Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Mevrouw Partyka heeft het woord
Ik wil even als premisse zeggen dat deze vraag gesteld wordt met alle respect voor de 600 jaar oude carnavalstraditie in Aalst, waarbij het carnaval, zoals overal in de joods-christelijke traditie, een subversief of anti-establishmentkarakter heeft. Het is een ritueel dat de identiteit van de gemeenschap bepaalt. Ik zeg dit met alle respect voor alles wat daarbij hoort, maar aan de andere kant ook met alle respect voor de steeds weerkerende klachten in 2013, 2018 en 2019 door verschillende Joodse en andere organisaties. Unia heeft in oktober 2019 hierover het verdict geveld dat het wel degelijk over antisemitische karakters ging, maar dat het niet strafbaar was omdat het geen kwaad opzet of ‘malicious intent’ had.
Volgens UNESCO maakt het niet uit of het intentioneel is of niet, het gaat in tegen het motto van wederzijds respect voor groepen en individuen. Ook uw collega, minister Demir, heeft in die zin op een schriftelijke vraag van een collega geantwoord. Zij zegt dat ze goed begrijpt dat bepaalde beelden, los van de intentie waarmee men die ronddraagt, ook op een bepaalde manier ontvangen worden, zeker wanneer het over karikaturen gaat die in het verleden doelbewust zijn gebruikt en misbruikt, en die mee hebben geleid tot een van de ergste misdaden tegen de mensheid in de geschiedenis. Dat moeten we ook durven te erkennen.
De vraag is ten eerste of het intentioneel is of niet. Ten tweede gaat de vraag over de vrijheid van meningsuiting, die absoluut is en die we niet mogen inperken, want dan komen we op een hellend vlak terecht waarvan we niet weten waar dat zal stoppen. Anderzijds ervaart iedere tijd de dingen anders. We hebben nu ook andere fenomenen zoals de sociale media die een luidspreker zijn en een multiplicatoreffect hebben. We stellen ook vast dat de boodschappen die leidende figuren in de samenleving brengen, veel verder reiken dan vroeger. Ik vond deze week het artikel in Knack frappant over hoe asielcentra bij lokale bewoners worden ervaren naargelang de boodschappen die een burgemeester daarover geeft. Dat vond ik heel frappant. Als een burgemeester de centra erkent en er mee zijn schouders onder zet, dan hebben die een veel groter draagvlak bij de bevolking dan wanneer een burgemeester er zich tegen afzet of ertegen ingaat. Met dat fenomeen moeten we ook rekening houden.
Hoe ervaart u de geplande initiatieven van de carnavalisten in Aalst met betrekking tot het gebruik van karikaturale afbeeldingen?
Hoe ziet u het om eventueel kwetsende voorstellingen van bepaalde bevolkingsgroepen of voorstellingen die als kwetsend worden ervaren te ontraden? Dat is ook een beetje de hamvraag: er is enerzijds niet de intentie om te kwetsen, maar het wordt anderzijds wel zo ervaren. We zitten met een dubbel probleem.
Dan is er de communicatie. De boodschap wordt in een bepaalde context gebracht. In de context van carnaval kan die boodschap misschien satirisch zijn, maar als ze buiten die context staat, kan ze heel anders worden ervaren. Moeten we niet meer inzicht proberen te verwerven in die mechanismen van de communicatie? Is daar al wetenschappelijk onderzoek naar gebeurd? Zo niet, is dat dan geen piste waarmee we minstens meer inzicht krijgen in die mechanismen? Is dit een rol voor het nieuwe Vlaamse gelijkekansencentrum? Dit is uiteindelijk een exemplarisch verhaal, maar we zien het vaak terugkomen: tegenstellingen in de samenleving werken polariserend of zorgen door de communicatie toch voor veel onrust. Hoe kunnen we daar verder mee omgaan?
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw Partyka, bedankt voor deze vraag die – laten we eerlijk zijn – geen gemakkelijke maatschappelijke vraag is. Er werd hierover ook al een goed inhoudelijk debat gevoerd in de commissie Cultuur. De minister-president, Jan Jambon, heeft daar namens de regering ook op een heel genuanceerde en volgens mij goede manier op geantwoord. Ik kan me daar in heel grote mate bij aansluiten.
Je zit hier natuurlijk met de botsing van twee logica’s. Het is een complexe zaak. Eerst en vooral heb je natuurlijk het gegeven van carnaval. Wat eigen is aan carnaval, is dat men met alles en iedereen kan lachen. Het is een beetje een omkeringsfeest, waarbij zij die gezag hebben, voor één dag onderaan de ladder staan, en zij die vaak onderaan de ladder staan, bovenaan staan en de spot kunnen drijven met al wat hen de rest van het jaar aan banden legt of hindert – echt of in hun hoofd. Aalst Carnaval heeft daar een zeer uitgesproken traditie in, waarbij wordt gelachen en gespot met al het denkbare en ondenkbare, al het oorbare en niet oorbare, ook met die dingen die gevoelig liggen in de samenleving. Het is eigenlijk een uitvergrote vorm van het recht op vrije meningsuiting. Zolang er geen misdrijf gepleegd wordt, zolang er geen strafbare feiten worden gepleegd, is dat iets dat, in een samenleving waarin we de vrijheid van meningsuiting koesteren, inherent tot onze samenlevingsmodel behoort. Veel mensen weten hoe ze daarmee moeten omgaan. Ik heb altijd het citaat onthouden van Timothy Garton Ash, die u waarschijnlijk wel kent: “The right to say it does not mean that it is right to say it. The right to offend does not entail the duty to offend.”. Als je het recht hebt om iets te zeggen, is het nog niet altijd juist om het te zeggen. Het verschil tussen beide is volgens mij vaak beschaving, empathie, inlevingsvermogen. Dus mensen hebben het recht om dingen te zeggen die andere mensen kwetsen, maar het is misschien niet altijd goed, niet altijd verstandig, niet altijd moreel verdedigbaar. Wettelijk mag het, maar is het juist om het te doen?
We moeten ons hier eerst en vooral de vraag stellen of het strafbaar is of niet. Daar is een heel degelijke studie over gemaakt door Unia, waaruit blijkt dat er op zich geen strafbare feiten gesteld zijn. Maar we stellen wel vast dat rond Aalst Carnaval de voorbije maanden wel een hele hetze en een heel sterke polarisatie heeft plaatsgevonden. Dat heeft heel grote proporties aangenomen, zelfs internationaal. Ik denk en vrees dat we de komende maanden opnieuw een heel slechte beurt zullen maken, internationaal. Niet alleen de stad Aalst maar ook Vlaanderen zal internationaal een perceptie oproepen die we absoluut niet wensen.
Mijn persoonlijke mening, want de vrijheid van meningsuiting geldt ook voor een minister, is dat die karikaturen ronduit kwetsend zijn, ongepast en smakeloos. Dat is mijn overtuiging. ‘Ongepast, dom, lomp’, heeft een partijvoorzitter van een andere partij dan de mijne gezegd. Ik deel die mening volkomen. Volgens mij zijn ze meer dan lomp. Ze zijn onnodig kwetsend, onverstandig en totaal ongepast. Ik denk dat 99 procent van de carnavalisten, ook in een carnavalsomgeving, weet dat je sommige dingen kunt doen en op een bepaalde manier kunt doen, maar dat er ook nog altijd dingen zijn die je niet doet, ook al is het carnaval. Er is een kleine groep die dat niet begrijpt. Op dat punt ben ik dus eigenlijk volkomen de mening toegedaan van wat andere wijze mensen – mijn minister-president en anderen – daarover gezegd hebben.
Wie kan daar een rol in opnemen? Ik wil opnieuw een citaat aanhalen uit de commissie Cultuur, omdat ik het belangrijk vind dat we op dat vlak consistent zijn. Jan Jambon heeft toen gezegd: “Tradities evolueren voortdurend, maar ze doen dat organisch en vanuit de gemeenschap zelf. Zeker met een omkeringstraditie als carnaval dat juist machtsrelaties voor korte tijd omdraait, dreigt dat contraproductief te werken. Ik verwacht dat Aalst Carnaval wat dat betreft dit jaar bol zal staan van de verwijzingen naar deze situatie. Ik kan enkel maar hopen dat dit gebeurt met humor en met respect voor elkaars waardigheid als mens en als gemeenschap.” Ik sluit me daar volkomen bij aan.
Het is mijn persoonlijke overtuiging dat tradities evolueren. Men heeft mij een heel mooi verhaal verteld over de figuur van de zogenaamde ‘vuil janet’. Mijn echtgenote komt uit Baardegem bij Aalst, maar blijkbaar behoort dat niet tot het carnavalsgebied, valt dat daar net buiten. Ze ging daar dus niet naartoe. Die ‘vuil janet’ schijnt een heel belangrijke evolutie doorgemaakt te hebben. Op een zeker moment was dat op het randje van het exhibitionistische en werd er ook met menselijke en dierlijke excrementen gewerkt. Dan heeft men op een zeker moment gezegd: we gaan die figuur opnieuw iconiseren, we gaan die een nieuwe invulling geven. De figuur die we vandaag zien, is eigenlijk een hertaling van een oude traditie, aangepast aan de context. Dat staat in dat rapport van Unia mooi beschreven.
Misschien moet er ook hier een hertaling gebeuren. Maar wie kan dat? Ik denk: mensen die deel uitmaken van dat narratief, die in de gemeenschap ingebed zijn. Ik denk dan aan een lokaal bestuur, een lokale burgemeester, een schepencollege, die deel uitmaken van de traditie en een horizontale relatie hebben en die kunnen inzetten op dialoog. Ik ben zelf ook burgemeester, het is niet eenvoudig om zulke dingen te veranderen, te hervertalen, te contextualiseren. Ik vind wel dat daar hun verantwoordelijkheid ligt.
Minister-president Jambon heeft in de commissie Cultuur opgeroepen tot dialoog. Dat staat ook in al wat we doen rond immaterieel erfgoed, dat dialoog daarin een belangrijk element is. Dialoog kun je niet verticaal voeren. Die kun je niet vanuit Vlaanderen voeren. Die kun je alleen maar voeren vanuit de gemeenschap, vanuit het carnavalsgebeuren zelf. Daarbij moet dan nagedacht worden: hoe vertalen we onze opdracht, onze roeping, onze doelstelling – namelijk feestvieren, satire gebruiken, sarcastisch zijn, het omkeringsritueel – met empathie , met begrip, met menselijkheid, met waardigheid? Dat debat en die dialoog voeren, is, denk ik, iets wat een lokaal bestuur, samen met diegenen die daaraan willen meewerken, moet doen op een intense manier. Ik denk dat het in het belang is van Aalst, van Vlaanderen en ook van de kernwaarden waar we voor staan. Dat is mijn overtuiging.
Ik wil heel duidelijk zijn. Wat ik daar zie: mijn maag keert daarvan om op dat moment. Dat is mijn persoonlijke mening. Maar in een samenleving moet ik aanvaarden dat sommige mensen mijn maag doen omkeren en dat ze dat recht hebben. Maar zoals ik daarnet citeerde, het is niet omdat je het recht hebt om iets te doen, dat je dat moet doen.
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Ik denk dat het juist is wat u zegt, minister. Ik denk dat het ook waar is dat dat het best kan gebeuren door mensen die deel uitmaken van de gemeenschap. Maar dat is natuurlijk ook net een stukje van het probleem, dat dat ook een knowhow en een denken daarrond vergt, iets dat niet altijd zo eenvoudig is. Het gaat nu over carnaval. Maar in heel veel lokale besturen zijn er zo legio voorbeelden te vinden. Misschien moeten de lokale besturen versterkt worden in dat soort van participatievormen, of bijna nieuwe democratie. Dat is een groot woord, maar ik doel op het omgaan met die tegenstellingen en dat verhaal. Dat gebeurt nu nog niet zo erg. Dat is een van de vele dingen die lokale besturen moeten oplossen, zonder daar altijd voor uitgerust te zijn. Maar ik deel echt wel uw mening. Ik denk dat dat een stuk is van de oplossing. Maar op kortere termijn staan we inderdaad weer voor een paar maanden van polarisering daarrond, die, denk ik, geen zoden aan de dijk zet, niet voor de carnavalisten maar ook niet voor mensen die zich gekwetst voelen.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Ik denk dat iedereen wel aanvoelt dat we dit thema met de nodige omzichtigheid moeten benaderen. Ik heb collega Partyka ook een paar keer horen zeggen: enerzijds, anderzijds. Maar ik denk dat dat in dit geval zeker terecht is. Dit is een verhaal met verschillende kanten. Enerzijds heb je natuurlijk die diepgewortelde traditie, waarbij de carnavalisten zeggen: ja, wij moeten met alles kunnen lachen maar wij hebben heel duidelijk niet de intentie om iemand te kwetsen. Anderzijds gaat het duidelijk over de meest gruwelijke periode uit onze geschiedenis, een periode die nooit vergeten mag worden maar die we wel op een passende wijze moeten herdenken. Het is wel een feit – daar ben ik echt van overtuigd – dat hoe meer aandacht je dit gaat geven, hoe meer je gaat proberen om dit te gaan censureren, hoe minder effect dit zal hebben.
Minister, ik wou aan u vragen of u diezelfde mening toegedaan bent, of dat u eerder denkt dat de Vlaamse overheid hier echt stappen moet zetten. Maar ik meen uit uw antwoord begrepen te hebben dat dat laatste niet het geval is.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Mevrouw Sminate, ik hoor het u graag zeggen: misschien niet te veel aandacht aan schenken. Maar ik wil er toch even op wijzen dat het kopstukken van uw eigen partij zijn – de heer De Wever en de heer Jambon – die daar recent toch weer mee in de media zijn gekomen. Zij hebben inderdaad woorden gebruikt, die herhaald werden door minister Somers: dom, lomp, kwetsend. Jan Jambon heeft de carnavalisten opgeroepen om rekening te houden met mensen en heeft hun gezegd zich de volgende vraag te stellen: getuigt dit nog wel van goede smaak? Ik denk dat zowel De Wever als Jambon daar ook beter over hadden gezwegen, omdat dat natuurlijk een straatje zonder einde is. Als ik naar een cabaretier ga kijken – Hans Teeuwen, om maar iemand te noemen – en die maakt dan kwetsende grappen over gehandicapten, over kankerpatiënten, over slachtoffers van zware criminaliteit… Als wij daarover telkens moeten zeggen: ‘Ja, maar, denk daarover na. Kwets je daarmee geen mensen? Dat getuigt van slechte smaak.’ Dat is een straatje zonder einde, natuurlijk.
Dit debat moet eigenlijk politiek niet gevoerd worden. Als je dat wel voert – zoals nu niet meer anders kan, natuurlijk, nadat het is opgestart op een gegeven moment – dan ga je die carnavalisten natuurlijk gewoon nog meer stimuleren om nog meer tegen de schenen te schoppen en nog extra te rebelleren. Want dat is een vorm van rebellie, die carnaval. Je moet dat ook zo zien.
Ik wil afsluiten met te zeggen dat – en daar heeft mevrouw Sminate wel gelijk in – de intentie natuurlijk heel belangrijk is bij zoiets. Ik denk daarbij aan de Franse komiek Dieudonné M’bala M’bala, die onder de noemer van cabaret echt antisemitisme bedreef. Zijn doel is duidelijk politiek-ideologisch en hij is ook echt een antisemiet. Maar dat kan je natuurlijk van die carnavalisten in Aalst helemaal niet zeggen, dat dat antisemieten zijn of dat het hun bedoeling is om antisemiet te zijn. Totaal niet.
De heer Ongena heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw duidelijk standpunt in dezen. Hoe moeilijk het ook is, en hoe veel afwegingen we ook moeten maken, ik denk dat we op een gegeven moment ook duidelijk moeten zijn dat we dat betreuren, ook al weten we dat dit past onder de vrijheid van meningsuiting en is dat natuurlijk op geen enkele manier strafbaar.
Maar ik verwijs toch ook graag naar mijn vraag om uitleg van vorige week, over het antisemitisme, waarin ik toch heel duidelijk heb gewezen op het feit dat dat groeiende is. Voor alle duidelijkheid, mijnheer Van Rooy, ik zeg ook absoluut niet dat dat antisemieten zijn, verre van. Maar je voelt natuurlijk dat er een context is in onze samenleving waarvoor we toch wat extra waakzaam moeten zijn. Ik denk dat we dan ook alleen maar kunnen hopen – we moeten dat uiteraard niet verbieden – dat men toch zijn gezond verstand wat gebruikt, rekening houdt met die context. Ik vind ook niet dat we daarover moeten zwijgen. Ik denk dat het juist onze opdracht is als politicus om zulke maatschappelijke zaken klaar en duidelijk te zeggen en die niet proberen onder de mat te vegen in de hoop dat ze vanzelf zouden verdwijnen. Dat mogen we niet doen.
Minister, dank u voor uw duidelijk standpunt.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, ik heb zeer veel begrip voor uw antwoord. We zitten met veel verschillende dingen tegelijk, en het is niet gemakkelijk om daar een lijn in te trekken. Ik ben het eens met de collega's die zeggen: je hebt het omkeringsritueel dat in het verleden al een beetje is gewijzigd, je hebt gevoeligheden die de laatste maanden ook in onze samenleving veel hoger zijn dan anders. Er zijn veel gevoeligheden waar nu zelfs sommige specialisten op reageren, zoals bijvoorbeeld Nico Wouters, die in Knack aangeeft dat het geen evidente debatten zijn. Dit komt hier allemaal samen. Doordat de camera's hier nu opnieuw op zijn gezet, krijg je een soort tegenreactie van mensen die alle registers opentrekken, want het kan en het mag toch en we hebben het altijd al gedaan.
Ik vind dit een boeiend debat, maar tegelijk is het voor politici een mijnenveld waar je door moet lopen. Mijnheer Ongena, ik ben het met u eens als u zegt dat politici mensen zijn die in een samenleving staan en daar uitspraken over moeten doen omdat hun discours vaak tot voorbeeld strekt of toch richtinggevend zou moeten zijn. Minister, ik weet dat u daar geen gemakkelijke taak hebt.
Minister, in uw antwoord zegt u dat er een grote verantwoordelijkheid ligt bij de lokale actoren. Op welke manier kunnen uw diensten lokale besturen bijstaan in zulke dossiers? In het advies dat Unia heeft gegeven naar aanleiding van wat er vorig jaar is gebeurd in de carnavalstoet, was het essentiële element het op gang trekken van een dialoog: in plaats van de confrontatie op te zoeken voor de schijnwerpers, mensen rond de tafel brengen. Als je de verontschuldigingsbrief leest van het carnavalgezelschap dat verantwoordelijk is, dan zie je dat zo'n strategie kan werken.
Minister, wat kunnen uw diensten doen om lokale besturen in zeer heikele dossiers te gidsen in zulke moeilijke debatten?
Mijnheer Rzoska, ik ben het eens met uw afwegingskader en uw analyse. Ik heb weinig dissonantie over de basiselementen gehoord. We leven in een samenleving waar het recht van vrije meningsuiting de regel is, die slechts in heel uitzonderlijke omstandigheden aan banden kan worden gelegd, vaak vanwege strafbare feiten. Op basis van een degelijk onderzoek van Unia moeten we vaststellen dat wat er in het voorbije jaar is gebeurd, niet beantwoordt aan die strafbare feiten, met andere woorden dat hier de vrijheid van meningsuiting speelt.
Over het volgende zitten we niet allemaal op dezelfde lijn: de Vlaamse overheid moet hier niet optreden of ageren, absoluut niet. Wat er vorig jaar is gebeurd – we leven in een gemediatiseerde samenleving –, heeft heel grote internationale proporties gekregen. Dan krijg je actie en reactie, een stukje rebellie of uitdaging in de context van carnaval, waar sommige mensen worden getriggerd om te laten zien dat ze het nog straffer kunnen.
Ik vrees dat de illusie van ‘we gaan hier stilletjes over zwijgen, zet de camera en het geluid af’ niet voldoende zal zijn om te verhinderen dat er heel veel mensen naar die carnavalsstoet kijken met nationale en internationale ogen om te zien wat daar gebeurt. Daar ben ik van overtuigd. We maken onszelf iets wijs dat als we hierover zwijgen, er niemand zal kijken. Dat is een gegeven, dat is vorig jaar begonnen, het heeft een internationale dimensie gekregen en we gaan het opnieuw krijgen.
Ik erken het recht op vrije meningsuiting, maar ik vind dat in deze zaak politici helder moeten zijn en moeten laten voelen dat ze binnen die vrije meningsuiting ook een standpunt hebben, een standpunt dat niet oproept tot verbieden, maar wel zegt wat moreel juist en fout is.
Ik vind lachen met de Holocaust moreel verwerpelijk. Dat komt zo dicht bij wat antisemieten over Joodse mensen zeggen, dat dit onnodig lijden veroorzaakt en verkeerd kan worden begrepen door sommigen. Ik ben daartegen. Ik ben het volkomen eens met Bart De Wever die zegt: ‘Dat is dom, lomp. Punt uit.’ Ik ben het eens met de minister-president, die daarvan afstand heeft genomen. Ik neem die evenzeer. We leven in een samenleving waarin antisemitisme spijtig genoeg bestaat, in opmars is. We hebben er verleden week nog over gepraat. Ik vind dat je dat duidelijk moet verwerpen. Niet verbieden, maar verwerpen. Een standpunt innemen.
De volgende belangrijke vraag, is de essentiële vraag van mevrouw Partyka, door u nog eens herhaald: wat kunnen we doen om lokale besturen te ondersteunen in het zoeken naar depolarisatie? Dit in een heel bijzondere context, vanuit een traditie die haar waarde heeft. Want het omkeringsritueel is heel waardevol. Het is het gezag tarten in de meest visuele en duidelijke manier. Sommigen hebben het over stoom aflaten. En, als je naar een marxistische benadering zou gaan, kun je het hebben over het moment waarop het proletariaat eens stoom kan aflaten, om dan weer 364 of 365 dagen onder de knoet te liggen. Maar het is een heel mooie traditie in onze samenleving, historisch geënt, Vlaams, maar die je ook terugvindt in andere landen.
Hoe kun je naar depolarisatie gaan? De heren Bush en Brandsma hebben ter zake scenario’s en structuren. Onze administratie kent die ook. Een belangrijke voorwaarde is natuurlijk dat een lokaal bestuur – en dat is een heel moeilijke zaak en nogmaals: ik veroordeel niemand daarin – op een zeker moment bereid is zich te smijten in het zoeken naar een herdefiniëring van wat carnavalisten doen. En dat kun je niet van bovenuit, dat kun je alleen als je autoriteit, gezag hebt, deel bent van de gemeenschap, in de traditie zit, deel uitmaakt van die traditie, die traditie liefhebt, de taal van die traditie begrijpt en spreekt, de taal van de mensen die daarmee bezig zijn, spreekt, een vertrouwensband hebt met die mensen. Pas dan kun je dat doen. En dus is de enige die dat in mijn ogen kan, vanuit politieke context, een lokaal stadsbestuur. Dat bestuur kan dan zeggen: ‘Onze gemeenschap staat voor een vervelende uitdaging. We hebben die traditie lief, we worden van buitenaf bekeken. Kunnen we een weg vinden, waarbij we die traditie respecteren en koesteren, de rebellie gaande houden, maar tegelijk ook empathie hebben?’ De dag dat een stadsbestuur als dat van Aalst dat signaal geeft, dan zullen wij klaarstaan om te helpen, zo goed als we kunnen. Maar evident moet dat vandaar komen. En dat is de dialoog waarover de minister-president het had. U moet de tekst uit de commissie Cultuur maar eens goed nalezen. Dat is toen trouwens op heel wat banken gezegd, door meerderheid en oppositie – want het was een goed gesprek, zoals dit er een is. Dialogeren. Er ís dialoog gevoerd. De carnavalisten hébben – en dat vind ik bewonderenswaardige en moedig – met de Joodse mensen gesproken, ze zíjn naar de kazerne Dossin geweest. Er ís gesproken. Een aantal van die carnavalisten zijn ook geschrokken. Op een zeker moment lieten ze beelden zien uit 1938, waarbij in Duitse stoeten gelijkaardige beelden werden gedragen als bij hen. Ze waren zich daar niet van bewust. Er is een heel respectvol gesprek geweest. Maar het is op een zeker moment gestrand op een meningsverschil. En dat kan in onze samenleving. Maar blijven dialogeren, blijven zoeken naar een weg, alleen al de wil om te doen, misschien zonder dat het lukt.... Willem de Zwijger heeft daar iets mooi over gezegd: “Het is niet nodig te hopen om te ondernemen, noch te slagen om te volharden.” (Opmerkingen van de voorzitter)
Wel, eigenlijk zou ik het stadsbestuur van Aalst willen vragen om, Willem van Oranje indachtig, aan die dialoog te werken.
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Het was inderdaad een goede gedachtewisseling. We moeten afwachten hoe het loopt. Het gaat niet alleen over het carnaval van Aalst, maar het grotere thema is het discours dat in het algemeen wordt gehanteerd in de samenleving. Daarover zullen we het in de toekomst ongetwijfeld nog hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.