initiatief voor.
De contacten met de sociale netwerken werden hier benadrukt. Dat stond ook in mijn vraag om uitleg. Minister, ik hoop dat u daar binnen afzienbare tijd meer informatie zult kunnen over geven, als daar opvolgvragen rond komen.
Tot slot is er het luik van de hulpverlening. Hoe kunnen we jongeren wegwijs maken naar hulpverlening? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat die hulpverlening op een goede manier bereikbaar is, gebundeld is? Er zijn initiatieven vooropgesteld. Ik wil het accent leggen op de permanente vorming van de hulpverleners. Het is niet alleen tijdens de opleiding, maar ook continu, tijdens hun hele werkperiode, van belang.
Collega De Bruyn, ik heb me inderdaad vergist met betrekking tot de studenten bij de Zelfmoordlijn, maar we zijn het er absoluut over eens dat dat een win-winsituatie is. Misschien zijn dat wel nieuwigheden die we in de toekomst ook op andere domeinen kunnen bekijken.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Hier zijn heel veel dingen gezegd en ik zal ze niet allemaal herhalen. De ministers hebben genoeg stof om mee aan de slag te gaan. Er zullen nog heel wat vragen komen over de online hulpverlening. Ik hoop dat we op korte termijn al wat resultaten mogen verwachten.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Voorzitter, minister, dank voor de bijkomende antwoorden. Ten aanzien van de collega’s, ik ben blij dat we hier een dermate brede bespreking hebben over het thema. De vele tussenkomsten wijzen erop dat dit belangrijk is en dat het ons heel nauw aan het hart ligt.
Het geeft waarschijnlijk ook wel aan dat de uitdaging heel complex is. Ik ben dan ook heel blij dat twee ministers al dadelijk de handen in elkaar geslagen hebben om een breed actieplan uit te werken op verschillende fronten en ook nog eens de minister van Onderwijs uitnodigen om een brede aanpak uit te werken.
Ik hoop, ministers, dat we daar heel duidelijk een opvolging, een effectenmeting, meenemen. Het is duidelijk: wij allemaal hier hebben veel te leren, hulpverleners hebben veel te leren, iedereen in het veld heeft veel te leren. Een opvolging van het actieplan en misschien een aantal onderzoeken lijken zeker heel interessant om de toekomst te kunnen aanvatten rond een veilige online wereld, ook voor onze kinderen en jongeren.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik doe een eenvoudige oproep om naast al die algemene maatregelen die in de breedte sensibiliseren, dit thema ook heel specifiek aan te pakken, met onder andere de suggesties die ik heb gedaan. Ga hier specifiek op in en ga er niet gewoon van uit dat die maatregelen, die weliswaar heel zinvol zijn en de bevolking in de breedte zullen bereiken, ook een effect zullen hebben op deze specifieke subgroep die geen hulp zoekt, vastzit in een toxische omgeving en potentieel wegglijdt in een steeds zorgwekkendere situatie.
De interpellatie en de vragen om uitleg zijn afgehandeld.