Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, ik zal de inleiding misschien wat beperkter houden dan wat er in de schriftelijke vraagstelling staat rond de uitdagingen van de transitie op het vlak van ruimtelijke ordening in Vlaanderen. Met de bouwshift – het woord 'betonstop' wordt niet meer gebruikt – willen we nieuwe ontwikkelingen voortaan concentreren op de juiste locaties. We willen dus meer doen met dezelfde ruimte en op een doordachte manier bouwen.
Kernverdichting is een mogelijkheid op dat vlak. Sommigen vinden kernverdichting misschien niet altijd de juiste oplossing, omdat ze dan denken aan appartementisering of nog meer hoogbouw in onze kernen, en dat werkt soms weerstand op. Maar verdichting kan ook door innovatieve woonvormen. We hebben daar ook wat mooie voorbeelden van, zoals we de voorbije weken hebben kunnen lezen in een bepaalde krant. Zo zijn er de multifunctionele woonwijken midden in het centrum van Boechout.
Het Steunpunt Wonen voerde een grootschalig onderzoek naar de verwachtingen en wensen van Vlamingen op het vlak van wonen. Het onderzoek werd nog niet zo lang geleden, in 2018, uitgevoerd bij zo’n drieduizend Vlamingen. Daaruit blijkt dat ongeveer 70 procent van de Vlamingen opteert voor een alleenstaande woning, 10 procent voor een rijwoning en een kleine 20 procent voor een appartement. Dat lijken nogal traditionele cijfers, die de voorbije decennia blijkbaar niet zo fel geëvolueerd zijn. Anderzijds gaf de helft van de geënquêteerden aan dat ze zich ervan bewust waren dat ze in de toekomst compacter – en dus kleiner – moeten gaan wonen. Ook zegt ongeveer 70 procent dat hun tuin misschien wat kleiner kan, op voorwaarde dat er meer toegankelijke, kwalitatieve, publieke openbare groene ruimte is.
We moeten aan de slag met die cijfers uit de enquête. Lokale besturen hebben volop hun autonomie. Als burgemeester ben ik daar absoluut 100 procent voorstander van. Maar ik vind ook dat we vanuit de Vlaamse overheid voldoende handvatten en stimulansen moeten kunnen inbouwen om de lokale besturen te begeleiden in die noodzakelijke transitie op het vlak van ruimtelijke ordening in Vlaanderen.
Vorig jaar lanceerden we een webtool met sterke praktijkvoorbeelden. En enkele weken geleden voerden we hier de discussie over het parkeerbeleid. Lokale besturen denken er nu volop over na om die parkeernormen wat meer op maat te maken. Door de nieuwere tendensen van deelauto’s of elektrische laadpunten zijn de zaken aan het evolueren.
Een andere mogelijkheid is om uit te gaan van meer compacte woonvormen, waarbij rekening wordt gehouden met de transities in het leven. Het traditionele gezin is niet meer de maatstaf in Vlaanderen. Naar gelang de verschillende fases van het leven heeft men nood aan een grotere of kleinere woning. Men is een tijdje single, samenwonend of er is gezinsuitbreiding. Bij compacte gezinnen kan dat leiden tot heel wat extra mensen in één gezin.
Men moet dus ook rekening houden met flexibele woonvormen. En dan komt het Zwitsers model, met wooncoöperaties, heel aantrekkelijk over. Recent hebben we daarover een mooi artikel kunnen lezen. Dat Zwitsers coöperatief model houdt in dat je als aandeelhouder een beetje kapitaal inbrengt, maar dan met een levenslange zekerheid huurt in het complex. Afhankelijk van je gezinssituatie betrek je dan een ruimere of compactere woning. In Zürich woont intussen 20 procent van de mensen in zo’n coöperatief model. Dat model moet nu niet heilig verklaard worden, als de enige weg die we moeten bewandelen. Maar het is misschien wel een piste om ook in Vlaanderen, in onze eigen regio, wat te stimuleren als alternatieve woonvorm.
Minister, hoe ziet u de plaats van die innovatieve woonvormen in de doelstelling van de bouwshift en de strategische doelstelling van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV)? Hoe wilt u die innovatieve ontwikkelingen verder stimuleren? Hoe kijkt u naar de webtool die vorig jaar is gelanceerd? Loopt dat? Krijgt u daar reacties op? Kan dat al of niet versterkt worden? Hoe staat u ten opzichte van het ter beschikking stellen van gronden in eigendom van de overheid voor zulke coöperatieve en innovatieve woonprojecten? Hoe kunnen steden en gemeenten die zulke pilootprojecten willen lanceren, ondersteund worden vanuit Vlaanderen?
Minister Demir heeft het woord.
Bedankt voor uw vraag, collega Van den Heuvel. In de realisatie van de doelstelling in de strategische visie van het BRV om tegen 2040 geen bijkomend ruimtebeslag meer te creëren, is het nodig om op zoek te gaan naar creatieve vormen om meer te doen met de reeds ingenomen ruimte. Ik ben daarom ook blij dat innovatieve woonvormen de laatste jaren op steeds meer bijval kunnen rekenen. De meeste innovatieve woonvormen gaan gepaard met een hoger ruimtelijk rendement ten opzichte van de klassieke woonvormen. Als die rendementsverhoging verantwoord is in de betrokken omgeving en er voldoende aandacht geschonken wordt aan de ruimtelijke kwaliteit en leefomgevingskwaliteit, kunnen ze zeker een meerwaarde betekenen bij de doelstellingen van het BRV. Bovendien streven projecten vaak ook sociale of duurzaamheidsdoelstellingen na, waardoor er niet enkel tegemoet gekomen wordt aan de ruimtelijke doelstellingen van het BRV.
Los van de woonvorm, is het vooral belangrijk dat we voorzien in een divers woonaanbod, dat afgestemd is op de vraag. Naast kleinere gezinnen en ouderen moeten ook iets grotere huishoudens een geschikte, betaalbare en kwalitatieve woning kunnen vinden. U hebt zelf al verwezen naar verschillende gezinsvormen. Ik denk bijvoorbeeld ook aan de vele nieuw samengestelde gezinnen. Eigenlijk zouden zij een huis moeten hebben dat accordeongewijs kleiner en groter wordt, naargelang dat de pluskinderen erbij komen. Dat is misschien iets voor in de toekomst.
Wooncoöperaties kunnen een stap in de goede richting betekenen. Een coöperatie kan ergens tussen kopen en huren gesitueerd worden. Een bewoner investeert daarbij in aandelen in de wooncoöperatie en huurt vervolgens een woning die aangepast is aan zijn of haar situatie. Als er binnen de coöperatieve een voldoende groot aanbod aan wooneenheden beschikbaar is, kan men relatief flexibel verhuizen naar een meer geschikte woning, als de gezinssituatie of zorgnood verandert. In Vlaanderen is een dergelijk groot aanbod aan wooneenheden binnen wooncoöperaties echter nog niet aanwezig, maar zeker in grotere steden is de woonvorm wel aan een sterke opmars bezig. Het feit dat ze in verhouding een betaalbaar woonaanbod kunnen voorzien, zal daar zeker een rol bij spelen.
Ook de Community Land Trust (CLT) speelt in op die betaalbaarheidsfactor. Daarbij koopt de CLT de grond aan en beheert die. De bewoners kopen enkel de woning aan en mogen de grond gebruiken via bijvoorbeeld een recht van opstal of erfpacht. Doordat de eigenaars enkel de woning moeten kopen en niet de grond, worden de woningen ook toegankelijker voor lagere inkomens. Bovendien kan de CLT, een rol die soms opgenomen wordt door gemeenten of OCMW’s, gronden die strategisch goed gelegen zijn, wel in eigendom houden. Diverse woonvormen kunnen dus zeker een meerwaarde betekenen in het bereiken van de doelstellingen van het BRV, en dat in brede zin.
Hoe wil ik de ontwikkeling van innovatieve woonvormen in Vlaanderen stimuleren? Zoals eerder gezegd, kunnen innovatieve woonvormen een antwoord bieden op allerlei maatschappelijke uitdagingen. De inwerkingtreding van de codex zorgde er reeds voor dat er meer mogelijkheden ontstonden naar rendementsverhogende projecten, maar toch loopt de realisatie van verschillende nieuwe wooninitiatieven niet altijd van een leien dakje. De leidraad gemeenschappelijk wonen, zorgwonen en tijdelijk wonen bundelde reeds allerhande informatie aangaande gemeenschappelijk wonen, zorgwonen en tijdelijk wonen en tracht een antwoord te bieden op vaak gestelde vragen.
Veel innovatieve woonprojecten omvatten ook een sociaal luik. Een duidelijke afstemming van beleidsinitiatieven die zich op het snijvlak Wonen-Welzijn-Zorg bevinden is ook noodzakelijk om de ontwikkeling van nieuwe woonvormen en inclusieve woonperspectieven voor bijzondere doelgroepen te vereenvoudigen. Om realisaties van innovatieve woonvormen te vergemakkelijken, werk ik samen met mijn collega-ministers aan een evenwichtig en coherent regelgevend kader voor nieuwe wooninitiatieven, dit zowel binnen als tussen de diverse beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid. De tussentijdse evaluatie van de pilootprojecten experimentele woonvormen, die uitgevoerd zal worden door mijn collega bevoegd voor Wonen, kan hier reeds een eerste aanzet in vormen.
Zaken gelinkt aan diverse uitkeringen, fiscaliteit, inschrijving in het bevolkingsregister en eigendomsrechten worden dan weer geregeld op federaal niveau. Daarom zullen we ook actief overleg voeren met de federale overheid om obstakels die zich op dit beleidsniveau situeren – onder andere inzake sociale zekerheidsuitkeringen en domiciliëring – maximaal weg te werken om een coherent beleid te kunnen voeren.
Wil ik de webtool met goede praktijkvoorbeelden van kwaliteitsvol ruimtelijk rendement verder uitbouwen? Er loopt een samenwerkingsovereenkomst met het Netwerk Architecten Vlaanderen (NAV) die onder meer gaat over het verder uitbouwen van de webtool ruimtelijk rendement. In het voorjaar 2020 zal een eerste reeks nieuwe voorbeelden opgeladen worden.
Heb ik een zicht op de beschikbaarheid van gronden in eigendom van de overheid die in aanmerking kunnen komen voor coöperatieve woonprojecten? Volgens de Vastgoedwijzer 2018 had de Vlaamse overheid eind 2017 in totaal 122.000 hectare in eigendom, waarvan 4100 hectare binnen de bestemmingscategorie wonen.
Uit het managementrapport van 2017 over lokale besturen blijkt dat deze besturen, weliswaar op 31 december 2014, in totaal 27.000 hectare in eigendom hadden, waarvan ruim 7000 hectare binnen de bestemmingscategorie wonen. Met ‘lokale besturen’ worden hier steden en gemeenten, provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM’s) en provincies bedoeld. Welke van die gronden dan eventueel in aanmerking kunnen komen voor coöperatieve woonprojecten, moet op lokaal niveau verder onderzocht worden op basis van een heleboel parameters.
Hoe wil ik steden en gemeenten ondersteunen in het ontwikkelen van duurzame coöperatieve pilootprojecten? Vandaag ondersteunen we de steden en gemeenten bij de ontwikkeling van innovatieve woonprojecten door het aanbieden van een leidraad inzake gemeenschappelijk wonen, waarnaar ik daarnet al verwees. Daarin worden een aantal modaliteiten voor vergunningverlening behandeld. In de webtool ruimtelijk rendement komen dit soort voorbeelden ook aan bod. Deze webtool richt zich weliswaar op herkenbare en laagdrempelige voorbeelden.
Daarnaast vind ik het ook wel belangrijk om pilootprojecten te steunen om doorwerking van het transformatiebeleid op het terrein ingang te doen vinden. Daarom bekijk ik op dit ogenblik samen met mijn collega bevoegd voor Wonen de mogelijkheid om nog dit jaar een pilootoproep te lanceren rond coöperatief wonen. De oproep zou zich richten naar gemeenten en burgers en wil leiden tot een matchmaking tussen eigenaren van gronden of gebouwen en bereidwilligen voor het vormen van een duurzame wooncoöperatieve om dan samen over te gaan tot een projectrealisatie op goed gelegen locaties.
We bekijken ook de mogelijke inbreng van gronden of gebouwen in eigendom van de Vlaamse overheid. De oproep voorziet in ondersteuning van zowel de betrokken gemeenten als de groep die de kiem van de wooncoöperatie vormt. De randvoorwaarden zouden zo worden opgesteld dat de pilootprojecten verschillende doelstellingen van de Vlaamse overheid geïntegreerd kunnen waarmaken, zoals onder meer de bouwshift, efficiënt ruimtegebruik, aanpak van leegstand, verwaarlozing, woonmobiliteit, duurzame energievoorziening en ruimtelijke kwaliteit. Bovendien kan de coöperatie ook een rol spelen in de betaalbaarheid van wonen.
Collega, ik hoop dat we dat pilootproject zo snel mogelijk kunnen lanceren. Ik hoop dat het op die manier, door zulke pilootprojecten, stilaan ingang kan vinden in Vlaanderen.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij met het laatste deel van uw antwoord. U erkent dat innovatieve woonvormen en zo’n coöperatief model kansen bieden. Het is een goede zaak om dat in overleg te doen met uw collega van Wonen, minister Diependaele. We weten allemaal dat we nog een hele grote uitdaging hebben rond sociaal wonen, met duizenden mensen op de wachtlijst. Het is goed om een paar vliegen in een klap te slaan: het ruimtelijk rendement opdrijven en op een goede manier verstevigen, en oog hebben voor de sociale uitdagingen op het vlak van wonen.
Ik ben blij met die pilootprojecten, omdat heel wat lokale besturen daarover willen nadenken, daarover ideeën hebben en klaarstaan. Maar ik denk dat velen soms, afhankelijk van de grootte van hun gemeente, een duwtje in de rug willen om uiteindelijk daadwerkelijk over te gaan tot het initiatief. De formule van zo’n pilootproject om coöperatief wonen in onze Vlaamse gemeenten en steden te stimuleren, lijkt mij de juiste methode. Ik kijk met enig ongeduld uit naar het lanceren van dat pilootproject coöperatief wonen.
De heer Pieters heeft het woord.
Minister, we kunnen ons volledig achter dat initiatief voor coöperatief wonen scharen. Maar het heeft een duidelijk juridisch kader nodig. Men kan iets willen, maar het moet ook worden geduid en juridische zekerheid bieden. Het gaat niet alleen over de woonvormen, maar ook over het innovatief bouwen. Momenteel is men in architectengroepen bezig om flexibel te bouwen: één blok, met, zoals u aangeeft, plusgezinnen, plus-plusgezinnen of welke vormen ook. Het is de bedoeling dat men daarin dan flexibel, doorheen de tijd, woonvormen kan creëren. Het is duidelijk dat er een juridisch kader nodig is. En dat is niet zo eenvoudig, het zal enige tijd vergen.
U geeft aan dat de volledige bevoegdheid niet bij Vlaanderen rust, maar dat er daarvoor ook federale wetten nodig zijn. Ik kan u alleen maar stimuleren om zo veel mogelijk bevoegdheid naar u toe te trekken, zodat we dat hier kunnen beslissen. Dan kan Vlaanderen daarin een voorsprong nemen en kunnen we daarin een volle bevoegdheid hebben.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Collega Van den Heuvel, ik dank u hartelijk voor uw interessante vraag. Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Vanuit mijn eigen ervaring, zowel in de stad als op het platteland, zie ik twee heel grote verschillen. Een stad heeft veel meer mogelijkheden om te experimenteren met allerhande nieuwe woonvormen. Er is ook meer capaciteit. De stad ziet ook de nood van groen in de stad heel duidelijk in, omdat de bewoners dat vragen. Ik merk op het platteland dat die vragen nog niet altijd zo goed zijn doorgedrongen en dat men soms de capaciteit mist om te experimenteren. Nochtans, als ik hoor dat er 7000 hectare woongebied in handen is van de lokale besturen, zit daar een gigantisch potentieel om met nieuwe woonvormen te experimenteren, want daar hebben we de impact van een lokaal bestuur nodig om met die nieuwe woonvormen te kunnen experimenteren.
Als u maatregelen neemt om nieuwe woonvormen te stimuleren en meer groene ruimte te voorzien, zult u daarbij vooral ook de landelijke gemeenten extra ondersteunen en stimuleren? Ik denk dat daar een heel belangrijke sleutel ligt. Zij hebben vaak nog meer grond in eigendom en zijn nu volop – soms een beetje blind – aan het verdichten, en hypothekeren daarmee de ontwikkelingen van de toekomst, namelijk verdicht wonen, maar wel met voldoende publieke ruimte, en nieuwe woonvormen waarmee we echt stappen vooruit kunnen zetten. Ziet u het als een opportuniteit om die meer landelijke gemeenten, die minder capaciteit hebben, daarin extra te ondersteunen? Ik denk dat daar een heel belangrijke uitdaging ligt.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Ik dank de vraagsteller voor de interessante vraag en de minister voor het uitvoerige antwoord.
Mijn bedenking komt ook een beetje tegemoet aan de opmerking van collega Schauvliege. De minister verwijst in haar antwoord een aantal keren naar samenwerking met de minister van Wonen. Veel van die landelijke gemeenten hebben zich verenigd in lokale woonbeleidsprojecten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden rond wonen om woonbeleid uit te stippelen. Die woonprojecten worden geëvalueerd door Wonen-Vlaanderen. Het kan misschien een piste zijn om aan uw collega van Wonen het idee van die coöperatieve woonvormen mee te geven, in functie van het naar onder doorstromen van die meer landelijke gemeenten via die intergemeentelijke samenwerkingsverbanden rond wonen.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Ik wil me kort aansluiten bij de vraagstelling van collega Van den Heuvel, die wil zien op welke manier we die belangrijke nieuwe woonvorm kunnen ondersteunen.
Wat de woonvormen betreft, wil ik een stapje teruggaan in het proces, namelijk naar het collectief bouwen. Ik kijk daarbij naar Nederland – als grensgemeente komen we daar regelmatig mee in aanraking. We moeten vaststellen dat er in Nederland een zeer goede praktijk is die heel veel toegepast wordt, namelijk dat ook burgers zich kunnen verenigen in een ‘collectief particulier opdrachtgeverschap’, een bepaalde rechtspersoonlijkheid, om effectief collectief een woning te kunnen bouwen en ontwikkelen. Ik wil de minister de suggestie meegeven om die piste ook eens te bekijken. Ik denk dat het voor de burgers een extra ondersteuning en mogelijkheid kan zijn om het collectief wonen ook verder uit te rollen.
U hoort het, minister, verdichting is iets dat blijkbaar bij alle fracties leeft, in verschillende vormen. Maar de vraag waar we op het terrein natuurlijk mee geconfronteerd worden, is op welke plaatsen we echt tot verdichting moeten overgaan. Dat is een vraag die we zullen moeten beantwoorden. Je hebt dan heel vaak tegengestelde visies. En er is een gebrek aan een kader om te weten waar we die verdichting moeten realiseren en hoe we dat op een regelluwe en procedurebestendige wijze doen. Heel vaak zijn er goede voornemens en goede intenties, maar stuit men dan op jarenlange procedures en moeilijke realisaties op het terrein. We kijken uit naar uw antwoord op die vragen, niet alleen vandaag, maar ook in de nabije toekomst, bij het opstellen van die beleidskaders.
Minister Demir heeft het woord.
Collega’s, dank u voor alle suggesties. Wat het laatste betreft, zullen we in die beleidskaders natuurlijk ook wel een antwoord moeten vinden op diverse vragen, ook op de vraag inzake kernverdichting. Normaal gezien kunnen we dit jaar met die beleidskaders naar de ministerraad gaan. Die bezorgdheden zullen dan ook wel deels worden meegenomen.
Wat de heel concrete aanleiding voor de vraag van collega van den Heuvel betreft, verwijst collega Pieters naar het juridisch kader. Ik denk dat het logisch is dat we de regelgeving aanpassen, zodat er ook een juridisch kader is voor deze innovatieve woonvormen. We moeten de pilootprojecten nog lanceren. Ik doe dat ook in nauw overleg met collega Diependaele. Dan kunnen we de middelen ook wat bundelen. De call moet nog worden gelanceerd.
Ik neem ook de suggesties van de collega’s Rombouts en Schauvliege mee. In de commissie Plattelandsbeleid hebben we het heel vaak over vereenzaming, de afwezigheid van sociale cohesie enzovoort. Ik denk dat zoiets daar ook wel een antwoord op kan bieden. Daarom zal ik in de call ook rekening houden met zowel de steden als de plattelandsgemeentes. Dan is het afwachten welke gemeentes in die call zullen instappen. Ik denk in ieder geval dat dat een goed voorbeeld is. Het is belangrijk dat er goede voorbeelden zijn. Ik hoop dat we dat dan kunnen doortrekken naar de rest van Vlaanderen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.