Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Warnez heeft het woord.
Voorzitter, het is bijzonder om de vraag te stellen, want er is al wat debat geweest in de media door contacten met de minister. Ik zal ze niettemin stellen.
De beleidsnota stelt dat er in een uitbreiding is voorzien van de verplichte, niet-bindende toelatingsproeven. De Vlaamse Regering bepaalt de lijst voor welke bacheloropleidingen de eerste inschrijvingen verplicht afhankelijk worden gesteld van deelname aan die niet-bindende toelatingsproef. Via dit instrument wordt beoogd de studie-efficiëntie te versterken door een goede oriëntering en de slaagkansen van de studenten te verhogen.
In juli en september 2018 vond de eerste verplichte deelname aan de ijkingstoetsen voor inschrijving in de bachelors burgerlijk ingenieur en burgerlijk ingenieur-architect plaats. De test wordt al sinds 2013 georganiseerd door de universiteiten, maar met vrijwillige deelname. Daar is een evaluatierapport over gemaakt in het voorjaar van 2019 door de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR). De resultaten tonen gelukkig aan dat de ijkingstoetsscore samenhangt met studiesucces, zowel op korte termijn, namelijk na een jaar studeren, als op lange termijn, namelijk het behalen van het diploma.
Toch zijn ijkingstoetsen niet feilloos. Ongeveer de helft van de deelnemers met een lage score op een ijkingstoets behaalt toch het diploma. De VLIR vraagt daarom om de validiteit van de toetsen nauwgezet op te volgen, vooral in combinatie met de mogelijke impact op inschrijvingen – het ontradend effect – en de impact op activering en remediëring.
Aangezien het een doelstelling is van de voorgenomen verplichte, niet-bindende toelatingsproeven om het studiesucces te verhogen, is de predictieve validiteit van de toelatingsproef erg belangrijk.
Minister, in welke mate zult u verder inzetten op het monitoren van de bestaande niet-bindende toelatingsproeven om hun validiteit te verhogen? Is hier specifiek budget voor?
In welke mate zult u inzetten op wetenschappelijke validering bij het uitbreiden van de bestaande verplichte, niet-bindende toelatingsproeven? Is hier specifiek budget voor?
Welk tijdsschema stelt u voorop voor de uitbreiding van de verplichte, niet-bindende toelatingsproeven?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik zal straks proberen in te gaan op de meer recente debatten daaromtrent. Blijkbaar is het soms ook een semantische discussie. Shoot me, maar een niet-bindende toelatingsproef lijkt me moeilijk. Als een toelatingsproef niet bindend is, dan is het geen toelatingsproef. (Opmerkingen van Brecht Warnez)
Het staat zo in het decreet? Dat betekent toch niet dat we daarover niet mogen discussiëren. Ik doe dat in alle openheid. Ik weet wel dat dat het resultaat is van politieke discussies, maar dat belet toch niet dat je daar wat vragen bij mag stellen. In dezen lijkt mij dit een contradictio in terminis.
Momenteel is de deelname aan zo'n niet-bindende toelatingsproef al een voorwaarde voor inschrijving voor burgerlijk ingenieur, voor burgerlijk ingenieur-architect, voor dierengeneeskunde en voor de educatieve bacheloropleidingen. In het regeerakkoord en de beleidsnota staat inderdaad de doelstelling om de toelatingsproeven uit te rollen naar het hele onderwijs. Dat zal natuurlijk in fases gebeuren.
De kritiek was terecht dat die gevalideerd moet zijn. Dat is geen kritiek, dat lijkt mij een evidente suggestie te zijn. Vanzelfsprekend moeten die valide zijn, zeker als je er bindende gevolgen wilt aan koppelen. Als je die proeven organiseert, moeten die ook leiden tot remediëring wanneer er tekorten vastgesteld worden. Het lijkt mij ook evident dat die proeven zinvol zijn. Dat is de doelstelling. We zijn gericht op remediëring tussen de actuele voorkennis en de vereiste voorkennis, de voorkennis die verondersteld wordt om een opleiding succesvol te kunnen aanvatten en te kunnen doorlopen. Maar het is geen voorspeller van studiesucces, of alleszins is het niet de hoofddoelstelling van die toelatingsproeven.
De VLIR en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) zijn natuurlijk belast met de ontwikkeling daarvan, omdat zij ook het best geplaatst zijn om te oordelen wat de meest geschikte voorkennis is die nodig is voor deze of gene opleiding. Binnen de VLIR is daar trouwens ook een centrale ijkingscommissie voor opgericht. Bij de VLHORA werd specifiek voor dat project ook een projectcoördinator aangeworven. De VLIR en de VLHORA doen ook aan monitoring op basis van geanonimiseerde datasets waarbij ze die testresultaten koppelen aan achtergrondkenmerken uit de databank secundair onderwijs en aan variabelen uit de databank hoger onderwijs.
Uiteraard is de validiteit van de ontwikkelde toetsen van zeer groot belang voor ze verplicht worden gemaakt voor de kandidaat-studenten en voor men daar bindende gevolgen aan koppelt.
Ik stel de verdere planning voor de uitrol van toelatingsproeven op in overleg met VLIR en VLHORA aangezien zij de ontwikkeling doen en het best geplaatst zijn. Maar vanaf het academiejaar 2020-2021 kunnen we ook voor de opleiding tot industrieel ingenieur de inschrijving afhankelijk maken van deelname aan een verplichte, niet-bindende toelatingsproef. Er is ook al een engagement om werk te maken van de toelatingsproef voor bio-ingenieur, voor wiskunde, informatica, fysica (WIF), biomedische wetenschappen, farmaceutische wetenschappen en logopedische wetenschappen en audiologische wetenschappen. Dus de komende jaren gaan we die op een gewenst gevalideerd niveau brengen zodat we voor die toetsen ook kunnen overgaan tot een verplichte afname.
Gelet op de discussie en misschien anticiperend op enige tussenkomst, omdat ik wat kritieken las, wil ik nog het volgende zeggen. Men zei dat die ijkingsproeven of toelatingsproeven studenten uitsluiten, dat was een kritiek die geformuleerd werd. Uit het evaluatierapport van de deelnames aan de ijkingstoetsen van verleden jaar bleek dat bij de inschrijving in de opleidingen het behalen van een lage ijkingstoetsscore niet wordt beïnvloed door SES-kenmerken (socio-economische status) en door vooropleiding secundair onderwijs. Anderzijds werd vastgesteld dat wel het studiekeuzeproces versterkt werd van de studenten aangezien ze een spiegel voorgehouden krijgen en de kans krijgen om te remediëren aan de vastgestelde tekorten. Deelnemers werd gevraagd wat hun waardering voor die ijkingstoets was. Dat blijkt een grote waardering te zijn, in de feedback op de toets wordt die als nuttig en rechtvaardig beoordeeld en ze geeft volgens 87 procent van de deelnemers een goed beeld van de startcompetenties van de opleiding. Er wordt dus niet alleen een spiegel voorgehouden, maar ze geeft ook een goed idee van de opleiding die men zal aanvatten, in hoofde van de deelnemers.
De ijkingstoets speelt ook een rol tijdens de opleiding: de ijkingstoetsscore zet de deelnemers aan om meer inspanningen te leveren tijdens het academiejaar, om zich meer in te zetten, om zelf hun kennis op te frissen en hun studiemethode aan te passen.
Externe hulp inschakelen gebeurt blijkbaar minder vaak. Maar vooral deelnemers met een lage score geven aan dat ze wel geactiveerd worden. Dat sluit natuurlijk ook aan bij de doelstelling van de ijkingstoets.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik wil eerst kort ingaan op de semantiek. Ik begrijp de opmerking over het woord ‘toelatingsproeven’, maar ik denk dat het goed is dat we, als we hier een vraag stellen over een decreet en het regeerakkoord, ook die terminologie gebruiken. Maar ik begrijp ook en ga erin mee dat het woord ‘ijkingstoets’ misschien zelfs een beter woord is.
Los van semantiek, is inhoud nog belangrijker, denk ik. Ik deel de mening dat de ijkingstoets voor de burgerlijk ingenieurs architectuur en de burgerlijk ingenieurs goed is. Ik denk dat dat komt door het proces dat daaraan voorafgegaan is. Daar hebt u nog niet op geantwoord, minister. In 2013 is men gestart met een vrijwillige toets, zonder verplichte deelname. Men is op zoek gegaan naar een valide toets. Men heeft dan ook middelen gekoppeld aan de ontwikkeling van zo’n ijkingstoets. Heel concreet, nogmaals, minister: zijn er middelen voorzien voor de nieuwe ijkingstoetsen of de toelatingsproeven, hoe ze ook genoemd worden?
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Ik heb het gevoel dat de noodzaak voor die toelatingsproeven eigenlijk vooral veroorzaakt wordt door de daling van de kwaliteit van ons onderwijs. Eigenlijk zouden aso- en tso-richtingen toch wel voldoende moeten voorbereiden op het hoger onderwijs. Dat is gewoon een vaststelling.
Ik sluit me ook wel aan bij de minister. Ik heb die kritieken ook gelezen. Ik denk dat zo’n proef vaak zelfs een democratiserend effect kan hebben. Als je van heel goede komaf bent, zal je zeggen: ‘Ik ga die masteropleiding proberen, mijn ouders hebben toch geld genoeg. Als het niet lukt, is dat niet erg.’ Terwijl armere kinderen, kinderen uit sociaal-economisch zwakkere milieus, vaker lager zullen mikken, juist omdat ze minder kansen hebben. Daarom vind ik die proef wel een goede zaak, zeker ook omdat studeren en niet slagen een heel grote kost is voor onze samenleving.
De enige vraag die ik me stel, is hoe dat dan praktisch zou gaan. Voor die positief-wetenschappelijke richtingen lijkt mij dat evident, maar voor de humane wetenschappen en bijvoorbeeld ook voor de talen lijkt dat testen mij eigenlijk wel moeilijker.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik ben toch af en toe wat verbaasd over de reacties die dit allemaal oplevert. Ik neem gewoon het regeerakkoord erbij. “Om ontgoochelingen te vermijden en slaagkansen van studenten te verhogen, willen we de studie-efficiëntie in het hoger onderwijs versterken door een goede oriëntering en een snelle heroriëntering.” Dat valt dus eigenlijk onder het motto dat we willen stoppen met ‘studeren zonder arriveren’. Dat is studeren en blijven studeren, waarbij aan die docenten in het hoger onderwijs gevraagd wordt om die student te blijven remediëren. Want de druk om dat te doen is ook hoog bij docenten.
Nu, daar hebben we een viertrapsraket voor: de resultaten van het secundair onderwijs; de oriënteringsproef in het secundair onderwijs, de zogenaamde Columbusproef; het oriënteringstraject, met daarbinnen verplichte maar niet bindende toelatingsproeven; een snel heroriënteringstraject. Het niet-bindende zit erin dat het niet binair is, als in ‘je mag starten’ of ‘je mag niet starten’. Maar we doen er wel iets mee. Het zou toch ongelooflijk tijdsverlies zijn om valide en betrouwbare proeven te ontwikkelen, waar onze instellingen van het hoger onderwijs tijd en geld in steken, om dan te zeggen: ‘Je moet daar gewoon aan deelnemen, je moet daar zijn, je moet je naam komen invullen, en als dat in orde is, dan is het in orde.’ Er moet iets mee gebeuren, opdat studenten weten: oei, daar kom ik nog wat te kort. Daar is toch niks mis mee. Dus ik zie niet goed in wat het probleem daar is, vooral omdat het in het belang van die student is, om te weten: waar kom ik tekort? Het is ook in het belang van de instelling voor hoger onderwijs, om te weten: waar zijn de tekorten? Het kan ook dienen als vorm van kanarie in de koolmijn, denk ik, richting het secundair onderwijs. Want als we zien dat dat telkens opnieuw terugkomt, dan moeten we daar misschien eens naar gaan kijken. Ik zie dus eigenlijk alleen maar voordelen.
En uiteraard moet dat valide en betrouwbaar zijn. Maar ze zullen worden ontwikkeld door onze instellingen hoger onderwijs en universiteiten. Collega’s, ik neem aan dat we toch het vertrouwen hebben dat die instellingen die aan onderzoek doen, net diegene zijn die ervoor zullen zorgen dat ze valide en betrouwbaar zijn. Mijn oproep is gemeend en oprecht: laat ons dit nu positief invullen. Laat ons dit samen met de instellingen verder ontwikkelen, in het belang van de student, in het belang van de docent, in het belang van het hoger onderwijs en ook in het belang van de portemonnee van de ouders, die per slot van rekening meestal de studies van die studenten betalen.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Woorden zijn wel degelijk belangrijk. In die zin betreur ik het toch wat dat er verwarring is gezaaid door het woordgebruik. Ik heb het nog eens nagekeken: in de krant stond wel degelijk dat de minister streefde naar de invoering van algemeen bindende toelatingsproeven voor alle richtingen in het hoger onderwijs. (Opmerkingen)
Nee, collega’s, dat is niet onschuldig. Dat gaat erover of je al dan niet wordt toegelaten tot de richting. Dat is wat er vandaag bestaat in geneeskunde. (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
Ja, maar waarom gebruiken ze dan het woord 'toelatingsproeven'?
Daarna, wanneer je verder las, bleek het inderdaad te gaan over verplichte ijkingsproeven die niet bindend zijn voor de inschrijving, maar wel bindend voor het volgen van een remediëringstraject. En dus, minister, als het gaat over de invoering van – laat mij heel duidelijk zijn – verplichte bindende toelatingsproeven voor alle richtingen, dan lijkt ons dat een bijzonder slecht idee. Dat is weer een voor een bepaald electoraat goed klinkende oplossing voor een probleem, dat ik ook eens gekwantificeerd wil zien. Want het lijkt mij dat we in de commissie toch eens het debat moeten voeren over de doorgeslagen flexibilisering. Want jullie beweren dat, maar ik wil dat op papier zien. (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Mijnheer Daniëls, ik ben nog aan het woord. Waar wij wel over willen praten, zijn verplichte niet-bindende ijkingsproeven, waarbij studenten wel kunnen inschrijven, maar inderdaad een verplichte remediëring moeten volgen.
Daarbij hebben we een aantal aandachtspunten. Eén, zulke verplichte niet-bindende ijkingsproeven met remediëring moeten sowieso het sluitstuk zijn van een doorgedreven oriënteringsbeleid. U bent ook van plan om gevalideerde gestandaardiseerde proeven in te voeren in het secundair onderwijs. Denk daar dan goed over na. Wij zijn daar niet tegen, maar we denken dat dat een traject moet zijn waarbij, doorheen het hele secundair onderwijs, de competenties en vaardigheden van leerlingen in kaart worden gebracht, met dan eventueel op het einde een ijkingsproef. Maar eerlijk gezegd, als je in het laatste jaar van het middelbaar onderwijs slaagt voor een doorstroomrichting, na een traject van gevalideerde gestandaardiseerde testen, dan zou je in principe klaar moeten zijn voor het hoger onderwijs en zou zo’n test dus niet meer nodig moeten zijn.
Twee, het methodologisch punt is ook al gemaakt. Ze moeten inderdaad gevalideerd zijn: meten wat ze zeggen te meten. Dat is allemaal niet zo evident, misschien wel voor wetenschappelijke richtingen, maar veel minder voor de humane wetenschappen, zoals sociologie en geschiedenis. Wat zijn dan de competenties en vaardigheden die je moet hebben om daaraan te mogen beginnen? En, een belangrijk aandachtspunt: zonder dat ze daarbij drempels opwerpen voor bepaalde groepen. Want we hebben inderdaad een aantal rapporten. U sprak daarnet over de gevalideerde test voor de ingenieursopleiding. En het klopt: de rapporten tonen aan dat er geen verschil is op SES-kenmerken (socio-economische status), maar wel op gender. Want wat blijkt? Vrouwen hebben hogere slaagcijfers in de ingenieursopleiding. Nochtans haakt 55 procent van de vrouwen die slecht scoren op die test, af. Die 55 procent schrijft zich niet in, terwijl dat maar bij 40 procent van de mannen het geval is.
Er is een gelijkaardig beeld bij de educatieve bachelors, die vanaf 2018 een ‘instaptoets’ hebben. Ik heb de cijfers opgevraagd. Voor het invoeren van die instaptoets waren er 48 mensen met een beperking aan die opleiding begonnen, na het invoeren van die instaptoets nog maar 8. Ja, dan begin ik mij zorgen te maken. En dan denk ik toch dat we heel aandachtig moeten zijn voor het risico op een ontradend effect van dergelijke ijkingsproeven.
Bovendien zijn ze niet feilloos, zoals de heer Warnez al zei. Zo blijkt dat de helft van de mensen die slecht scoorden, uiteindelijk toch nog hun diploma halen.
Onze oproep hier is vooral: zorg er in ieder geval voor dat het goed wordt gemonitord en geëvalueerd. De Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) maakt daarover trouwens net dezelfde opmerking in zijn advies.
U hebt het over remediëring. Daarover heb ik een heel concrete vraag. Kunt u ons een idee geven van hoe u die remediëring na een slechte score op een ijkingsproef dan ziet? Wie is daarvoor verantwoordelijk? Hoe wordt het georganiseerd? Is dat op niveau van het secundair? Is dat op niveau van de universiteiten? Wie zal daarvoor betalen?
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, er is inderdaad heel wat commotie ontstaan na uw uitspraken, maar dat is niet verwonderlijk. Bij mijn weten is er nog geen structureel overleg geweest met de hogescholen en de universiteiten. Dat is heel belangrijk. Hoe staan zij hiertegenover? Op welke manier zien zij dit?
Daarnaast is er de begripsverwarring tussen een toelatingsproef en een ijkingsproef. U hebt dat daarnet al uitgelegd. De insteek tussen een toelatingsproef en een ijkingsproef is fundamenteel verschillend. Een ijkingsproef geeft een oriëntatie en wordt ook op die manier opgesteld. Naar een toelatingsproef werkt men toe. Het is een examen waarvoor men studeert.
U laat uitschijnen dat het gaat over alle richtingen. Dat is toch wat naar buiten komt. Zoals ik al zei, is er een verschil in de manier waarop men een test opmaakt. Bij een wetenschappelijke richting en richtingen zoals filosofie of psychologie moet er ook op een andere manier gemeten worden. Het is niet zo eenvoudig om die test op een juiste manier op te stellen.
Ik heb al gevraagd om hierover een hoorzitting te houden met de hogescholen en universiteiten, want dit is een belangrijke stap die we zouden zetten. We gaan natuurlijk akkoord met het regeerakkoord, dat zegt: “In overleg met de hogeronderwijsinstellingen en het afnemende veld bekijken we ook voor welke opleidingen het aangewezen is om die toelatingsproeven bindend te maken.”
In onze communicatie hebben we al het probleem van het verschil tussen ijking en toelating. Dat moeten we eerst uitklaren. Laat ons vanaf nu spreken over oriëntering. Bijgevolg kan een ijkingsproef niet plots bindend worden, omdat de insteek fundamenteel verschillend is.
We zeggen dat we zullen remediëren. Wat houdt dat juist in? Op welke manier wordt dat georganiseerd? Als we willen remediëren, moeten we ook weten op welke manier we dat zullen doen. Ook niet onbelangrijk in het hele verhaal is hoe we dat zullen betalen. We hebben dus de ijkingsproef, we hebben de toelatingsproef en de vraag op welke manier we dat zullen betalen.
Voor alle duidelijkheid: ik ben zeker en vast geen tegenstander van een ijkingsproef, waarbij studenten weten waar ze aan toe zijn. Het gaat dan niet alleen over het geld van de ouders en over de docenten, maar ook over de studenten zelf. Een teleurstelling zorgt ervoor dat men afhaakt. Als men op een juiste manier georiënteerd wordt, komt men volgens mij in de juiste richting terecht. Dat is een meerwaarde omdat het niet leidt tot faalangst en dergelijke. Die zaken komen steeds meer naar boven, ook bij onze studenten. We moeten daar oog voor hebben.
Probeer om zo snel als mogelijk een klaar beeld te scheppen, want wat nu naar buiten is gekomen zorgt voor grote ongerustheid bij zowel onderwijsinstellingen als studenten.
De heer De Witte heeft het woord.
Collega's, mijn eerste jaar in Leuven, lang geleden ondertussen, was ik radicaal gebuisd. Ik had 30 procent en heb dan keihard geblokt in tweede zit. (Opmerkingen)
Comac bestond toen nog niet. Ik zat daar ook niet bij. (Opmerkingen)
Ik was dus radicaal gebuisd en heb keihard geblokt in tweede zit. Ik heb 49,5 procent gehaald, en dat was nog het regime dat je dan alles kwijt was, ook je 10’en. Als je geen 12 had, moest je alles opnieuw doen. Omdat we met vijf kinderen waren, was het ook geen optie om het jaar over te doen. Mijn moeder zei me dat als ik dat zou doen, ze er nog zo vier andere had. Dus ben ik in de bouw gaan werken en ben dan uiteindelijk toch weer begonnen en uiteindelijk veel te lang doorgegaan. Waarom vertel ik dat? Omdat ik denk dat er mensen zijn zoals ik die met zo een toelatingsproef uit het hoger onderwijs wegblijven. Ik had nul discipline. Ik kwam uit een school waar de lat niet erg hoog gelegd werd. Wat een verlies zou dat geweest zijn voor de samenleving! (Gelach. Opmerkingen)
U hoort me al komen. We hebben al een ijkingsproef, namelijk zes jaar secundair onderwijs, waar leerlingen gevolgd worden door leerkrachten. Dat is geen momentopname, dat is een langdurige evaluatie, met gemiddeld drieduizend toetsen in dat secundair onderwijs. En nu moeten we een proef toevoegen om te zien waar leerlingen staan. Leerkrachten weten perfect waar hun leerlingen staan en leerlingen vragen ook aan de leerkrachten: ‘Denk jij dat ik dat aankan?’
Ik ben niet voor dat soort proeven. Ik vind die semantische oefening ook niet heel eerlijk, want de stap van een niet-bindende toelatingsproef of ijking naar een bindende toelatingsproef is natuurlijk heel snel gezet. Mevrouw Goeman heeft er al naar verwezen: een aantal leerlingen interpreteren dat wel als bindend en gaan op basis van die momentopname oordelen dat dat niet gepast is voor hen. Wij zijn daar niet voor. Wij zijn voor een goed onderwijs en voor een goed hoger onderwijs, waar de lat hoog ligt. Als mensen het niet aankunnen, dan volgt de evaluatie op het einde, met alle gevolgen van dien.
Minister Weyts heeft het woord.
Mocht u eraan twijfelen: ik schrijf geen krantenartikels noch titels. Ze zouden er mogelijk anders uitzien mocht dat wel het geval zijn. En gedichten zijn ook niet mijn meug. (Opmerkingen)
Ik heb vorige week inderdaad een eerste poging gedaan, maar er heeft geen uitgever gebeld.
Ik kom tot de bindende gevolgen, nog los van de semantische discussie, die ik wel zinvol vind om te voeren. Dat blijkt ook uit deze discussie. Ik wil gewoon geen toetsen of geen proeven waarbij het geen verschil maakt of je daar een grote smiley op zet of dat je je 100 procent geeft en dat het effect hetzelfde is. Dat is toch zinloos. Zinloos is misschien wat overdreven, maar dat heeft toch wel een beperkt nut. Laat ons ervoor zorgen dat dergelijke toetsen meer nut krijgen. Ik heb erop gewezen dat onderzoek heeft uitgewezen dat ze wel zinvol kunnen zijn. Laat ons ze dan ook in die zin benutten en ze, conform ambities vervat in het regeerakkoord, voor meer richtingen uitrollen. Er is vanzelfsprekend een groot verschil. Het is niet toevallig dat ik opleidingen in het kader van de exacte wetenschappen vermeld, omdat dat iets gemakkelijker is. Dat is evident. Dat vereist een ander debat.
We willen die minimale startcompetenties die je nodig hebt voor deze of gene opleiding, gewoon toetsen. We willen de student een spiegel voorhouden, voor zichzelf, voor de eigen competenties, in relatie tot wat van de betrokken student verwacht wordt. Zoals ik al zei, blijkt uit dat onderzoek dat 87 procent van de studenten aangaf dat zo'n toets een goed beeld gaf van de opleiding. Je boekt dus op meerdere fronten winst.
Ik snap ook de terughoudendheid en de angst niet, omdat in buurlanden toch gelijkaardige zaken bestaan. Ik snap ook de bezwaren niet die worden opgeworpen, waarbij men zegt dat het de ongelijkheid voedt. Integendeel, het is net een objectief instrument waarbij eenieder gelijke kansen heeft. Talent zit overal, ongeacht je sociaal-economische kenmerken. Dat men daarvoor terugdeinst, dat snap ik niet.
Ik denk dat het goed is om een instrument te kunnen bieden voor meer oriëntering, dat objectief is, dat gelijke kansen garandeert en dat je een spiegel voorhoudt. Angst zou ik daarvoor dus niet hebben. We gaan dat natuurlijk laten uitwerken door VLHORA en VLIR. Daar zit ook de expertise. Ik denk dat zij er zelf ook het meest baat bij hebben dat er een goede oriëntering is.
Wat het budget betreft: dat is natuurlijk nog een taak voor de begrotingsonderhandelingen. Ik heb daar wel al een idee van, maar ik ga u geen cijfer geven, omdat ik daarover nog moet spreken met VLIR en VLHORA, en anders weet men onmiddellijk wat mijn vork is. Dat is in het kader van onderhandelingen niet het verstandigste.
Ik denk dat dit gewoon een goed idee is, dat we nader moeten uitwerken. Dat is ook wat ik geantwoord heb, refererend aan het regeerakkoord, in antwoord op vragen rond bepaalde passages uit het regeerakkoord.
De heer Warnez heeft het woord.
Het is duidelijk dat we ook moeten inzetten op aangepaste remediëringstrajecten. Na de proef krijgen de studenten namelijk feedback over hun werkpunten. Ik denk dat dat net het nut is van die proef: die werkpunten kennen. En dan is het uiteraard ook belangrijk dat die proef wetenschappelijk gevalideerd is.
Ik wil daarbij nog oproepen om ook naar de studenten zelf te luisteren. Die remediëring moet de studenten helpen, en mag hun traject niet verzwaren. Nog belangrijk om op te merken, is dat die remediëring vandaag eigenlijk al kan worden opgelegd of voorzien. Maar dat gebeurt, conform de Codex Hoger Onderwijs, door de universiteiten en de hogescholen zelf. Dat is de autonomie van de instellingen. Ik denk dat dat ook goed is, omdat zij de ervaring hebben om dat te organiseren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.