Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, verschillende van uw collega’s, onder andere uw collega-minister van Sport, maar ook die van Jeugd, hebben de ambitie om qua ruimtegebruik de infrastructuur waarin we als overheid voorzien voor sportverenigingen, scholen en jeugdverenigingen zo veel mogelijk te laten renderen. Dat kan bijvoorbeeld door sportverenigingen te laten gebruikmaken van sporthallen die voor het onderwijs gebouwd zijn enzovoort. Dat is natuurlijk infrastructuur waar we als Vlaamse overheid vat op hebben. Er is ook heel veel infrastructuur, zoals die van voetbalverenigingen, scoutsverenigingen en andere jeugdverenigingen, die lokaal wordt gesubsidieerd en op weekdagen vaak leegstaat, omdat ze enkel wordt gebruikt bij trainingen en de matchen in het weekend. In het buitenland, bijvoorbeeld in Nederland, zien we voorbeelden van voetbalkantines die worden gebruikt door startende ondernemers, mensen die nog geen eigen kantoor hebben en toch een flexplek zoeken om te werken. Op die manier wordt ook het financieel rendement van verenigingen gestimuleerd.
De contacten die ik daarover heb gehad, geven aan dat onze decreten inzake het ruimtegebruik vandaag in Vlaanderen erg complex zijn. Dat is niet nieuw. Die decreten zorgen ervoor dat lokale sportclubs er niet altijd zeker van zijn dat ze mogen gebruikmaken van dergelijke opties. Dit ligt heel vaak in recreatiegebied. Mag men dan commerciële activiteiten doen? Mag men dat verhuren voor dergelijke doeleinden? Ook lokaal zijn er regels bepaald, in de ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) of destijds in de bijzondere plannen van aanleg (BPA’s), over wat men mag en niet mag in het gebied dat men betrekt. Het lijkt me goed dat de Vlaamse overheid, al dan niet via decreten, maar vooral stimulerend ten opzichte van lokale besturen en mensen op het terrein, aan bewustwording zou doen over het feit dat ruimte en infrastructuur flexibeler en beter kunnen worden gebruikt en dat ze beter kunnen renderen.
Minister, daarom enkele concrete vragen. Erkent u de nood om lokale sportverenigingen en verenigingen tout court maximaal te faciliteren in het maximaliseren van het gebruik van hun ruimtes? Vormen de stedenbouwkundige voorschriften daarvoor een probleem volgens u? Zo ja, is het noodzakelijk om te voorzien in meer algemene regels vanuit Vlaanderen die het ruimtelijk rendement ook op dit niveau kunnen stimuleren? Hebt u een zicht op goedgekeurde gemeentelijke RUP’s en op welke wijze ruimtelijk rendement daarin een vertaling kreeg? Probeert men voor nieuwe sportinfrastructuur bijvoorbeeld multifunctionaliteit als minimumvoorwaarde voorop te stellen in dergelijke plannen?
Minister Demir heeft het woord.
Op de eerste vraag kan ik antwoorden dat, naast de sportinfrastructuur van scholen, ook sportterreinen en sportgebouwen buiten de sporturen een andere functie kunnen krijgen. Als minister van Omgeving kan ik het optimaal benutten van die infrastructuur ook alleen maar aanmoedigen, maar natuurlijk binnen de spelregels die voor iedereen gelden.
Zo kom ik tot uw tweede vraag. Wat de eventuele problemen betreft, moeten we een onderscheid maken tussen twee situaties. Als men een gebouw definitief van functie wil doen veranderen, dan zal een omgevingsvergunning voor functiewijziging noodzakelijk zijn. De regelgeving maakt hiervoor een onderscheid tussen tien verschillende functies. Voor het occasioneel en tijdelijk gebruik van lokalen voor andere doeleinden dan sport is er uiteraard geen vergunning vereist, zolang de hoofdfunctie van de lokalen recreatie blijft en zolang er geen grote verbouwingswerken aan te pas komen.
Op die manier kan men dus uiteraard de turnzaal van de school ook laten gebruiken door plaatselijke sportclubs. Men zou ook de lokalen van een sportcomplex buiten de wedstrijduren verhuren of ter beschikking stellen van andere activiteiten. Hiervoor zit de regelgeving Ruimtelijke Ordening dus niet in de weg.
Hierbij moet ik wel opmerken dat die vrijstelling van vergunning slechts geldt voor een occasionele en tijdelijke functiewijziging en dat die beperkt is tot maximum vier keer dertig dagen per jaar. Deze regelgeving is vooral ingegeven om bepaalde activiteiten en functies mogelijk te maken in de vakantieperiodes. Nu weet ik niet of de periode van maximum vier keer dertig dagen per jaar te veel of te weinig is. Op dit moment heb ik nog geen signalen vanuit het veld om daarin eventueel in te grijpen.
Vaak kan men niet zomaar een gebouw of terrein voor een andere functie gebruiken dan waarvoor ze ontworpen zijn. Van zodra er ingrijpende en structurele werken mee gepaard gaan, spreken we uiteraard niet meer over een occasionele of tijdelijke wijziging en zal men dus in de eerste situatie terechtkomen.
Naast de regelgeving Ruimtelijke Ordening zijn er andere elementen die mogelijk een probleem vormen om sportinfrastructuur ook voor andere functies te gebruiken. Ik denk bijvoorbeeld aan de brandverzekering. Dat is niet altijd vanzelfsprekend.
Wat de schoolinfrastructuur betreft, denk ik dat er vele directeurs zijn die hun lokalen en sportzalen in het weekend en ’s avonds ter beschikking stellen. Ik zie dat in verschillende gemeenten.
Heb ik een zicht op de vorige goedgekeurde gemeentelijke RUP’s en op welke wijze ruimtelijk rendement daarin een vertaling kreeg? Ik heb als minister geen zicht op de mate waarin gemeenten en provincies in hun ruimtelijke uitvoeringsplannen multifunctioneel ruimtegebruik mogelijk maken of net bemoeilijken. Voor mij persoonlijk is het in elk geval belangrijk dat we die verweving in tijd en ruimte in elk geval faciliteren. Ik pleit er dan ook voor om in de voorschriften van nieuwe RUP’s niet te stringent en monofunctioneel te zijn, maar net te zorgen dat gedeeld ruimtegebruik zowel in tijd als ruimte mogelijk is.
In heel wat RUP’s wordt verweving en multifunctioneel gebruik ondersteund. Maar gedeeld ruimtegebruik en diverse functies in één gebouw: dat moeten we absoluut stimuleren en zeker niet tegenwerken. Daar zit ik op dezelfde lijn als u, collega Coenegrachts.
De vraag om uitleg is afgehandeld.