Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme
Verslag
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
We hebben gemerkt dat de dienst Controle Strategische Goederen (dCSG) blijkbaar is opgetreden tegen de doorvoer van militaire goederen naar Saoedi-Arabië door de Bahri Yanbu en aan de doorvoerder heeft duidelijk gemaakt dat dit schip niet zomaar met deze lading de haven van Antwerpen kon in- en uitvaren. We zijn tevreden met de stappen die de Vlaamse Regering genomen heeft, maar moeten ook oog hebben voor het feit dat voor vele vervoersbedrijven in Antwerpen tot nu toe de precieze implicaties van de doorvoerregeling in het Wapenhandeldecreet niet even duidelijk waren of zijn. Het lijkt ons nodig dat snel aan vervoersbedrijven in de maritieme en luchtvaartsector nadere informatie wordt verstrekt over de toepassing van de doorvoerregeling, meer bepaald wanneer die doorvoer strijdig zou kunnen zijn met het Wapenhandeldecreet of bestemd zou kunnen zijn voor internationaalrechtelijke misdrijven, en die doorvoer bijgevolg vergunningsplichtig is.
Minister-president, kunt u toelichten welke stappen de dCSG en eventuele andere hebben ondernomen naar aanleiding van de geplande aanloop van de Bahri Yanbu?
Welke onder het Wapenhandeldecreet vergunningsplichtige goederen had de Bahri Yanbu aan boord, en voor welke bestemmingen?
Kunt u toelichten op welke bestemmingen en/of bestemmelingen artikel 8 §2/1, 3° c) en d) van het Wapenhandeldecreet momenteel van toepassing geacht wordt? Wat wordt precies aan vervoersbedrijven meegedeeld over wanneer artikel 8 §2/1, 3° c) en d) van het Wapenhandeldecreet van toepassing geacht wordt?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Bij de bespreking van uw vorige vraag had ik al aangegeven dat de dCSG de scheepsagent van de Bahri Yanbu over de vergunningsverplichtingen in het Wapenhandeldecreet geïnformeerd had en dat een onderzoek liep naar de eventuele aanwezigheid van defensiegerelateerde producten aan boord van het bewuste schip.
Na de bevestiging daarvan heeft de dCSG de scheepsagent formeel in kennis gesteld van de vergunningsplicht van de geplande transit van defensiegerelateerde producten. Via de scheepsagent werd dit ook aan de rederij zelf gecommuniceerd. Daarbij maakte de dienst duidelijk dat de vergunningsplicht dient om aan de hand van de door de vergunningsaanvrager verstrekte informatie en verder onderzoek na te gaan of de redenen van de vergunningsplicht werkelijk aan de orde zijn. Als dat het geval zou zijn, zou de vergunning in dezen geweigerd zijn.
De dienst maakte ook afspraken met de douane om de aflading van de defensiegerelateerde producten aan boord te verifiëren. Daarbij zou de dCSG technische bijstand verlenen. Dat nodig geweest zou zijn omdat de verkregen informatie over bepaalde goederen niet helemaal toeliet om vast te stellen of het al dan niet over defensiegerelateerde producten ging.
Na het bericht dat de Bahri Yanbu niet langer in Antwerpen zou aanmeren, heeft de dienst de verkregen informatie en de opgelegde vergunningsplicht verder gecommuniceerd aan de bevoegde diensten van de lidstaten waar het schip verder zou aanmeren. Daarbij moet het wel duidelijk zijn dat elke lidstaat zijn eigen doorvoerregeling heeft en onze beslissing niet als gevolg heeft dat die andere lidstaten verplicht waren om die beslissing uit te voeren.
De dienst zal tot slot ook andere lidstaten informeren tijdens de volgende vergadering van de EU-werkgroep over onze aanpak van de import, export en doorvoer van conventionele wapens (COARM). Het ging zeker over goederen die vallen onder categorie ML6 van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen en, beperkter, categorie ML4. ML6 zijn voertuigen en onderdelen daarvoor, ML4 zijn allerhande ontploffingsmechanismen en ladingen, onderdelen en toebehoren daarvoor. Mogelijk ging het ook over goederen die vallen onder categorie ML10 van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen. Dat zijn vliegtuigen en onderdelen daarvoor. Dat kon op basis van de beschikbare informatie niet met zekerheid vastgesteld worden.
Het was voor de meeste van deze goederen duidelijk dat ze bestemd waren voor onderdelen van de Saoedische strijdkrachten of de Saoedische nationale garde.
Mevrouw Lambrecht, op de gronden die u hebt aangehaald, is het absoluut onmogelijk met een vaste lijst van bestemmingen en bestemmelingen te werken. Zoals ik tijdens de behandeling van uw eerdere vraag om uitleg al heb aangegeven, is het sowieso niet de bedoeling van de transitcontrole met een brede, systematische vergunningsverplichting te werken, maar om te handelen op basis van de verkregen informatie over mogelijk vergunningsplichtige transit.
Wat de aangehaalde gronden betreft, is het ook inhoudelijk zeer moeilijk met lijsten te werken. Verschillende parameters bepalen de mogelijke vergunningsplicht, zoals de specifieke eindgebruiker, het eindgebruik en de aard van de defensiegerelateerde producten. De enige sluitende informatie over landen en personen die effectief voor internationale misdrijven aansprakelijk zijn gesteld, zult u enkel vinden in de rechtspraak van internationale gerechtshoven en, als het om personen gaat, van nationale rechtbanken.
Natuurlijk betekent dat niet dat we de rol van betrouwbare bronnen miskennen indien ze duidelijke aanwijzingen bevatten dat bepaalde landen en actoren op basis van de twee aangehaalde gronden problematische handelingen stellen. Dat is heel duidelijk het geval met het gedrag van Saoedi-Arabië in het gewapend conflict in Jemen. Mijn voorganger en ik hebben ons daar consequent over uitgesproken, ook in het antwoord op uw eerdere vraag om uitleg. Er zijn misschien nog andere landen waar dat duidelijk is, maar die landen zijn heel vaak al aan een multilateraal wapenembargo onderworpen. Die sanctieregimes dienen ervoor om wapens van een dergelijk misbruik weg te houden. Wapenembargo’s zijn ook een controlegrond op zich bij doorvoer zonder overname. De conclusies van de Europese Raad over bepaalde landen focussen op de wapenuitvoer. Dat is allemaal publieke informatie waar de dienst Controle Strategische Goederen naar verwijst.
Buiten die gevallen kunnen we in het licht van artikel 8, §2/1, 3°, c) en d), redelijkerwijze enkel geval per geval tot een beoordeling komen. We moeten de relevante actoren hierbij betrekken. Om die reden werkt de dCSG momenteel aan een richtlijn voor de relevante actoren om bij de mogelijke aanwezigheid van defensiegerelateerde producten de informatie over de bestemming en de bestemmeling te verifiëren en een eerste check uit te voeren.
Louter bij een gewapend conflict te zijn betrokken, triggert, voor alle duidelijkheid, op zich de transitvergunning niet. Het is wel een specifieke situatie waarin we redelijkerwijze de relevante actoren kunnen aanmanen om de dCSG te contacteren met het oog op een beoordeling op basis van de aangehaalde gevallen. Ik wil benadrukken dat die beoordeling niet evident is. Eerst en vooral moet bijkomende informatie worden verkregen om de eventuele defensiegerelateerde producten definitief te identificeren. In het eerder vermelde geval bleek dat niet voor alle goederen mogelijk te zijn. Vervolgens speelt het concrete eindgebruik een rol in de beoordeling en ook dat is niet altijd even duidelijk te achterhalen.
Tot slot wil ik graag verduidelijken wat ik met relevante actoren bedoel. Als ik daarover spreek, bedoel ik natuurlijk in de eerste plaats de partijen die effectief bij de voorgenomen transitoperatie betrokken zijn. Volgens het decreet hebben zij een decretale meldingsplicht bij het redelijk vermoeden dat een of meer van de opgelijste gevallen van transitvergunningsplicht van toepassing is. De richtlijn van de dCSG zal helpen die plicht te concretiseren.
Mevrouw Lambrecht, tijdens de behandeling van uw vorige vraag om uitleg over deze zaak was er wat verbazing toen ik meedeelde dat de decretale meldingsplicht enkel geldt voor de actoren die effectief een rol in de transactie spelen en dus niet voor actoren als een havenbedrijf of de douane. Ik wil duidelijk zijn. We kunnen een actor als de douane geen decretale verplichting opleggen, maar dat betekent niet dat we met die actor niet kunnen samenwerken of dat we geen afspraken over informatiedeling kunnen maken. Dat gebeurt al, en we willen dat nog verder uitbouwen. U kunt dat in mijn beleidsnota lezen. De richtlijn zal ook helpen. Ik herhaal dat elk van de actoren slechts beschikt over gedeeltelijke informatie, die meestal niet toelaat met stelligheid een eventuele vergunningsplicht te bepalen.
Tot slot is er de vraag wat aan de vervoersbedrijven wordt meegedeeld. Ik heb hier in mijn antwoord op de vorige vraag om uitleg al een antwoord op gegeven. We verduidelijken de informatie over embargo’s en aanverwante maatregelen. We concretiseren op basis van welke gegevens de dCSG moet worden gecontacteerd, zodat de meldingsplicht bij een redelijk vermoeden voor alle relevante actoren duidelijk is.
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Minister-president, dank u voor uw uitvoerige antwoord. Ik maak eruit op dat dankzij de kritische parlementaire vragen de dCSG zeer ernstig onderzoek voert. Indien wij niets zouden doen, zou er wellicht een gewone doorvoer hebben kunnen plaatsvinden.
Uit wat u allemaal opsomt, meen ik te begrijpen dat u dat correct vindt en dat u ook nog altijd veroordeelt wat Saoedi-Arabië tegen Jemen doet en dat doorvoer van goederen die daar voor nog meer oorlog kunnen zorgen of van goederen voor Saoedische strijdkrachten niet kan. Dat was hier wel degelijk het geval, hoor ik in uw antwoord.
Ik blijf het moeilijk hebben met het feit dat die decretale meldingsplicht blijkbaar niet bestaat voor havenbedrijven en voor de douane. Voor de douane kan ik daar inkomen, maar havenbedrijven zijn toch commerciële bedrijven. Het zou opnieuw moeten worden overwogen of dat ook niet onder deze categorie valt.
Wij zullen dit in de toekomst zeker verder opvolgen. Ik meen te begrijpen dat wij wat betreft streng optreden op één lijn staan. We weten dat het over doorvoer gaat die helemaal niet past binnen waar wij in Vlaanderen voor staan op militair gebied.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Ik wil allereerst benadrukken dat het een verstandige, diplomatische en correcte beslissing was om het schip niet te laten aanmeren. Minister-president, ik ben ook blij te horen dat u voorzichtig bent wat betreft bureaucratie. Ik zei al bij het antwoord op een vraag om uitleg van collega Vaneeckhout dat we onze havens aantrekkelijk moeten houden. Dat is een doelstelling van het Wapenhandeldecreet. Ik ben blij dat u dat nogmaals bevestigt.
U sprak over een op te maken richtlijn door de dCSG, om te checken of er dient te worden opgetreden. Die beoordeling zal zeker niet evident zijn. Maar betekent dit dan dat er vandaag geen concreet kader is om op te treden?
De heer Nachtergaele heeft het woord.
De toepassing en de bepalingen van het Wapenhandeldecreet, en zeker de zogenaamde vangnetcontrole, staan of vallen met de kennis van de regelgeving en met het afdwingen ervan. Collega Lambrecht haalt dit terecht aan. Een continue outreachcampagne van de dCSG en van sectororganisaties zoals Forward Belgium en andere relevante actoren is hier absoluut cruciaal. Ik sluit mij dus graag aan bij de vraag van de collega om meer sensibilisering en meer responsabilisering, en meer informatieverstrekking door de dienst CSG.
Ik ben tevreden dat onze diensten hierin hebben opgetreden wat betreft de Bahri Yanbu en dat u, minister-president, vandaag bevestigt dat u ook in de toekomst hieraan de nodige aandacht wilt schenken.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister-president, dank u wel om opnieuw heel duidelijk uw standpunt in te nemen, zoals ook uw voorganger heeft gedaan. Wij staan daar natuurlijk nog altijd volledig achter.
Aangezien het desbetreffende schip de Antwerpse haven niet heeft aangedaan, rijst de vraag of de dCSG de nodige informatie heeft ontvangen over welke goederen aan boord waren en welke bestemmingen deze goederen hadden. Er is inderdaad geen decretale verplichting ten aanzien van de douane. Maar zij blijven natuurlijk wel bevoegd voor die controle. Daar knelt het schoentje. Minister-president, hebt u er zicht op in welke mate er overleg is geweest tussen de dCSG en de douane in dit concrete dossier?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Op de vraag naar het concrete kader moet ik zeggen dat er vandaag enkel het decreet is. Dat moet worden geconcretiseerd.
Mijnheer Van de Wauwer, het stond al in het antwoord dat er overleg is tussen de douane en de dCSG, maar dat heeft geen decretale basis. Het gaat om collega’s die daar in de havengemeenschap overleggen. Dat is meer op goodwill gebaseerd dan op decretale verplichtingen. In zo’n geval gebeurt er natuurlijk wel systematisch overleg.
De vraag om uitleg is afgehandeld.