Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over de aanbevelingen uit het rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid
Vraag om uitleg over de tewerkstellingskansen van personen met een migratieachtergrond
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Over het verslag van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid van 2019 is al wat inkt gevloeid. Ik wil me focussen op de tewerkstelling van jongeren en studenten tussen 15 en 24 jaar omdat we daar een geleidelijke afname van de activiteitsgraad zien. De activiteitsgraad van jongeren valt juist onder de 30 procent. Dat percentage ligt lager dan in onze buurlanden, waar studies vaker gecombineerd worden met deeltijds werk. De Hoge Raad voor de Werkgelegenheid stelt dan ook dat bij deze groep inactieven het arbeidspotentieel nog hoog is en juicht de flexibilisering van de studentenarbeid toe.
Maar het verslag legt vooral de nadruk op de aanpak van jongeren die vroegtijdig de school verlaten. We kijken daarbij naar het uitbouwen van het alternerend leren voor jongeren die schoolmoe zijn en naar een specifieke aanpak om de neetjongeren (not in education, employment or training) mee te nemen in het activeringsverhaal. Volgens ons moet daarom de focus vooral liggen op de groep jongeren die kansen mislopen omdat ze vroegtijdig stoppen met school, om te zorgen dat zij al niet bij de start in inactiviteit vervallen.
Minister, u hebt aangekondigd een aantal initiatieven te plannen, ook in uw beleidsnota. Hoe kijkt u naar de doelgroep 15- tot 24-jarigen als te activeren?
Over duaal leren hebben we in het verleden al vaak gediscussieerd, ook vanuit de context onderwijs. Dat is zeker interessant maar het kent voorlopig nog wat knelpunten en uitdagingen, zoals het imago en de deelname van het aantal scholen en ondernemingen. Dat kan zeker nog een push voorwaarts gebruiken. Welke acties zult u ondernemen om duaal leren verder te promoten als volwaardige leerweg?
Specifiek voor de neetjongeren die het onderwijs verlaten, denken we dat het goed is om ze automatisch in te schrijven bij VDAB. VDAB kan dan samenwerken met partners om deze jongeren aan een job of opleiding te helpen. Welke partners kunnen hierbij betrokken worden en werkt u hiervoor samen met de ministers van Welzijn en Onderwijs?
De heer Ronse heeft het woord.
Ik heb eenzelfde aanleiding voor mijn vraag, namelijk het rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid. Ik denk trouwens dat we die naam eens moeten veranderen want dat klinkt zo archaïsch. Dan moet je jezelf toch bijzonder serieus nemen.
Collega Gennez heeft het rapport al wat geschetst. Ik zal u dus een voorleesmomentje besparen. Mijn concrete vragen zijn de volgende.
Minister, wat is uw standpunt over het rapport zelf? Op welke manier zult u binnen de Vlaamse bevoegdheden een gevolg geven aan de zes algemene aanbevelingen van het rapport? Wat zijn mogelijke drempels om daarmee aan de slag te gaan? Op welke manier kunt u het rapport aangrijpen om de federale overheid en de andere gewesten aan te zetten tot actie?
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, ik wil de collega's danken omdat ze vorige week hebben ingestemd om deze vragen uit te stellen aangezien ik te lijden had van een griepaanval.
Minister, ik sluit me graag aan bij deze vraag, zij het vanuit een ietwat andere invalshoek. Kinderen van migranten, die dus zelf in België zijn geboren, hebben over het algemeen meer kans om aan het werk te zijn dan hun ouders. Dat is een goede zaak, maar dat geldt niet voor alle groepen. Dat blijkt uit een nieuwe studie van de Nationale Bank en de ULB, die op 20 januari werd gepubliceerd. Migranten van de tweede generatie met roots in een Maghrebland, Algerije, Marokko of Tunesië, of een kandidaat-lidstaat van de Europese Unie, hoofdzakelijk Turkije, doen het op de arbeidsmarkt niet beter dan hun ouders. De studie toont aan dat binnen die groep er grote verschillen zijn naargelang de achtergrond.
Kinderen van immigranten uit een Europees land kunnen de kloof van hun ouders tegenover autochtonen gemiddeld halveren, van 28 tot 14 procentpunt, net als kinderen van immigranten uit Afrikaanse landen, behalve kinderen van immigranten uit de Maghreb. Bij kinderen van migranten met wortels in kandidaat-lidstaten van de EU, Albanië, Montenegro, Noord-Macedonië en vooral Turkije, verloopt die inhaalrace veel moeizamer. Bij hen zien we een daling van 24 tot 17 procentpunt, terwijl migrantenkinderen uit Maghreblanden zelfs ter plaatse blijven trappelen in vergelijking met hun ouders. Vrouwen zijn binnen die groep nog het meest kwetsbaar. Dat weet u ook en hebt u zelfs als focus aangehaald in uw beleidsnota, als ik me niet vergis. Bij geen enkele groep is de activiteitsgraad lager dan bij laaggeschoolde vrouwen met roots buiten de EU, merkte de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid ook al op in een nieuw rapport.
Al die verschillen binnen de groep van mensen met een migratieachtergrond tonen dat er binnen het activeringsbeleid sterk op maat moet worden gewerkt.
Welke mogelijke verklaringen ziet u zelf voor die verschillen binnen de groep van mensen met een migratieachtergrond? Welke initiatieven plant u om die structurele drempels tegen te gaan of te overbruggen?
Zult u een beroep doen op organisaties die reeds expertise hebben opgebouwd in het bereiken en ondersteunen van deze groep? Op welke manier zult u die samenwerking verder uitwerken?
Minister Crevits heeft het woord.
Net zoals jullie, collega’s, heb ik het rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid met de grootste interesse doorgenomen – ik denk trouwens dat de leden van die Hoge Raad voor de Werkgelegenheid de naam ‘Hoge Raad’ niet zelf uitgevonden hebben. Het rapport bevat niet alleen bijzonder veel interessante informatie, maar sterkt mij ook in de overtuiging dat we ons in Vlaanderen niet langer alleen mogen richten tot werkzoekenden, maar dat we veel breder moeten durven te kijken.
Want wat zien we, als we naar de cijfers kijken? In Vlaanderen bedraagt de werkloosheidsgraad 3,5 procent. Dat is ontzettend laag, ook in Europees vergelijkend perspectief. Boven op deze werkzoekenden zouden we ons ook kunnen richten tot anderen, bijvoorbeeld ‘ondertewerkgestelden’, die deeltijds werken maar eigenlijk liever wat meer zouden werken; mensen die wel werk zoeken, maar die door familiale en persoonlijke verantwoordelijkheden, door studies of gezondheidsperikelen tijdelijk niet beschikbaar zijn; of mensen die niet actief zoeken naar werk, maar die wel nog een band hebben met de arbeidsmarkt. Dat zijn bijvoorbeeld mensen die wel werk hebben gezocht, maar er niet in geslaagd zijn ook werk te vinden en daardoor ontmoedigd raken. Als we die drie groepen erbij zouden nemen, dan zouden we komen tot een arbeidsreservegraad van 7,3 procent. Dat betekent met andere woorden dat we van 3,5 procent naar meer dan 7 procent arbeidspotentieel zouden gaan, alleen door het op deze manier te benaderen. Dat is zeker een beweging die we moeten maken in ons Vlaams arbeidsmarktbeleid en we hebben die beweging recent ook omschreven en vastgelegd in de nieuwe taakstelling van VDAB.
Ik denk dus, mijnheer Ronse, dat we voor elk van de zes aanbevelingen die de Hoge Raad maakt, de krijtlijnen van een antwoord klaar moeten hebben vanuit Vlaanderen. Ons antwoord is er een van kansen bieden aan mensen die op de een of andere manier niet actief kunnen zijn op de arbeidsmarkt, maar het is er ook een van maatwerk: met heel veel begeleiding op maat van mensen die wel willen werken, maar dat om de een of andere reden niet doen of kunnen doen, zodat we die mensen weer op de arbeidsmarkt krijgen.
Ik heb deze week trouwens de SERV-partners (Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen) gezien en ik heb hun de commentaren getoond die er komen op de term ‘activeren’ van mensen. Ik vind dat persoonlijk een lelijk woord, ‘activeren’, omdat het de indruk geeft dat wie niet op de arbeidsmarkt actief is, meteen ook niet actief is. We hebben het dan gehad over ‘participatie’ aan de arbeidsmarkt. Dat klinkt veel positiever en impliceert ook automatisch de groep die misschien wel wil werken, maar niet kan. Dat is vrij goed onthaald, heb ik begrepen, en men is aan het nadenken over een manier om dat positief te omschrijven.
Ik ga nu even kort in op de zes aanbevelingen en zal proberen al jullie vragen tijdens die toelichting te beantwoorden.
Eerst en vooral zijn er de jongeren. Op dit punt zal ik wat uitgebreider ingaan, ook omdat de vraag van collega Gennez heel specifiek daarover gaat. De grotere participatie van jongeren zie ik als een heel belangrijke opdracht. Dat kan door in te zetten op het voorkomen van ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs. Collega Gennez, we hebben het daar heel vaak over gehad in de vorige legislatuur. Het kan echter ook als warme overdracht naar VDAB, waar samen met partners kan worden gewerkt aan participatie of activering naar duurzame tewerkstelling. Er zijn de strategische partnerschappen met onderwijspartners om jongeren al op de schoolbanken kennis te laten maken met het aanbod van VDAB en het leerloopbaandenken binnen te brengen in scholen. U herinnert zich dat misschien nog: ik heb jaren geleden ook gezegd dat we van een school- en een werkloopbaan eigenlijk moeten evolueren naar een leerloopbaan, omdat je als je werkt toch ook heel je carrière lang moet blijven leren, op een of andere wijze. Die harde breuklijn tussen de twee moet eigenlijk een beetje weg in ons denken.
VDAB werkt jaarlijks, zoals jullie weten, een schoolverlatersrapport uit, en deelt dat ook met de onderwijspartners. Omgekeerd worden jongeren via die informatie ook gemotiveerd om heel bewuste keuzes te maken voor die duurzame toekomst. Binnen het onderwijs zijn er ook een aantal oriënteringsinstrumenten die kunnen helpen. Voor jongeren uit het buitengewoon secundair onderwijs werkt VDAB samen met gespecialiseerde trajectbegeleiding (GTB) om tot die warme overdracht naar de arbeidsmarkt te komen. Bij VDAB worden die en ook andere kwetsbare jongeren ondersteund door jongerenbemiddelaars. Ik heb trouwens een van die projecten al eens bezocht, bij VDAB in Limburg. Dat werkt wel. Dat is ook allemaal vrij intensief.
Over het punt van duaal leren zal ik straks ook nog wat meer info geven. Er werd ook gevraagd of er samenwerking is tussen beleidsdomeinen om het aantal neetjongeren terug te dringen. Absoluut. U weet dat we in de vorige legislatuur gegevens tussen Onderwijs en VDAB hebben uitgewisseld. Het heeft veel voeten in de aarde gehad om over alle bergen heen te geraken om die gegevensuitwisseling te organiseren, maar ondertussen werkt dat wel. Daarnaast wordt er ook met andere institutionele partners gewerkt aan decreten om datakoppeling mogelijk te maken, zoals VDAB, de OCMW’s, de agentschappen bevoegd voor integratie en inburgering. Het is heel belangrijk dat dat ook lukt. Het doel hiervan is om jongeren, nieuwkomers en andere mensen die uit de boot dreigen te vallen omdat ze niet naar duurzaam werk kunnen worden begeleid, toch te begeleiden en ook een gepaste dienstverlening op maat te kunnen aanbieden.
Dat wat de jongeren betreft. Er is nog heel veel werk aan de winkel, maar nu de databanken gekoppeld zijn, zou het ook voor VDAB beter moeten gaan om jongeren die uitvallen zonder diploma echt aanklampend te begeleiden.
De tweede aanbeveling gaat over de ouderen, de 55- en 60-plussers. Dit is een zeer, zeer groot aandachtspunt. De tewerkstelling van 55-plussers is sterk verbeterd, dat hebben jullie ook wel kunnen lezen, maar voor 60-plussers is er gewoon geen arbeidsmarkt. Ik heb dat deze week ook besproken met de partners van de SERV. Het is alsof je afgeschreven bent als die 60 jaar in zicht komt.
60-plussers zijn aangepast beschikbaar. Ze moeten veelal niet zelf op zoek gaan naar werk, maar er wordt wel van hen verwacht dat ze ingaan op het aanbod van VDAB. Het volledige aanbod van VDAB staat ook voor hen ter beschikking. Die groep heeft veel te maken met vooroordelen, wat de stap naar werk voor hen heel erg bemoeilijkt. Daarom zet VDAB in op sensibilisering. Over een paar maanden lanceert VDAB ook een nieuwe campagne ‘Actief blijven’, om in de kijker te zetten wat de mogelijkheden zijn om als 55- of 60-plusser actief te kunnen blijven op de arbeidsmarkt.
De derde aanbeveling gaat over personen met een migratieachtergrond. Collega Annouri, dat was een heel specifieke vraag van u. Het is ook niet de eerste keer dat u daar een vraag over stelt. We hebben het daar ook al over gehad: als u zoekt naar verklaringen, daar is al heel veel onderzoek naar gebeurd, en onderzoeken is interessant, maar onderzoeken en aanbevelingen omzetten in de praktijk is iets moeilijker, heb ik toch begrepen die paar maanden waarin ik bevoegd ben voor Werk. Op Onderwijs was dat echter eigenlijk niet anders.
We weten dat de achterstand op de arbeidsmarkt wordt gevoed door de achterstand in de onderwijsloopbaan. We zien dat de tweede generatie van mensen met een migratieachtergrond sterker vertegenwoordigd zijn bij vroege schoolverlaters, en nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs.
Mag ik daar meteen een positieve connotatie bij maken? Het was vorig jaar de eerste keer dat alle rectoren aan de universiteiten en alle hogeschooldirecteurs bij hun openingstoespraken in hun speech hebben opgenomen dat een universiteit ook voor een stuk een afspiegeling moet zijn van de samenstelling van de populatie. U mag het effect daarvan niet onderschatten. Het betekent dat men daar ook aan de top van onze instellingen echt alert voor is.
Het heeft daarnaast ook te maken met vooroordelen en barrières, en soms ook met sociaal kapitaal. Voor een stuk kunnen er ook culturele zaken ten grondslag liggen. Als je uit een samenleving komt waar het niet gebruikelijk is dat je actief bent op de arbeidsmarkt, dan moet je ook leren dat mannen en vrouwen gelijkwaardige kansen hebben.
Zo komen we bij uw tweede deelvraag, over de initiatieven. Ik ben ervan overtuigd dat we moeten starten met het versterken van ons sociaal kapitaal. Dat is de reden waarom eind vorig jaar het project ‘Mentoring naar werk’ is gelanceerd. Daarvoor werd 3 miljoen euro vrijgemaakt om werkzoekenden met een migratieachtergrond te begeleiden naar werk.
Er is een versterkte samenwerking met onderwijs. We hebben al heel wat initiatieven genoemd, maar zeer vermeldenswaardig is dat VDAB zeer nauw gaat samenwerken met het hoger onderwijs rond hun intern inclusiebeleid. Ze doen dat ter versterking van een inclusief personeelsbeleid, en ook ter versterking van hun studentenbeleid, onder andere rond studenten met een migratieachtergrond. Daar worden de banden dus sterker aangehaald.
Ook over de werkgeverszijde moeten we waken. U weet dat het de uitdrukkelijke opdracht is van VDAB om werkgevers goed te informeren over opleidings- en begeleidingsmogelijkheden. Daarbij moeten werkgevers absoluut worden gestimuleerd om inclusief te denken.
Werkgevers krijgen trouwens een automatische melding als ze bij VDAB een vacature invoeren die discriminerende eisen zou kunnen bevatten. Bemiddelaars spreken de werkgevers bovendien aan op mogelijke discriminerende elementen in een vacature. Ik denk dat nog niet zo lang geleden alle werkgeversorganisaties ook de handen in elkaar hebben geslagen om een pact te ondertekenen voor meer inclusie op de arbeidsmarkt. Ik vind dat een hele goede zaak. Het toont ook aan dat men daar echt werk van wil maken. De krapte op de arbeidsmarkt noopt ook tot het slopen van muren die er mogelijks nog zouden zijn.
Ik heb in het parlement ook al meegegeven dat als het gaat over taal, we nu ook echt aan het kijken zijn of we met werkgevers tot meer trajecten op de werkvloer kunnen komen, waarbij taal aangeleerd wordt tijdens de job. Ik denk dat ik dat in het parlement heb gezegd toen ik een actuele vraag beantwoordde. En je voelt dat werkgevers daar ook wel sensibel voor zijn. Het is eigenlijk ontzettend spijtig om te zien hoeveel vacatures er zijn, en hoe vaak we te horen krijgen dat ze mensen nodig hebben. Je zou kunnen verwachten dat het dan nog veel vlotter gaat om zoveel mogelijk mensen naar de werkvloer te leiden.
Dat brengt ons bij de vierde aanbeveling: werk en gezin. We zetten heel sterk in op de combinatie van werk en gezin, onder andere via de dienstencheques. Daarvan zijn er 93 miljoen aangekocht. Het was trouwens ook een enorme investering van Vlaanderen om dit een duwtje in de rug te geven. We willen de komende periode ook meer inzetten op meer flexibele en betaalbare kinderopvang.
Dan is er de vijfde aanbeveling: laaggekwalificeerden. Ik vind dit trouwens een zeer slechte term; ik heb dat ook al een paar keer gezegd. Kortgeschoold is voor mij veel beter. Laag en hoog is eigenlijk op zich al stigmatiserend. De kortgeschoolden willen we via werkplekleren en competentieversterkende trajecten, zoals de individuele beroepsopleiding (IBO), de tijdelijke werkervaring (TWE), wijkwerken, werkervaring en nog een aantal andere zaken, competenties meegeven die goed kunnen zijn op de arbeidsmarkt. Ik verwijs ook naar de missie en de strategie van VDAB, die dat samen met partners zal moeten opnemen. Want VDAB kan dat uiteraard niet alleen.
We hebben vorige week in Antwerpen een overeenkomst gesloten tussen stad, Vlaanderen en VDAB om 6000 kortgeschoolde jongeren aan de slag te krijgen. Dat is een ambitieuze samenwerkingsovereenkomst om via de begeleiding op maat de vele vacatures in de stad in te vullen. We gaan het op die manier moeten doen, om zo die 120.000 jobs te kunnen creëren. Er zijn ook maatregelen die ik recent heb aangekondigd, zoals het realiseren van trajecten rond elders verworven competenties of een aanbod aan kwalificerende OKOT-opleidingen (onderwijskwalificerend opleidingstraject). Dat zijn heel waardevolle instrumenten voor kortgeschoolden om hun competenties te versterken.
Tot slot is er het aanmoedigen van levenslang leren, een van dé uitdagingen van deze legislatuur. Een van de sociale partners, Hans Maertens van Voka, zei me deze week dat we daar een nieuwe term voor moeten vinden, omdat ‘levenslang leren’ echt niet goed klinkt. ‘Leren’ klinkt alsof we allemaal terug naar de schoolbanken moeten, zei hij. En ‘levenslang’ klinkt als een straf. Hij vond dat een negatieve connotatie. ‘What’s in a word?’ Voor mij geen probleem om daar een ander woord voor te vinden, maar we moeten wel vooruit. Het zou in het DNA moeten zitten van elkeen die actief is op de arbeidsmarkt, maar ook van de mensen die nog niet actief zijn op de arbeidsmarkt, maar die wel goesting hebben om dat te doen.
We maken werk van een geïntegreerde visie, die er in de komende maanden zou moeten komen. Daar is nu een ambtenaar mee belast, die nu een heel grote vragenronde aan het doen is. Daar hoort ook de uitrol van duaal leren bij. Dit voorjaar maak ik, samen met collega Weyts, bekend welke duale opleidingen vanaf schooljaar 2021-2022 geprogrammeerd zullen kunnen worden. Het gaat niet alleen om nieuwe opleidingen. De instroom in de reeds bestaande duale opleidingen moet echt omhoog, vandaar dat we in het voorjaar een ESF-oproep (Europees Sociaal Fonds) lanceren, die een boost moet geven aan de bestaande duale opleidingen in het secundair onderwijs.
U weet dat ik samen met collega Weyts aan het zoeken ben naar een regelluwe omgeving om duaal lesgeven mogelijk te maken. Waarom noem ik dat bij duaal leren? Omdat we vastgesteld hebben dat bijvoorbeeld in Antwerpen in een aantal trajecten scholen stoppen met het aanbod van een bepaalde studierichting in duaal leren, omdat ze de lesgevers niet vinden om het theorieluik te doen. En dan zou duaal lesgeven natuurlijk een oplossing kunnen zijn. Bedrijven die duaal leren willen, kunnen ook bekijken of ze competente mensen in het bedrijf hebben die het stukje dat op school gegeven wordt, kunnen verzorgen. We voelen dat daar bij de bedrijven zeer veel interesse voor is. Je moet ergens starten met zo’n proefproject, en we denken eraan om het vooral in de regio Antwerpen te doen, omdat daar de krapte heel groot is en er een grote nood is aan duale opleidingen. Kijk ook naar de schooluitval bij de jongeren. Maar dit wordt nog uitgewerkt. Op een Essenscia-evenement van een paar maanden geleden hebben collega Weyts en ikzelf gezegd dat we daar onze positieve medewerking aan zouden verlenen om een oplossing te kunnen bieden.
Ik heb op Twitter trouwens nog een slide zien passeren over de enorme potentie die duaal leren biedt, ook in Vlaanderen. We maken daar dus minstens even intens werk van als in de vorige legislatuur.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, bedankt voor het overlopen van de aanbevelingen van de Hoge Raad en de initiatieven die u wilt ontplooien. Mijn vraag ging vooral over duaal leren enerzijds en de neetjongeren anderzijds.
Ik had één heel concrete vraag. U hebt wel aangegeven dat de gegevensuitwisseling tussen onderwijs en VDAB, maar ook tussen VDAB en OCMW’s belangrijk is om in contact te zijn met de neetjongeren. Maar is er nu sprake van een automatische inschrijving van de neetjongeren bij VDAB, wanneer ze de schoolbanken verlaten? Of is dat nog niet volledig geautomatiseerd?
Iedereen is enthousiast over duaal leren. Ook vanuit onze kant is er zeker enthousiasme om die leerweg te versterken. U geeft zelf aan dat er eigenlijk nog te weinig jongeren terechtkomen in die leerweg. Volgens onze informatie gaat het over 42 standaardtrajecten, 174 scholen, 1342 leerlingen in het schooljaar 2018-2019. Op een populatie van meer dan een miljoen Vlaamse leerlingen is dat een te beperkte groep. Minister, hoe evolueert de werking van het platform levenslang leren binnen het Departement Werk en Sociale Economie? Want het regeerakkoord geeft aan dat er daar opvolging is voorzien. Wat is de stand van zaken?
U weet dat wij een grote voorstander zijn van het duaal lesgeven. Het kan zeker geen kwaad om in het onderwijs meer en meer de echte wereld te introduceren. Maar ik denk dat er nood is om, samen met uw collega Weyts, te werken aan die anciënniteitsverloning in het onderwijs. Dat kan ook voor de praktijkleerkrachten een extra boost geven en zal het hele stelsel van duaal leren op die manier kunnen versterken.
De heer Ronse heeft het woord.
Nu we toch in de sfeer van naamswijzigingen zijn, zou ik misschien kunnen pleiten voor een driewerfaanpak. Minister, u geeft associaties aan rond levenslang leren. U hebt daar zeker een punt. Hans Maertens is op dat vlak een goede inspirator. De Hoge Raad voor de Werkgelegenheid vind ik minder helder. Maar VDAB zelf ook. Als je daar op associatieniveau gaat kijken: Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. Dat ‘bemiddelen’ doet uitschijnen dat er een conflictsituatie is. En ook over ‘Vlaamse Dienst’ moeten we durven nadenken. Zeker gelet op het nieuwe takenpakket en het feit dat VDAB zichzelf zal moeten heruitvinden, lijkt dat mij een interessante case.
Ik heb even getwijfeld om de vraag om uitleg over de aanbevelingen van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid te stellen. Want wat ik vreesde, is uitgekomen. En ik kan u dat ook niet verwijten, minister. Want u hebt een zeer heldere synthese gegeven van uw beleidsplan. Die aanbevelingen waren zodanig ruim, dat u daar eigenlijk bijna op geen andere manier op kon antwoorden. Ik miste een aantal zaken in die aanbevelingen. Maar goed, dat komt misschien doordat ze op Belgisch niveau werden geschreven. Wat ik daarin mis, is dat men niet spreekt over de activering van langdurig zieken. Gisteren of eergisteren hebben we een simulatie gezien van het Planbureau, waaruit blijkt dat die groep ook in Vlaanderen in stijgende lijn gaat. Men spreekt niet over het verhaal van SWT’ers (stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag), die zeer moeizaam geactiveerd geraken. De instroom is weliswaar wel verminderd ten aanzien van het vroegere brugpensioenverhaal, maar SWT’ers zelf raken nauwelijks tot onmogelijk geactiveerd. Ik vrees dat er in Wallonië, met het drama rond GSK, opnieuw zal worden gebruikgemaakt van SWT, terwijl daarin toch profielen zitten die volgens mij zeer interessant zijn voor onze Vlaamse arbeidsmarkt. Ik hoop dat we goede afspraken zullen kunnen maken met Service Public Wallon de l’Emploi et de la Formation Professionelle (Forem).
Als je dan toch iets over die aanbevelingen kunt zeggen, valt het wel op dat er heel gericht wordt gesproken over een aantal deelgroepen van onze bevolking: mensen met een allochtone achtergrond, 55-plussers, neetjongeren.
En dat is wat mij betreft een bewijs dat we versneld werk moeten maken van twee werven. De eerste werf lijkt mij de werf die we gisteren al in gang hebben gezet, namelijk dat tenderbeleid op een heel slimme en doordachte manier verderzetten. We moeten werken met slimme partnerships, met partners die de beste voeling hebben met een bepaalde groep, en VDAB niet alles zelf laten doen.
De tweede werf zit op het vlak van data. We moeten samen met VDAB en andere spelers, desnoods via tijdelijke samenwerkingsverbanden, proberen om de nodige data te verkrijgen, zodat we veel korter op de bal kunnen spelen. Het mooiste voorbeeld daarvan is het RIZIV, maar er zijn nog heel wat andere voorbeelden. Als we bijvoorbeeld kijken naar het onderwijs en de samenwerking met neetjongeren, dan zie je dat heel wat potentieel mooi werk verhinderd of vertraagd wordt, doordat data niet zuiver gebruikt kunnen worden.
De heer Annouri heeft het woord.
Dank u voor uw uitgebreid antwoord, minister. Ik heb hier inderdaad al een aantal keer een vraag gesteld over dit thema. Het is een beetje een beroepsmisvorming, zal ik maar zeggen, aangezien ik in een vorig leven rond deze problematiek heb gewerkt aan de KU Leuven. Ik vind het gewoon ook een heel belangrijk thema ideologisch gezien, omdat we mensen alle kansen moeten bieden om zich te ontwikkelen en ontplooien. Ik denk dat onze arbeidsmarkt een van de grootste groeiwerven is als we willen gaan naar die hogere tewerkstellingsgraad voor onze samenleving. Ik zie daar dus een win-winsituatie met veel mogelijkheden om het een en ander te realiseren. Uw antwoord geeft dat ook aan.
Als voormalig minister van Onderwijs zult u ongetwijfeld onderstrepen dat de eerste grote werf het onderwijs zelf is voor die groepen die qua tewerkstelling minder dan of slechts dezelfde vooruitgang hebben geboekt als hun ouders. Op dat vlak moet u als minister van Werk nauw samenwerken met de huidige minister van Onderwijs. Het onderzoek van Maurice Crul, die allerlei Europese landen met elkaar vergeleken heeft, toont ook aan dat andere Europese landen op dit vlak wel vooruitgang hebben geboekt, omdat men jongeren wier ouders niet hebben verder gestudeerd, veel meer hands-on probeert te begeleiden naar hogere opleidingen en veel meer kansen probeert te geven. Men ziet dat die jongeren wel omhoog kunnen klimmen op de sociale ladder en wel kunnen doorgroeien naar de sociale middenklasse of hoger. Als ik dat zie, dan denk ik dat we daar toch veel meer op moeten inzetten, zodat ons onderwijs die effecten veel meer kan genereren. Het is goed dat rectoren hebben aangegeven daar werk van te willen maken, maar tussen woord en daad zit nog een kloof, dus ik hoop dat de middelen zullen volgen om hun toe te laten dat ook effectief te doen.
U hebt ook nog terecht aangehaald waar het schoentje knelt of waar het fout kan lopen. Dat gaat over taalverwerving, vooroordelen, houdingen en attitudes en heel vaak ook over dat sociaal kapitaal. Ik ben heel blij dat u dat sociaal kapitaal hebt aangehaald. Als je aan jongeren wier ouders zelf niet hebben verder gestudeerd, gaat vragen wat ze later willen gaan doen, dan krijg je heel andere antwoorden dan bij jongeren wier ouders wel verder gestudeerd hebben en wier ouders een veel beter netwerk hebben en veel beter weten wat er speelt. Dat is iets waar we op moeten ingrijpen.
U hebt aangegeven dat VDAB nauwer gaat samenwerken met het onderwijsveld, maar ik weet niet goed wat u daar precies mee bedoelt. Doelt u er daarmee op dat het personeelsbestand van VDAB zelf gediversifieerd zal worden? Kunt u verder verduidelijken waar u op doelt?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel voor alle aanvullingen, collega’s.
Collega Gennez, er is geen automatische inschrijving, maar een koppeling: VDAB krijgt melding van jongeren die ongekwalificeerd uitstromen, maar die jongeren worden niet automatisch ingeschreven. Ik sluit niet uit dat dat zou kunnen, zodra men volledig dataregisseur wordt. Softwarematig staan we op dit moment echter nog niet zo ver. Ik weet dat er deze week heel wat commotie was over uitgaven voor software. Ik heb daar een beetje een eigen kijk op, omdat ik het echt van groot belang vind dat je digitaal heel goed ontsloten bent. VDAB zal nog heel veel middelen nodig hebben om dat te bewerkstelligen. Maar de koppeling is er ondertussen wel al. We kunnen al zien wie die jongeren zijn en de mogelijkheid tot benadering is er dus ook al. Dat zit dus al goed, denk ik.
We willen duaal leren sowieso versterken. Ik denk dat voor kwetsbare jongeren meer ‘outreachend’ moet worden gewerkt. Ook dat vind ik een lelijk woord, maar het is wel een feit dat dit absoluut noodzakelijk is. Over duaal leren had ik eigenlijk in de vorige legislatuur al wat zorgen. Je hebt aan de ene kant de drang om duaal leren in heel veel studierichtingen aan te bieden, dus dat kwantitatief te versterken, maar dat moet natuurlijk ook kwalitatief heel sterk zijn, en we moeten er zeker van zijn dat ook de hindernissen voor de scholen worden weggewerkt. Daarom, maar u ging er positief op in, bekijken we nu hoe het komt dat bepaalde scholen op een bepaald moment beslissen om dat niet meer aan te bieden. En hoe het komt dat bepaalde bedrijven tien vacatures openstaan hebben voor jongeren in duaal leren en niemand daarvoor hebben omdat er geen scholen in de omgeving zijn die dat aanbieden? Je kunt daar kwaad over zijn, maar je kunt ook zoeken naar oplossingen, en dat is wat we nu proberen te bereiken, onder andere via dat duaal lesgeven.
Collega Ronse, ik heb het al een keer gezegd: ik ben niet ongevoelig voor het onder de loep nemen van de naam VDAB. Aan de andere kant is VDAB nu wel een bekend merk in Vlaanderen, een sterk merk. Ik denk dat het van belang is dat men eerst in de luwte bekijkt – de nieuwe CEO is dat ook aan het doen – hoe men zijn nieuwe rol gaat spelen, hoe men dat tot op het microniveau van de werkvloer gaat laten doordringen, hoe men ervoor zal zorgen dat men de tevredenheid bij werkgevers opnieuw onder controle en de hoogte in krijgt. Dat zou vervolgens de kers op de taart kunnen zijn, maar dat laat ik over aan de organisatie. Ik zou het ook niet goed vinden dat men gewoon van naam verandert en dat alles blijft zoals het is. Op zich heb ik hier echter geen probleem mee. Ik heb dat in het parlement ook al gezegd. Men zou VDAB De Grote Verleiding kunnen noemen, bijvoorbeeld, om in uw sfeer te blijven, de DGV. Dit is voor mij een laatste stap, maar een naam moet inderdaad weergeven waarvoor de dienst staat. Daar hebt u absoluut gelijk in, en dat is wel sterk veranderd als je het vergelijkt met vroeger.
Dan was er uw opmerking over de andere groepen mensen, bijvoorbeeld mensen met gezondheidsproblemen of mensen die een handicap hebben en willen werken. Onderschat onze inspanningen op dat vlak niet. Ik heb dat nu niet meegenomen, maar heb dat eerder al gedaan. Er zijn heel intensieve contacten met zowel de dienst voor personen met een handicap als het RIZIV om tot veel meer begeleiding te komen, en ook om drempels weg te werken. Ik heb deze week ook collega Muylle daarover aangesproken, om met haar te bekijken hoe we meer kansen kunnen scheppen voor mensen die nu een uitkering hebben en die, als ze een euro te veel hebben, een beetje in een alles-of-nietssituatie zitten, wat wel spijtig is. Er is een zeer grote openheid om daaraan te werken. Nog eens, ik doe dit ook vanuit een persoonlijke ervaring, maar ook vanuit de oprechte overtuiging dat werken ook goed is voor je zelfvertrouwen, voor je persoonlijkheidsvorming en dus eigenlijk ook stimulerend kan zijn voor je zelfbeeld, ook al ben je ziek, ook al heb je een handicap. Wat dat betreft, zal ik dus zeker ook intensief met de federale overheid aan de slag gaan om drempels weg te werken.
Collega Ronse, wat de werven betreft, inzake de eerste en de tweede werf hebben we de eerste stappen gezet. We hebben drie rollen gedefinieerd voor VDAB, als activerings-, loopbaan- en dataregisseur, en zoeken dus ook naar meer mogelijkheden om mensen die nog niet participeren, wel te laten participeren op de arbeidsmarkt.
Collega Annouri, misschien daarop inspelend, VDAB heeft een samenwerkingsakkoord met de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) met het oog op een inclusief personeelsbestand. Men gaat dus echt bekijken hoe men ervoor kan zorgen dat in de eigen instellingen het personeelsbestand inclusiever wordt, en VDAB kan ter zake natuurlijk heel wat meerwaarde leveren. Dat toont ook aan dat onze universiteiten echt gevoelig zijn voor het thema en ter zake doorbraken willen bewerkstelligen. Er komt ook een samenwerkingsakkoord aan met het GO!. Daar is ondertussen over onderhandeld. Eigenlijk zou iedereen dat moeten hebben, maar dat toont eigenlijk de wijzigende interesse aan om ter zake doorbraken te realiseren. Dat gaat niet alleen over personeel, maar ook over studenten. Collega Annouri, we hebben het echter al vaak gezegd als het gaat over het doorbreken van bepaalde patronen: als je een school hebt met nul leerkrachten met een migratieachtergrond, dan is dat moeilijker dan als je een inclusief personeelsbestand hebt, dan moet je jongeren vinden die leraar willen worden.
Je zit dus in een cascade van zaken die nodig zijn. Er zijn veel leerkrachten te kort, dus we zitten nu ook wel in een ideale periode om daar doorbraken in te forceren, en meer jongeren naar dat leerkrachtenberoep te trekken. Het gaat dus wel wat breder. Ik hoop dat ik heb duidelijk gemaakt wat de bedoeling is van de overeenkomsten die zijn gesloten.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
‘What’s in a name?’ Ik denk dat het minder moet gaan over labeling dan over de structurele hervormingen waar onze arbeidsmarkt nood aan heeft. Ons instrumentarium en onze diensten moeten altijd afgestemd zijn op de noden, en niet omgekeerd. Voor mij mogen de labels veranderen, maar ik ben toch vooral geïnteresseerd in de duurzame aanpassingen.
Ik had nog een vraag over het platform levenslang leren, inzake het duaal leren. Dat wordt nu overgenomen door het departement Werk en Sociale Economie (WSE). Maar ik zal daar misschien de volgende keer een vraag over stellen, zodat we daarover wat uitgebreider van gedachten kunnen wisselen.
De heer Annouri heeft het woord.
Collega’s, na deze vraag is het mij helemaal duidelijk dat we het creatieve proces en het brainstormen rond namen het best aan iemand anders kunnen overlaten.
Dat gezegd zijnde: het klopt wat u zegt, minister. Als het gaat over die specifieke vragen en de complexe, meerlagige problematiek van een betere doorstroming van mensen met een migratieachtergrond naar de arbeidsmarkt, denk ik dat de sense of urgency er wel is. De juiste woorden worden gezegd door heel veel verschillende actoren: VDAB, de rectoren, en de minister zelf. Dat vind ik heel goed.
Maar zonder cynisch te zijn – daar ben ik veel te jong voor –, hoor ik wel al tien jaar voor een stuk dezelfde bewoordingen. Minister, ik denk dat het belangrijk is dat we de komende vijf jaar ook echt die doorbraak gaan realiseren, zoals u die zelf noemt. Het lijkt mij echt nodig dat we dat doen, niet enkel voor de Vlamingen met een migratieachtergrond, maar ook voor onze arbeidsmarkt en ons onderwijsveld. Met de maatregelen die u opsomt, denk ik wel dat we die doorbraak kunnen realiseren. Ik ga dan ook heel veel vragen stellen om te zien hoe het daarmee staat, en welke resultaten er effectief worden geboekt. Want ik denk dat het nodig is.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.