Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over het kader en de invulling van het 'right to challenge'-principe
Verslag
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, de betrokkenheid en participatie van burgers en middenveld bij het beleid van steden en gemeenten is intussen een niet meer zo nieuw fenomeen maar toch wel een fenomeen waarvan we niet altijd weten hoe we ermee moeten omgaan en waar we ook geen structurele plaats aan geven in het beleid maken. Er is wel het decreet Lokaal Bestuur, waarin aandacht wordt besteed aan participatie van burgers en dat aan steden en gemeenten een grote vrijheid geeft om eigen beleid uit te tekenen. Er is ook – al zeg ik het zelf – in 2018 een goede resolutie goedgekeurd in het Vlaams Parlement over het stimuleren van burgerbetrokkenheid op het lokale beleidsniveau. Minister, u hebt er in uw beleidsnota ook aandacht aan besteed. U zegt dat u gemeenten en steden wilt ondersteunen als laboratoria van burgerparticipatie.
Toch blijft het een gegeven waarvan we niet goed weten hoe we het een plaats moeten geven op een structurele manier. Er zijn allerlei initiatieven rond burgerparticipatie geweest. Er was de G1000 met een maatschappelijk debat. Er zijn dus heel wat lokale initiatieven geweest, maar we weten niet altijd zo goed hoe we deze een structurele plaats kunnen geven terwijl het toch wel nodig is. De Nederlandse regering-Rutte II heeft bijvoorbeeld een platform opgestart om te experimenteren met burgerparticipatie. Ik heb de indruk dat er daar meer debat wordt gevoerd.
In de resolutie werd ook gevraagd om de rol van het Kenniscentrum Vlaamse Steden een beetje in die richting om te turnen om de burgerparticipatie en cocreatie daar een plaats te geven. Zonder er dieper op in te gaan, denk ik dat het kenniscentrum een heel belangrijke plaats heeft in het democratische legitimiteitsdebat. De politiek moet zich een beetje bezinnen over haar rol en hoe we burgers meer kunnen betrekken, zonder al te hoge verwachtingen te scheppen en het haalbaar te laten zijn en samen te laten sporen met het bestaande democratisch bestel. Er is de rol van de gemeenteraadsleden, er is de rol van het college van burgemeester en schepenen, er zijn de adviesraden. We moeten hierop een antwoord kunnen geven.
Minister, u bent met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) een partnerschap aangegaan om de volgende drie jaar te werken rond lokale burgerbetrokkenheid, inspraak en cocreatie. Het Labo zal bestaan uit tien lokale besturen en vijf experten.
Minister, kunt u het initiatief toelichten? Welke resultaten hebt u voor ogen? Wat hoopt u daaruit te kunnen leren? Hoe hoopt u daarmee verder aan de slag te kunnen gaan?
De voorbije maanden hebben alle steden en gemeenten hun meerjarenplanning opgemaakt. Enige tijd geleden hebt u in de commissie verwezen naar data. In de strategische meerjarenplanningen moeten de besturen ook zorgen voor participatie van lokale belanghebbenden en adviesraden in het planningsproces. Hebt u uit de data die de steden en gemeenten hebben bezorgd, een zicht of dat effectief is gebeurd? Zijn daarover gegevens beschikbaar? Op welke manier zijn steden en gemeenten daarmee aan de slag gegaan? Op welke manier kunnen we daaruit leren voor de toekomst? Of hebt u daarover signalen of klachten ontvangen dat er onvoldoende participatiemogelijkheden werden geboden?
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister, ik zal niet alles herhalen, maar ik wil toch nog even enkele hoofdpunten aanstippen, onder andere de ruimte die we willen geven aan burgers en bedrijven zodat ze met hun eigen wijze van aanpak en uitvoering kunnen voldoen aan wettelijke doelen en taken van de overheid, zonder de lat hoog te leggen voor de bedrijven en de burgers die initiatieven nemen.
Minister, ik heb deze vraag om uitleg aan u geformuleerd vanuit het lokale niveau. Het principe ten aanzien van de gemeenten en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, hoe gaan we dat organiseren? Hoe kunnen zij dat verder mee uitwerken? De decretale grondslag moet worden onderzocht en uitgewerkt om een en ander uit te rollen en invulling te geven.
Minister, wat is de stand van zaken van het onderzoek naar de mogelijkheden van het ‘right to challenge’? Hoe ziet u de invulling daarvan? Welke initiatieven kunnen de lokale besturen nemen? Zult u ook een kader creëren voor de lokale overheden en eventueel samenwerkingsverbanden voor de evaluatie van pilootprojecten?
Minister Somers heeft het woord.
De lokale burgerparticipatie is natuurlijk een grote uitdaging. Het kan onze democratie vitaliseren. Het is voor mij een belangrijke aanvulling, een modernisering van wat we ‘de representatieve democratie’ noemen, waarbij burgers op innoverende manieren kunnen worden betrokken bij het lokale besluitvormingsproces en het democratische gebeuren.
Mevrouw Partyka, ik wil u feliciteren omdat uw stad Tienen op dat vlak baanbrekend werk doet. De Tien van Tienen is een voorbeeld van een interactief traject met burgers en stadsbestuur dat heeft geresulteerd in tien concrete werken die worden opgevolgd in de komende tien jaar door 10-jarigen. Het klinkt allemaal heel mooi, maar het zit ook heel goed in elkaar, het is heel behapbaar en het heeft toch gezorgd voor een grote lokale betrokkenheid.
Ook bij ruimtelijke invulling hebt u innovatief werk gedaan. Ik denk aan de invulling van het Sint-Jorisplein. Dat hebt u gedaan via de zogenaamde LaMA-techniek (Laboratoria Mobiele Alternatieven), een participatief modeltraject dat vertrekt vanuit cocreatie. De stad Tienen is toch een van de steden en gemeenten die op dat vlak baanbrekend werk doet, en daarom door de VVSG is uitgekozen als de plek waar ze haar volgende ledenvergadering over dit thema zal houden, en waar er werkbezoeken worden georganiseerd. Ik moedig dan ook alle collega's aan om op dat moment aanwezig te zijn.
Ik zou ook over mijn eigen stad kunnen spreken, die met De Grond der Dingen de Ultima-prijs heeft gewonnen. Ook Mechelenmakers is een participatief traject dat heel recent de Ultima heeft gehaald, waarbij we vijfduizend Mechelaars hebben uitgenodigd om deel te worden van een burgerpanel. 10 procent of vijfhonderd mensen hebben gereageerd, wat toch niet slecht is. Daaruit zijn mensen bij loting verkozen. Nu gaan ze via de G1000-coördinator Yves Dejaeghere meewerken aan lokale uitdagingen.
Dit zijn twee projecten die ik toevallig goed ken, maar er zijn nog veel steden en gemeenten die op dat vlak aan de slag zijn.
Wat is nu het probleem? Veel besturen vinden het warm water vaak opnieuw uit. Sommige besturen hebben niet steeds de capaciteit om dit soort zaken zelf op poten te zetten. Niet alle projecten zijn waardevol. De gemeenteraad, het democratisch verkozen orgaan, is soms niet voldoende betrokken. Representatieve democratie en alternatieve vormen interageren soms niet goed met elkaar.
Wat is nu het doel van ons project? Dat is een onderzoek doen naar innovatieve lokale praktijken. We gaan dat doen ondersteund door het Instituut voor de Overheid van de KU Leuven. We gaan kijken wat opschaalbaar is en wat niet. We willen de goede praktijken ruim verspreiden. We willen zelf ook actief experimenteren en we hebben veel aandacht voor de verhouding met de gemeenteraad, omdat ik dat ook zelf belangrijk vind.
De duurtijd van het project is drie jaar.
Wie gaat dat doen? Hoe doen we dat? We doen dat met een subsidie aan de VVSG, een stuurgroep met het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB), de KU Leuven en mijn kabinet en de oprichting van een laboratorium. Dat bestaat uit tien deelnemers vanuit lokale besturen – dat gaat zowel over beleidsmakers als medewerkers – en vijf externe experts. Jaarlijks gaan we die opnieuw samenstellen. Sommige leden kunnen blijven om de continuïteit te garanderen.
Hoe stellen we dat samen? Op basis van een aantal criteria. Zo is er het vereiste engagement. Men moet bereid zijn om daar zesmaal per jaar zijn tijd in te steken. Daarnaast zijn er ook de vereisten van voldoende kennis, analytisch vermogen om het analysekader mee vorm te geven, kritisch vermogen om participatieve praktijken te analyseren, meewerken aan experimenten – we zeggen nog niet welke – en een goede mix van geslacht. Met andere woorden, we zoeken mensen die zoveel capaciteiten hebben dat de uitdaging zal zijn of er zo wel voldoende rondlopen in Vlaanderen. De lat ligt alleszins hoog. De inschrijvingsperiode loopt nu. Er is reeds heel veel interesse en de stuurgroep zal die knoop doorhakken begin maart. We gaan die proberen zo goed mogelijk samen stellen. Maar ook de niet-geselecteerden gaan we nauw betrekken, omdat zij toch blijk geven van betrokkenheid, en die willen wij absoluut mee aan boord.
Wat zijn de beoogde resultaten? Wat hebben we voor ogen? Ten eerste, een sprong vooruit voor de leden van het laboratorium. Ze bouwen kennis op, het zijn een beetje onze voortrekkers. Daarnaast zijn er nog: inspiratie voor het brede veld van lokale besturen, werkbezoeken, artikels, trefdagen; geïnformeerd zijn over randvoorwaarden en analysekader; uitgedaagd worden door workshops; geruggensteund door wetenschappelijke inzichten.
Voor de Vlaamse overheid zit daar ook heel wat in, namelijk zicht op de randvoorwaarden, op mogelijke hiaten, mogelijke suggesties voor eventueel aanvullend wetenschappelijk onderzoek.
Hoeveel kost ons dat? Voor het volledig driejarig project gaat het om een subsidie aan de VVSG van 244.000 euro, waarvan een deel werkingskosten en een deel personeelskosten.
Ik ga ook even dieper in op het ‘right to challenge’, een vraag van de heer Van Miert, het recht om uit te dagen, in mooi Nederlands. Het komt erop neer dat een groep burgers kan zeggen dat ze bepaalde taken van de overheid, van het lokaal bestuur, of van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, overnemen omdat zij denken dat ze dat beter, anders, slimmer of goedkoper kunnen.
Er lopen ter zake twee onderzoekslijnen, door het Agentschap Binnenlands Bestuur gefinancierd, waarin het right to challenge aan bod komt. Het eerste is een van de experimenten binnen het laboratorium waarover ik daarnet sprak. Het tweede is een internationale vergelijkende studie die we in 2020 uitvoeren met de KU Leuven, het Instituut voor de Overheid, die mee het Labo begeleidt.
In welke mate zijn de innovatieve praktijken uit het buitenland of andere regio’s toepasbaar in Vlaanderen? De resultaten van het eindrapport verwachten we tegen eind dit jaar.
Het right to challenge is een krachtig instrument, waarmee een gemeente ruimte geeft aan inwoners die actief willen werken aan de lokale samenleving. Ik geloof er persoonlijk in dat het de leefbaarheid kan verbeteren, sociale cohesie kan bevorderen en betrokkenheid kan organiseren. Gemeenten kunnen dat elk op hun manier invullen. Dat zal maatwerk zijn en ik vind ook dat men de lokale autonomie moet laten spelen.
Ik geef enkele voorbeelden waar men aan zou kunnen denken: het onderhoud van openbaar groen, activiteiten voor eenzame buurtbewoners of het onderhoud van een buurtspeeltuin. Ik ben toevallig vorig weekend met mijn zoon naar Kopenhagen geweest. Ik heb daar in het nationaal museum een prachtige film gezien van alle burgerinitiatieven die er ooit zijn geweest. Het was een krakersstad. Vandaag heet ze nog altijd Christiania, de vrijstad. Op een zeker moment is er een ongelooflijke rel geweest rond een speeltuin die door mensen zelf was opgebouwd en die de overheid wou wegdoen. Die werd dan ’s nachts heropgebouwd. Dat waren ongelooflijke rellen. Er werd keihard gevochten tussen betogers en politie over een speeltuin. Als je dus zelf voorstelt een buurtspeeltuin te bouwen en te onderhouden, … Ik heb altijd het gevoel dat, als ik dat door mijn kinderogen – die ik, zoals elke mens, nog altijd heb – bekijk, sommige speeltuinen weinig avontuurlijk zijn. Mensen met een zekere creativiteit zouden veel avontuurlijker speeltuinen kunnen maken – of ze veiliger zijn, dat is iets anders. Maar bon, dat zou een buurt kunnen doen. Andere mogelijkheden zijn het zelfbeheer van buurthuizen of initiatieven rond lokale welzijnstaken. Er zijn toch wel wat zaken waar je het right to challenge concreet ingevuld kunt zien als je een beetje creativiteit hebt op lokaal vlak.
Wat is het kader van lokale overheden voor de evaluatie van pilootprojecten? In overleg met de VVSG wordt er een analysekader gemaakt aan de hand waarvan de lokale participatiepraktijken en -experimenten getoetst worden. Dit zal meer zicht geven op de randvoorwaarden. Dit gebeurt in de loop van 2020. In 2021 zal het Labo experimenten opzetten en ondersteunen, mede op basis van het onderzoek door de KU Leuven en ondersteund door experten en andere besturen. ‘Right to challenge’ is er een van.
Daarna volgt de fase van de evaluatie en opschaling, het bepalen van succes- en faalfactoren, het verspreiden van goede praktijken via onder meer filmpjes. Afhankelijk daarvan zal ik bekijken – eventueel samen met u – welke initiatieven er verder uitgebouwd kunnen worden.
Tot slot kom ik tot de vraag over participatie bij de meerjarenplanningen. Opnieuw, mevrouw Partyka, ik wil u geen stroop aan de baard smeren – een baard die u waarschijnlijk niet hebt –, maar ook hier hebt u een belangrijk project. U hebt midden 2019 15.000 inwoners aangeschreven – op meer dan 32.000 inwoners – en hun gevraagd om een vragenlijst in te vullen met het oog op de opmaak van een meerjarenplanning. Ook andere collega's hebben dat gedaan. Ik verwijs naar mevrouw Talpe, in Ieper, die alle bewoners heeft aangeschreven. Daar was er een respons van 14 procent van de burgers, wat een redelijk hoog percentage is. Op die manier bouw je aan een meerjarenplanning vanuit lokale ervaring die een grote gedragenheid kan hebben.
Wat zegt de organieke wet ter zake? Die zegt alleen dat veertien dagen voorafgaand aan de bespreking in de gemeenteraad het ontwerp van meerjarenplanning meegedeeld moet worden aan de gemeenteraadsleden. Verder zijn er geen verplichtingen en speelt de lokale autonomie. Ik geloof ook dat dat goed is. Ik vind niet dat we meer verplichtingen moeten opleggen. In de twintig jaar dat ik burgemeester ben, heb ik één ding geleerd: ik heb een afkeer gekregen van de keizer-kostermentaliteit van de Vlaamse overheid. We moeten dat zo weinig mogelijk doen, tenzij er echt goede redenen voor zijn. Steden als Tienen en Ieper inspireren en motiveren andere om zelf veel meer aan de slag te gaan met zo'n meerjarenplanning, eerder dan dat je dit stuurt, oplegt en bureaucratisch aanpakt vanuit Vlaanderen.
De betrokkenheid van de adviesraden is geregeld in twee sectorale decreten: het decreet Lokaal Cultuurbeleid en het decreet Lokaal Jeugdbeleid. De adviezen moeten niet verplicht deel uitmaken van het dossier van de meerjarenplanning, maar moeten wel ter inzage beschikbaar zijn van de raadsleden.
Dit is de huidige stand van zaken. We werken ernstig op basis van goede inspiratie van lokale besturen om dat Labo uit te bouwen gedurende drie jaar. Het zal vooral zaak zijn om te proberen de randvoorwaarden heel goed te bepalen wanneer experimenten met nieuwe vormen van burgerparticipatie goed kunnen functioneren. We moeten vooral de interactie met de representatieve democratie voor ogen houden.
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Uiteraard is het Labo een uitstekend initiatief. Daar bestaat geen enkele twijfel over. Anderzijds vind ik – en dat gebeurt niet vaak – dat u daar een klein beetje meer ambitie aan de dag zou kunnen leggen. Het Labo zal vooral de believers aanspreken, de voorlopers, zij die erin geloven dat dit een goede manier is om te besturen. Dat is een goede zaak en er zullen een zekere kennisoverdracht of goede voorbeelden doorsijpelen, maar we moeten ook aandacht hebben voor het mainstreamen van de ideeën daarrond. Het mogen geen goede bedoelingen in de marge blijven van hen die erin geloven. Deze vraag is een bestuurskundige vraag. Is die manier van besturen iets wat we structureel in Vlaanderen belangrijk vinden? Kan dit een surplus zijn voor de bestuurskracht van de lokale besturen?
Ik ben het helemaal met u eens dat we geen keizer-kostermentaliteit mogen hebben, maar dit gaat over de corebusiness, namelijk de manier waarop we besturen, het bestuurskundige aspect dus. Ik zou dus toch durven oproepen om, eenmaal we de resultaten van het Labo hebben, er in de commissie verder over te praten om na te gaan of we ze kunnen verankeren, op een bestuurskundige manier.
Dingen evolueren, een kenniscentrum moet geen eeuwen blijven bestaan, maar ze kunnen lokale besturen versterken. Ze moeten niet met opgeheven vinger zeggen wat de lokale besturen moeten doen. Ik herinner me dat toen pps een nieuw gegeven was, het kenniscentrum een dankbaar gegeven was om advies te vragen. In de praktijk voelt elk lokaal bestuur de shift van de lokale adviesraden die decretaal zijn geregeld maar waar de adviesrol een deel decretaal is gelost. Er is niets anders in de plaats gekomen. Ik denk dat sommige besturen toch graag een houvast hebben, decretaal en bestuurskundig, om daarmee te kunnen omgaan.
Het experiment is positief, maar ik heb toch een voorzichtige vraag om in de toekomst meer ambitie aan de dag te leggen.
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik denk dat we heel veel informatie hebben gekregen over de vragen die hier op tafel zijn gelegd. In ieder geval heb ik een heleboel antwoorden gekregen die mij tevreden stellen.
Ik denk dat elk lokaal bestuur in zijn beleidsplan burgerparticipatie inschrijft en er een hoop regels aan toevoegt. U hebt ook aangegeven dat de expertise en de knowhow om het uit te rollen en er effectief iets nuttigs mee te doen, lokaal meestal niet aanwezig is. Het stopt dan en achteraf komen dan de verwijten dat het wel in het beleidsplan staat maar dat er concreet niets gebeurt. Ik denk dat wij met wat u en uw mensen aan het uitrollen zijn, in onze regio en onze stad concreet iets kunnen doen.
U hebt ook de timing gegeven. We zullen even afwachten vooraleer we meer gedetailleerd op een en ander kunnen ingaan.
Ik deel een beetje de bezorgdheid van mijn collega over de legitimiteit voor de besturen en de houvast. Een bundeling van publieke en private krachten kan zeker een surplus zijn voor effectieve beslissingen, die ook wel legitiem moeten zijn. Ik kijk bijvoorbeeld naar de Regio Deals in Nederland, die ook op Vlaamse maat gesneden zijn.
Minister, wordt vervolgd, en ik kijk met vertrouwen uit hoe u een en ander verder zult uitrollen.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik wil het even kort hebben over het ‘right to challenge’ omdat ik het een heel interessant maar niet zo'n evident instrument vind, zeker in het kader van mededinging en transparantie. Voor sommige zaken moet er een overheidsopdracht zijn en andere dingen gaan we dan aan burgers overlaten. Ik denk dat er belangrijke spelregels voor nodig zijn.
Er komt nog een onderzoek, maar het is toch al belangrijk om te weten op welke manier men het right to challenge wil invoeren. Gaat dat via een digitaal initiatief gebeuren of via omzendbrieven of beleidsnota's of richtlijnen? In Nederland heeft men geen decretaal initiatief behalve voor welzijnswerk en bibliotheken.
U sprak ook over lokale autonomie. Hebt u al enig zicht op de ‘keypoints’ die er in zo'n decretaal initiatief kunnen zitten? U sprak daarnet over burgers. In Nederland laat men in bepaalde steden en gemeenten ook ondernemingen en sociale ondernemingen het right to challenge uitoefenen.
U sprak ook over goedkoper. Is dat ook een van de doelstellingen die u laat onderzoeken in het onderzoek? Zal het right to challenge dingen goedkoper maken? Is het zinvol om het te laten uitoefenen als het even duur is?
De heer Ongena heeft het woord.
We zijn het erover eens dat democratie vandaag meer is dan om de zes jaar gaan kiezen en ook meer dan een referendum. In de jaren 90 was dat het summum van de democratie. Nu zitten we in een volgende fase, een fase van cocreatie, waarin we moeten zoeken naar nieuwe vormen van burgerbetrokkenheid.
Ik hoor dat collega's vragen om dat meer decretaal te verankeren. Die discussie is gevoerd tijdens de opmaak van het decreet Lokaal Bestuur. Toen is ervoor gekozen om dat niet te veel te reglementeren en in allerhande regeltjes te gieten, om juist de experimentele vrijheid te laten. Het principe is heel duidelijk ingeschreven in het decreet Lokaal Bestuur, maar men is ervoor teruggedeinsd om dat verder uit te schrijven in allerhande regeltjes. Dat is ook de juiste keuze, kwestie van die experimenten ook toe te laten.
We kijken ook uit naar het Labo dat is opgericht. Veel gemeenten worstelen met het idee om daar iets aan te doen, maar weten niet goed hoe dat juist aan te pakken. Minister, ik heb nog een grote bekommernis vanuit mijn praktijkervaring. Zorg dat de output uit dat Labo voldoende praktijkgericht is, zorg dat er een duidelijk draaiboek komt voor de gemeenten, zorg dat de verschillende schalen van gemeenten en steden en kleinere gemeenten zich nog aangesproken voelen, zorg voor voldoende vorming voor de lokale ambtenaren en bestuurders zodat ze mee zijn in het verhaal. In het verleden is er al heel veel over geschreven en gesproken, maar ik heb zelf vastgesteld dat je daar vaak zeer interessante theoretische boeken over kunt lezen, maar heel weinig doeboeken.
Minister, neem die bekommernis zeker mee, zodat het echt iets is waarmee lokale bestuurders en ambtenaren heel snel aan de slag kunnen gaan op hun schaal en niveau.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Het is inderdaad goed om hier voldoende aandacht aan te geven, want het is iets belangrijks. Het is mijn rotsvaste overtuiging dat beleid dat wordt vormgegeven met een hogere betrokkenheid, beter beleid is dat sneller geïmplementeerd, gerespecteerd en uitgevoerd wordt. De heer Warnez had het over de budgettaire impact van een aantal keuzes of risico's die ermee samenhangen. Op het einde van de rit, zowel inzake timing als inzake kostprijs, valt er winst mee te boeken.
Zowel de algemene vraag over participatie als de specifieke invulling van het ‘right to challenge’ zijn wingebieden voor een lokaal bestuur. In die zin wil ik me aansluiten bij het pleidooi van mevrouw Partyka om onze inspirerende rol als Vlaamse overheid niet in een soort keizer-kostermentaliteit te laten uitmonden. Daar zijn we stilaan helemaal van af en dat moeten we ook zo houden. De echte inspirerende rol, dynamiek geven aan de lokale besturen, hen mee op sleeptouw nemen, dat is heel belangrijk.
We geven bewust veel meer autonomie aan de lokale besturen. Laat ons dan ook de energie die is vrijgekomen, steken in het inspireren van de lokale besturen. Laten we hen mee op sleeptouw nemen, niet alleen de sterke voortrekkers, maar ook de volgers die wat meer duwtjes in de rug nodig hebben, omdat we er als Vlaamse overheid van overtuigd zijn dat dat beter beleid oplevert.
Minister, we zijn heel ambitieus als het gaat over participatie en betrokkenheid bij lokale besturen, maar misschien kunnen we zelf ook stappen zetten als Vlaamse overheid om op die manier lokale besturen te inspireren. Wilt u zelf nog concrete terreinen binnen de Vlaamse overheid verkennen in de komende maanden, waar we participatie en eventueel het ‘right to challenge’ op ons niveau kunnen waarmaken? Misschien is dat nog veel beter, namelijk lokale besturen in de praktijk via doelgerichte voorstellen inspireren. Het is gemakkelijk om van hieruit te zeggen dat ze participatief moeten zijn, dat dat een meerwaarde is, maar misschien zijn er nog terreinen waar we zelf kunnen groeien als Vlaamse overheid.
Minister, velen hier zijn wat jonger dan ik, maar hoe komt het dat we de laatste twintig jaar in dit land geen discussie hebben gehad over de berging van nucleair afval? Daar moet u eens even bij stilstaan. In de jaren 90 was dat een hot onderwerp en hadden we veel betogingen. In die periode is men gestart met een copartnerschap met lokaal bestuur, met burgers, met ondernemingen en met de instelling die daarvoor was bevoegd, om in partnerschap naar een oplossing te zoeken.
Ik wil maar zeggen dat dat systemen zijn die heel moeilijke beslissingen kunnen nemen.
En inderdaad, ik geloof ook niet in een referendum ‘ja of neen’, maar wel in een copartnerschap, mensen mee engageren om een antwoord te geven op moeilijke vragen.
Minister Somers heeft het woord.
Dank u, voorzitter, voor die heel concrete invulling van wat participatie kan betekenen. Ik heb begrepen dat mevrouw Partyka dringend moest vertrekken. Alle begrip daarvoor.
Nu, dit is een heel fundamenteel en belangrijk debat. Ik ben ook blij met de positieve reacties op de initiatieven die we nu gaan nemen en waar we nogal wat uit moeten leren, omdat dit eigenlijk gaat over: hoe organiseren we democratie? Hoe organiseren we besluitvorming?
Collega Partyka heeft terecht gezegd dat wij eigenlijk uit een systeem komen van een representatieve democratie die we lokaal aanvulden – niet alleen lokaal, maar ik beperk me even tot het lokale – door geïnstitutionaliseerde adviesraden. We voelen allemaal, of dat is mijn overtuiging, dat die adviesraden niet meer de kracht hebben die ze ooit hebben gehad. Ik ben daarmee niet die adviesraden aan het weggooien. Ik zeg niet dat we ze moeten afschaffen, daar gaat het niet over. Maar hun legitimiteit om heel de samenleving te overspannen, op alle domeinen, is volgens mij echt wel aangetast. Wat gebeurt er? We zien dat er overal nieuwe wegen worden gezocht, bottom-up, van mensen die op een andere manier willen participeren. Goede lokale besturen, van allerlei soorten en maten, proberen daarop in te spelen, proberen dat te faciliteren, proberen zelf het initiatief, het voortouw, te nemen om dat te doen. Eigenlijk is de vraag: wat werkt er en wat werkt er niet? Wat is er efficiënt en wat niet? Kunnen we randvoorwaarden bepalen om te zien wat werkt of wat niet werkt?
Ik heb daarnet misschien een beetje te kort door de bocht aan mevrouw Partyka gezegd – maar dat ging over het heel specifieke van de meerjarenplanning – dat we geen enkel initiatief moeten nemen. Ik denk wel dat we moeten opletten dat we het landschap niet vestarren omdat die participatieve beweging die we nu zien, net heel creatief is, zich heel snel aanpast, verandert, nieuwe, ook technologische, dingen gebruikt. De samenleving evolueert zeer snel. We mogen dat niet te snel laten stollen door dat in een decretaal kader te gieten. Dat is mijn bezorgdheid. Als we al decretale standpunten moeten innemen, of stappen moeten zetten, moeten we net wat nu niet kan, maar wat we lokaal graag zouden doen, gaan faciliteren, moeten we meer vrijheid en ruimte creëren.
Een tweede punt was de vraag van collega Van Miert, namelijk dat we dingen aanreiken aan lokale besturen die een houvast geven. We reiken dingen aan die kunnen werken, die hun deugdzaamheid hebben bewezen. Dat is een stappenplan, een doeboek van collega Ongena, die niet te veel theorie wil, maar wel dat in de praktijk wordt uitgelegd welk model of voorbeeld zou kunnen worden gebruikt om burgers te betrekken. Dat is net de inzet van dat laboratorium. Blijkt uit die resultaten dat we toch decretaal een aantal zaken kunnen of moeten doen, dan gaan we natuurlijk niet neen zeggen. Maar ik zou er echt voor opletten dat we niet een beweging die nu aan het groeien is, die nog maar tot wasdom aan het komen is, die velen inspireert, nu snel in een decreet gaan betonneren. Ik zeg ook niet dat dat de bedoeling was van collega Partyka, maar dat is mijn angst. We mogen het niet laten stollen. Laat duizend bloemen maar bloeien, en we zullen wel zien wat het resultaat is.
Mevrouw Goeman, u moet altijd lachen als ik over … Het is niet omdat ik een communist citeer dat ik een communist ben.
Het right to challenge – belangrijke vraag van collega Warnez – bevat twee elementen. Het eerste element is dat we moeten opletten dat dat right to challenge niet wordt gebruikt om vandaag bepaalde procedures van aanbesteding en dergelijke meer te omzeilen, via mooie labels. Daarover moeten we inderdaad waken. Dat moeten we in het laboratorium verder bekijken. Een tweede vraag was: bedrijven, kunnen die ook ‘challengen’? Onze focus ligt hier op burgers. Daar moeten we naar kijken.
De facto challengen bedrijven lokale besturen al. Bedrijven zeggen soms: ‘Burgemeester, als je deze of gene taak aan ons uitbesteedt, dan gaan we die goedkoper en efficiënter doen.’ Dat gebeurt de dag van vandaag regelmatig en dat is de facto eigenlijk ook een vorm van ‘right to challenge’, die iedereen in principe heeft.
Hier willen we natuurlijk iets anders. Hier willen we bijna systematisch toelaten dat lokale besturen die daarvoor openstaan, kunnen zeggen dat burgers tot bij hen kunnen komen. De kostprijs kan daarbij een element zijn, maar dat is voor mij niet het enige element. Een bestuur kan ook zeggen dat een bepaalde taak niet per se goedkoper hoeft, en kan in de plaats kwaliteit, bereik of creativiteit vooropstellen. Dat moet ook kunnen.
Vandaag moeten we dat dus breed bekijken. Laat dat laboratorium zijn werk voor een stuk doen. We moeten daar regelmatig over rapporteren. En als wij erin slagen om in deze bestuursperiode een aantal goede krijtlijnen uit te zetten, goede handvatten te geven, een bestpracticeshandboek op te stellen, een aantal decretale hinderpalen weg te werken en die cultuur van nieuwe participatie echt in te bedden in onze besturen, dan denk ik dat we goed werk geleverd hebben.
Over een paar jaar zal zich dan misschien de vraag opdringen – en dan zal het nog acuter zijn dan vandaag – of er niet een aantal dingen tot wasdom zijn gekomen die we moeten institutionaliseren. Nu mogen we dat echter nog niet doen, want het is nog wat te vroeg daarvoor.
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Ik denk dat dit een interessant debat is. Bij gelegenheid, als er eens een aanleiding is, dan kunnen we hier misschien eens een hoorzitting of gedachtewisseling rond organiseren met deze commissie, want het kader van deze vraag is daar misschien wat te eng voor.
We zijn het er hier helemaal over eens, hoor. Niemand vraagt om alles nu al in regels te gieten, maar wel om de institutionele kennis op te bouwen, via een of ander kenniscentrum of op een andere manier, zodat het geen verspreid gegeven heeft. Maar als er eens goede aanleiding toe is, kunnen we hierover van gedachten wisselen. We zijn het in elk geval helemaal eens met de visie hieromtrent.
De heer Van Miert heeft het woord.
Daar sluit ik me graag bij aan, voorzitter.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.