Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Collega's, op dit eigenste moment staan de medewerkers van de zorgsector in weer en wind actie te voeren voor betere werkomstandigheden, voldoende omkadering en voldoende personeel in de zorgsector en in de sociale profit in het algemeen. De doelgroepkorting verschuift van 55-plussers naar 58-plussers. Dat heeft wel wat impact in hun sector.
De regering heeft namelijk beslist om de korting voor oudere werknemers van 55- maar 58-plussers te verschuiven. Eigenlijk is het een besparingsmaatregel, ook al hebben we als sp.a begrip voor een efficiëntieoefening binnen de doelgroepkortingen om ze maximaal te laten renderen. Maar de besparing heeft wel gevolgen voor bepaalde sectoren binnen de social profit. Meer bepaald heeft de korting op de RSZ-bijdragen (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid) in de paritaire comités 318 en 337 en de voormalige sociale werkplaatsen nogal wat impact. Deze vermindering zorgt er immers voor dat de loonkosten in een sector waar de marges niet zo breed zijn, toch wat gematigd worden. Door de beperking van de doelgroep van de RSZ-korting zal de ademruimte voor de bedrijven afnemen. Dit wordt versterkt door het feit dat de sociale sector een redelijke ‘oude’ sector is, met 33,4 procent 50-plussers. Voor deze sectoren betekent deze efficiëntieoefening binnen de doelgroepkorting dan ook een aanzienlijke kostenverhoging. Daar komt bij dat de socialprofitsector, zoals de opvoedingsdiensten en de welzijns- en gezondheidssector, voor een groot deel buitengesloten is van de doelgroepvermindering voor zittende 58-plussers en voor de aanwerving van 58-plussers.
Minister, hoe groot schat u het effect in van deze verschuiving van de leeftijd van 55- naar 58-plussers van deze doelgroepvermindering? Wat is de impact van deze doelgroepverminderingsverschuiving op de sector van de social profit?
De verschuiving van de doelgroepvermindering zorgt voor een kostenstijging, zoals de sector aangeeft. Bent u bereid in overleg te gaan met de partners uit die sectoren om oplossingen te zoeken voor de afname van de middelen? Hebt u eventuele acties op stapel staan?
Overweegt u de uitbreiding van de doelgroepvermindering voor de aanwerving van niet-werkende werkzoekende 58-plussers in de social profit naar de paritaire comités 319, 329, 330 en 331?
Minister Crevits heeft het woord.
We hebben over het doelgroepenbeleid en de doelgroepenvermindering al vaak gediscussieerd. Het Vlaamse doelgroepenbeleid is in evolutie omdat de arbeidsmarktomstandigheden evolueren. Aangezien we er met de doelgroepkorting naar streven om de beschikbare middelen zo doelgericht en efficiënt mogelijk in te zetten, is het effect van de verschuiving van de leeftijd van 55 naar 58 jaar net bedoeld om de positie van de achtergestelde groepen op de arbeidsmarkt te versterken en hun extra kansen op tewerkstelling te bieden.
Er zijn de laatste jaren heel wat inspanningen gedaan om duidelijk te maken dat 50-plussers niet te oud zijn voor de arbeidsmarkt. Dat de leeftijdsbarrière ondertussen is opgeschoven, is op zich een positieve boodschap. Collega Gennez, als ik mij niet vergis hebt u dat ook al erkend. De aanpassing van de doelgroepkorting naar 58 is dan ook logisch te verklaren. We geven nu de 58-plussers een duwtje in de rug bij aanwerving en tewerkstelling. Voor de 60-plussers is er nagenoeg geen arbeidsmarkt beschikbaar. Dat is onlangs nog gebleken. Daar is echt wel veel werk aan de winkel.
Op dit ogenblik zijn er overgangsmaatregelen van toepassing voor personen die op 31 december 2019 al 55 jaar waren. Deze personen openen voor hun werkgever nog steeds het recht op een doelgroepvermindering, ongeacht of ze eind 2019 aan de slag waren of niet. Dus: een werkzoekende van 55 jaar die op 1 april van dit jaar een job vindt, zal in aanmerking komen voor een doelgroepvermindering. Ook de werknemer van 56 jaar die op 15 juni van werk verandert, zal voor zijn nieuwe werkgever een recht op de doelgroepvermindering openen.
De enige leeftijdsgroep die momenteel het effect voelt, bestaat uit personen die in 2020 55 jaar worden. Zij openen bij hun werkgever geen recht op de doelgroepvermindering. Pas als ze 58 jaar worden, komen ze in aanmerking. Zo schuiven we systematisch de leeftijdsgrens op naar 58 jaar. We hebben dus geen shocktherapie willen toepassen. We hebben zeer uitgebreide overgangsmaatregelen genomen.
We hebben nog geen cijfers die exact kunnen aantonen welk gevolg de verschuiving met zich meebrengt aangezien we nog in het eerste kwartaal van 2020 zitten. De aangifte gebeurt pas in het tweede kwartaal. De gegevens moeten nog verwerkt worden. Ik verwacht dat we pas na de zomer een relatief concreet zicht zullen hebben op de situatie vanuit de RSZ.
De bedoeling van de doelgroepverminderingen is om “het nadeel van een groep op de arbeidsmarkt als gevolg van de kenmerken van die zelfde groep te compenseren”. Zo is het beschreven in de memorie van toelichting bij de zesde staatshervorming.
De werkzaamheidsgraad van de 55- tot 57-jarigen is de voorbije jaren gestegen. Het lijkt me dan ook logisch om de middelen meer gericht te gaan inzetten op een groep die het nog steeds moeilijk heeft op de arbeidsmarkt.
U spreekt over een kostenstijging voor de social profit, maar, collega Gennez, ook andere sectoren worden geconfronteerd met vergrijzing. Op basis van het tweede kwartaal van 2019, het recentste waar we nu over beschikken, weten we dat 5 procent van de Vlaamse werknemers tussen 55 en 59 jaar de doelgroepvermindering krijgt. Het klopt wel dat er verschillen zijn tussen sectoren, want er zijn ook sectoren met een hoger aandeel 55- tot 59-jarigen met doelgroepvermindering, onder andere het busvervoer, met 18,2 procent, en de textielnijverheid, met 16,2 procent. Maar we kunnen op die doelgroepkortingen moeilijk een sectoraal beleid voeren. Als je een maatregel neemt, neem je die voor een hele groep. Juridisch kan dit moeilijk anders.
Mensen langer aan het werk houden is een belangrijke uitdaging. Het is de doelstelling van de Vlaamse Regering om de werkzaamheidsgraad te verhogen. Het zal dus belangrijk zijn om in te zetten op het tegengaan van vervroegde uittreding. Ook sectoren zullen initiatieven moeten nemen om werknemers langer aan boord te houden. Via de sectorconvenanten hebben de sectoren trouwens wel de mogelijkheid om accenten te leggen in functie van de sectorale eigenheid van de sector zelf. In sectoren met een groot aantal oudere werknemers zal bijvoorbeeld de werkbaarheid een grotere rol spelen in de actieplannen.
Collega Gennez, ik heb al socialprofitbedrijven bij mij gehad die hun statistieken lieten zien, waaruit bleek dat zij verhoudingsgewijs meer 55-plussers hebben. Tussen de bedrijven bestaat daar een vrij groot verschil. Twee weken geleden kwam ik in een gewoon profitbedrijf, waar ik ook schrok van de leeftijdspiramide. Zij hebben medewerkers die heel trouw zijn aan het bedrijf en daar heel lang blijven. Daardoor heeft dat profitbedrijf de effecten die u net beschreef.
Het is een shift die we gedaan hebben. Het is voor een stuk besparing, maar het is ook een shift van werkgeversvoordelen naar de jobbonus die we willen invoeren, dus meer netto voor de laagste lonen. Dat zijn keuzes die we gemaakt hebben.
U weet dat ik op zich niet negatief sta tegenover een grotere gelijkschakeling van de social profit en de reguliere sector. Er is al een ongelijkheid weggewerkt. De werkbaarheidscheque is ook van toepassing op de social profit. Wat de doelgroepkortingen betreft, komt de social profit in aanmerking voor de jongerenkorting, de premie langdurig werkzoekenden en de Vlaamse ondersteuningspremie (VOP). Daar is dus gelijkheid, maar dus ook gelijkheid als je iets afschaft.
Op het vlak van de doelgroepkorting voor ouderen is het niet vanzelfsprekend. Bij de inkanteling van de bevoegdheid in 2016 heeft de Vlaamse Regering samen met de sociale partners een aantal principes vastgelegd. De doelgroepvermindering voor oudere werknemers was daarbij voorbehouden voor werkgevers van categorie 1, zijnde de privésector. Dat was zo onder de federale regelgeving en dat is zo gebleven onder de Vlaamse. Wat de doelgroepkortingen betreft, vallen de werkgevers van de social profit meestal onder categorie 2. Die werkgevers kunnen een beroep doen op de sociale maribel, wat de andere werkgevers niet kunnen. Werkgevers uit de social profit die wel onder categorie 1 vallen, kunnen uiteraard wel een beroep doen op de vermindering.
We hebben nu net een hervorming doorgevoerd door de verhoging van de leeftijdsvoorwaarde. We gaan de effecten van die hervorming afwachten. We bereiden de komende tijd ook een doelgroepkorting voor in functie van de afstand tot de arbeidsmarkt. Mij lijkt het daar wenselijk om een gelijke aanpak te hanteren en geen onderscheid te maken tussen de social profit en de private sector.
Collega Gennez, u weet dat we twee weken geleden een groot akkoord gesloten hebben rond de 120.000 jobs. Verso zit mee rond de tafel als de SERV samenkomt. Het is dus evident dat ik ook met de social profit zal overleggen als we nieuwe maatregelen gaan nemen.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Bedankt voor het uitgebreide antwoord over de stand van zaken, minister. Het is zeer technische materie. Een aantal bedrijven binnen Verso hebben ons gecontacteerd met de ‘cri de coeur’ over hun wat ouder wordende personeelsbestand en de impact die de verschuiving van de doelgroepkorting met zich meebrengt voor hen.
Gezien het personeelstekort in de sector, denken we dat het niet onverstandig zou zijn om te onderzoeken of de twee RSZ-kortingen binnen de social profit die wel gecombineerd kunnen worden – gezinszorg en aanvullende thuiszorg, PC 318, de sociale werkplaatsen, PC 327, en de non-profit, PC 337 – kunnen worden uitgebreid naar opvoeding, PC 319, ouderenzorg, PC 329, woonzorgcentra, PC 330, en kinderopvang, PC 331.
De doelgroepkorting voor oudere werknemers, gecombineerd met de twee andere RSZ-kortingen, zouden de social profit heel wat ademruimte kunnen geven, minister. Gezien het feit dat de mensen vandaag ook in weer en wind actie voeren voor werkbaar werk en meer handen in de zorg, denk ik dat dit een concrete maatregel is die u samen met uw collega van Welzijn eens moet bekijken en overwegen. U zult daarvoor op vele banken, ook in dit parlement, steun vinden.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik wil het even hebben over de sectoren in de social profit waar die RSZ-korting wel toegepast wordt. Collega Gennez is bezorgd over de impact van die verschuiving van 55 naar 58. Ik denk, minister, dat met wat er in de plaats komt, namelijk die individuele korting, die vrees volledig weggenomen kan worden. Door de individuele korting, die nog moet worden uitgewerkt, zal het voor iemand van 55 of 56, wanneer die een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft en in het kader van de individuele korting in aanmerking komt, wel nog altijd mogelijk zijn. Tegelijk zal het zelfs mogelijk zijn dat iemand van pakweg 32 of 33 met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, ook zo’n korting krijgt. Volgens mij is die bezorgdheid over de sectoren waar het al kan worden toegepast, ongegrond, omdat die individuele korting er komt. Kunt u dat bevestigen, minister?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik dank u voor uw aanvullingen.
Mevrouw Gennez, de aanduiding van die paritaire comités is een federale bevoegdheid. Ik kan dat zelf niet doen.
Mijnheer Ronse, wat betreft uw opmerking over die individuele korting, hebt u in theorie gelijk. Ik geef in dit verband alleen een persoonlijke bezorgdheid mee. Toen ik nog bevoegd was voor onderwijs – mevrouw Gennez zal het zich nog herinneren – wilden we de ondersteuning die kinderen krijgen in de scholen individueel regelen. We hadden een budget en we wilden voor elk kindje afzonderlijk bepalen of het al dan niet ondersteuning op school nodig had. Dat is nu afhankelijk van een individuele evaluatie, maar ik heb gemerkt dat dit tot heel wat ongerustheid leidt. Als we werken met een individuele korting, wil ik niet in een situatie van onhelderheid terechtkomen, waarbij we niet goed weten waarom iemand al dan niet een individuele korting krijgt. Het zal heel belangrijk zijn om daar ook voldoende formele criteria aan te kunnen verbinden. Ik zeg niet dat mensen fundamenteel jaloers zijn, maar als iets afhankelijk is van een persoonlijke appreciatie, zal persoon A dat anders appreciëren dan persoon B. Dat is mijn grote zorg in een individueel systeem. In een ideale wereld is dat perfect, het staat ook zo in het regeerakkoord en ik sta daar achter. De operationalisering daarvan zal niet evident zijn. We zullen goed moeten nadenken over hoe we dat gaan doen. Mijn persoonlijke ervaring heeft me geleerd dat het glashelder moet zijn, anders zullen er veel klachten komen. De ombudsman heeft nog maar net zijn verslag voorgesteld. Ik zou niet graag hebben dat de maatregel als grootste bron van klachten in het boek der klachten voorkomt.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
De argumenten zijn uitgewisseld, waarvoor dank. Dit wordt ongetwijfeld vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.