Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, sinds 1 september vorig jaar is het decreet Jeugddelinquentierecht van toepassing. Dat decreet biedt heel wat nieuwigheden en mogelijkheden maar vergt dan ook een zorgvuldige opvolging van de implementatie. U hebt me eerder al geantwoord dat er een opvolggroep bestaat voor de implementatie van dit decreet, waarin het werkveld, de magistratuur, de academici, actoren uit de geestelijke gezondheidszorg enzovoort zijn vertegenwoordigd. Dat is een goede zaak, want wij van mening zijn dat ook met het nieuwe decreet de verhouding tussen jeugdhulpverlening en jeugddelinquentierecht heel belangrijk is.
U hebt ook de bedoeling een interventiedatabank tot stand te brengen, naar Nederlands voorbeeld. In deze Nederlandse Databank Effectieve Jeugdinterventies staan goed onderbouwde en effectieve jeugdinterventies die in de Nederlandse praktijk worden uitgevoerd. De interventies in de databank beslaan een breed spectrum van de jeugdsector, van voorlichting en ontwikkelingsstimulering tot intensieve hulp. De databank biedt inzicht in de kwaliteit, uitvoerbaarheid en effectiviteit van deze jeugdinterventies. Daarnaast is de databank ook een bron van inspiratie voor vernieuwing en verbetering van jeugdhulp. Het blijkt dus overduidelijk dat deze Nederlandse interventiedatabank sterk verband houdt met de jeugdhulpverlening.
Naast de algemene opvolging van de implementatie van het decreet Jeugddelinquentierecht moet er ook onmiddellijke aandacht zijn voor de concrete problemen en vragen die zich nu reeds op het terrein aandienen.
Minister, hoe ziet de samenstelling van de opvolggroep eruit? Hoeveel keer is ze al samengekomen en wat is er besproken? Wat zijn de gemaakte afspraken? Wordt daarbij ook voorzien in overleg en/of samenwerking met het federale niveau?
Hoe gebeurt de voorbereiding van de interventiedatabank? Welke zijn de afspraken daarover met de minister van Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding?
Een van de concrete problemen die zich op het terrein voordoen, betreft de vragen over de modaliteiten om in de voorbereidende rechtspleging een minderjarige verdachte te plaatsen in een FOR-K-project (forensische kinderpsychiatrische dienst). Er zijn verschillende interpretaties over onder welke maatregel in het nieuwe decreet een FOR-K-project in de voorbereidende fase het best wordt opgelegd. In antwoord op mijn schriftelijke vraag van 28 oktober 2019 antwoorde u: “Het klopt dat er vragen zijn over de modaliteiten om in de voorbereidende rechtspleging een minderjarige verdachte te plaatsen in een FOR-K-project. Er zijn met andere woorden verschillende interpretaties over onder welke maatregel in het nieuwe decreet een FOR-K-project in de voorbereidende fase hetbest wordt opgelegd. Het is zeker de intentie om de goede praktijk van de FOR-K te continueren, daartoe is al overleg gepland met de magistratuur en gaan we in overleg met de gespecialiseerde geestelijke gezondheid om een oplossing uit te werken.”
Minister, wat zijn de resultaten van het overleg daarover met de magistratuur? Welke oplossing werd er uitgewerkt?
Minister Demir heeft het woord.
Ik werk samen met minister Beke rond de implementatie van het decreet Jeugddelinquentierecht, waarvan de systematische opvolging een aspect is waarbij professionelen vanop het terrein moeten worden betrokken. De opvolggroep heeft vooral een inhoudelijke finaliteit. Ze is bij de start van het nieuwe decreet geïnstalleerd als een inhoudelijk forum en is intussen tweemaal samengekomen. De volgende bijeenkomt is gepland voor maart en mei van dit jaar. Op de agenda staat de algemene voortgang van het decreet met input van de professionele betrokkenen over de uitvoering van het decreet.
In een aanvangsfase is het zeker het forum om vragen en opmerkingen inzake de transitie van een nieuw decreet die leven op het terrein, te capteren en van een antwoord te voorzien. Zo is er een lijst van de meest gestelde vragen voorgesteld voor aanvulling en commentaar. Die lijst zal in de loop van de volgende maand ook online worden geplaatst als een dynamisch instrument. Zoals u weet, wijzigen we met het jeugddelinquentierecht een wet die toch al meer dan vijftig jaar van kracht is. Het is belangrijk om in zo’n transitie open te staan voor vragen op het terrein en terug te koppelen.
Ik zal u de lijst van deelnemers bezorgen. De samenstelling is breed Vlaams: mensen vanuit de jeugdhulp, de gemeenschapsinstellingen en de justitiehuizen. Natuurlijk zijn er ook deelnemers die gelinkt zijn aan de federale overheid, onder andere vanuit het openbaar ministerie en de magistratuur, als vertegenwoordiging vanuit de kinder- en jeugdpsychiatrie. Die groep van mensen op het terrein en uit het beleid wordt aangevuld door academici. Ik bezorg u de concrete samenstelling schriftelijk.
Zoals we eerder al aangekondigd hebben in deze commissie, ben ik in eerste instantie gaan kijken naar goede voorbeelden. Ik heb reeds contact opgenomen met het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) in functie van een werkbezoek. Het NJI beschikt over een toegankelijke site, waar ook de interventiedatabank gemakkelijk kan worden geraadpleegd. Binnen de methodieken en modellen van aanpak die daar zijn opgenomen, zitten ook specifieke werkzame aanpakken inzake jeugddelinquentie. We moeten natuurlijk ook kijken naar Vlaamse organisaties binnen de jeugdhulp die bijvoorbeeld al bepaalde methodologieën aanbieden. Het is dus zeker niet zo dat we het warm water opnieuw moeten uitvinden. We moeten wel bekijken hoe we goede wetenschappelijk onderbouwde praktijken meer structureel in onze Vlaamse aanpak van jeugddelinquentie kunnen inbedden.
Een van de concrete problemen op het terrein waar u naar verwijst, betreft de vragen over de modaliteiten om in de voorbereidende rechtspleging een minderjarige verdachte te plaatsen in een FOR-K-project. De oprichting van nieuwe projecten rond forensische kindertherapie valt volledig onder de bevoegdheid van mijn collega Beke. Daarvoor zal ik u dus naar hem moeten doorverwijzen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het heel goed vind dat die opvolggroep zo breed is samengesteld. Een van mijn vragen was dat ook de link met het federale niveau zou worden gemaakt. U hebt dat bevestigd.
Het is logisch dat er op het terrein nogal wat vragen leven. Het gaat immers om een heel grote omslag die wordt gemaakt. Ik vind het daarom ook zeer goed dat er een lijst komt met de meest gestelde vragen en dat die lijst dynamisch is, want die zal inderdaad ook evolueren. Wanneer zou die online worden geplaatst? En op welke manier zal die actueel worden gehouden?
We hebben het belang van de interventiedatabank onderstreept. U hebt dat ook nog eens gedaan. Het is goed dat daar werk van wordt gemaakt. Er zijn inderdaad heel wat goede voorbeelden, ook in het buitenland. Kunt u een meer concrete timing geven met betrekking tot het verder uitwerken van die interventiedatabank?
De heer Parys heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister, en bedankt voor de vraag, mevrouw Schryvers. Wij hebben inderdaad een aantal jaren geleden als fractie een conceptnota ingediend waarin we evidencebased werken echt heel belangrijk vonden. Dat is ook de draad die je doorheen verschillende hoofdstukken van het regeerakkoord kunt vinden, zeker als het over jeugddelinquentierecht gaat. We hebben toen in die conceptnota ook voorgesteld om naar het Nederlandse voorbeeld van de interventiedatabank te kijken. Ik vind het dus een heel goed idee om op werkbezoek te gaan en te kijken hoe ze het daar hebben aangepakt. De manier waarop u dat vormgeeft, minister, lijkt mij ook de juiste te zijn.
Maar als je dan naar dat voorbeeld gaat kijken in Nederland, is wat we vooral in ons achterhoofd moeten houden de gebruiksvriendelijkheid van wat we gaan ontwikkelen. Hoe kun je iets maken waarin een breed spectrum van mensen die met jeugdhulp bezig zijn – dus niet alleen de jeugdrechtbank, maar ook de sociale dienst van de jeugdrechtbank en de mensen die bij het parket werken – ervoor kan zorgen dat zij in één oogopslag, via een soort interventiematrix, heel duidelijk kunnen weten wat er al dan niet werkt? Gaan we voor elke interventie werken met een soort sterrensysteem, zoals het in Nederland bestaat? Gaan we dat dan indelen volgens het soort van problematiek of volgens het soort antwoord dat effectief is gebleken? Gaan we daarin ook persoonlijke kenmerken proberen te verwerken, zoals de antecedenten van een jongere die in de jeugddelinquentie terecht is gekomen? Gaat dat dan een invloed hebben op het soort interventie dat we zullen aanbevelen?
Minister, heel concreet vraag ik u om niet alleen bij het wetenschappelijk werk dat eraan ten grondslag ligt maar ook bij de ontwikkeling van de interface ervoor te zorgen dat dit voor een breed scala aan gebruikers gemakkelijk toegankelijk is en dat het op die manier breed ingang vindt in het jeugddelinquentielandschap.
Mevrouw Van dermeersch heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, uw vraag is interessant en ook het antwoord daarop is interessant.
Minister, naar aanleiding van de vragen over het overleg met het federale niveau, maakte u duidelijk dat u inderdaad overleg pleegt met de minister van Welzijn. Justitie viel voorheen onder zijn departement. Nu we een eigen jeugddelinquentierecht hebben, is het de bedoeling dat die jeugddelinquentie ook hard aangepakt wordt. U hebt daar goede plannen voor, maar ik denk dat er meer nodig is. Ik wil u vragen om ook te overleggen met de minister van Onderwijs. Spijbelen is een van de eerste zaken die aan bod komen wanneer een jongere de verkeerde richting uitgaat. Jongeren die de maatschappij soms zeer zware problemen bezorgen, zijn dikwijls begonnen met spijbelen. Ze vertonen dan meerdere gedragsproblemen, soms psychologische problemen, ze verkeren soms in armoede – dat valt dan weer onder het beleidsdomein Welzijn – enzovoort. Het is dus belangrijk om in verband met jeugddelinquentie zeker die connectie te maken met de minister van Onderwijs. Kunt u dat meenemen in de structurele aanpak die u hier voorstelt en die u ondersteunt met het opstellen van een interventiedatabank? Door overleg met de minister van Onderwijs zou het heel prille begin van jeugddelinquentie misschien verholpen kunnen worden.
Minister Demir heeft het woord.
Ik ben inderdaad ook in overleg met de minister van Onderwijs. Dat is van groot belang, zeker bij die groep van jongeren. Wat we nu zien, is dat die kinderen in de jeugdinstellingen zelf geen onderwijs meer krijgen. Dat vind ik wel een pijnpunt. Als we willen dat in Vlaanderen zeker die jongeren waar het vaak verkeerd loopt, zo snel mogelijk weer op het juiste pad worden gebracht, is onderwijs een heel belangrijk gegeven. Tot heden wordt er in die instellingen geen onderwijs gegeven. Ik ben in overleg met de minister van Onderwijs om te kijken hoe we dat kunnen aanpakken.
Ik ben het ermee eens, en het is ook zo afgesproken, dat we gaan kijken hoe de interventiedatabank in Nederland juist werkt. Het is belangrijk dat zoiets wetenschappelijk onderbouwd is en dat daar geen discussie over bestaat. In die zin zal dat alles wat tijd nemen. Dit jaar zal de voorbereiding gebeuren en zal gekeken worden hoe we voldoende aandacht kunnen besteden aan gebruiksvriendelijkheid. Het mag niet te complex worden. In Nederland is alles zeer toegankelijk en in begrijpbare en menselijke taal. Het is een goed voorbeeld. Dus we gaan dit jaar toch moeten gebruiken om het nodige werk te steken in die interventiedatabank.
Wat de meest gestelde vragen betreft: ik denk ook dat daar vraag naar is vanuit het veld, en wij hopen eigenlijk dat alles volgende maand online staat. Ik zei al dat het een dynamisch gegeven is, dus daar zullen geregeld ook wel vragen bij komen of aanpassingen gebeuren. Maar normaal gezien staat het volgende maand op de website van het agentschap Opgroeien.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Bedankt, minister, ook voor de bijkomende antwoorden.
Met betrekking tot die interventiedatabank: u zegt dat we wel wat tijd nodig zullen hebben. Ik wil onderschrijven dat het nodig is om daar ook de nodige tijd voor te nemen, want het moet op een goede manier worden opgestart. We hebben natuurlijk ook al eens een blik geworpen op het Nederlandse voorbeeld. U zegt dat Nederlanders vaak duidelijker zijn in hun taalgebruik. Dat is soms wel het geval, maar niet altijd, denk ik. Maar ik denk dat de databank zich ook vooral richt op de jeugdhulp zelf, de jeugdhulpverlening. Die sanctie is natuurlijk nog iets anders. Maar we kijken ernaar uit.
De vraag om uitleg is afgehandeld.