Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
De afgelopen weken en ook de voorbije dagen maakten zowel academici, planologen als journalisten in De Standaard de staat op van onze ruimtelijke ordening. De analyses over onze ruimtelijke verrommeling en de bijdrage van de gewestplannen hieraan zijn ondertussen reeds bekend. Opvallend zijn de tegenstellingen die telkenmale gevoerd worden tussen stad en platteland en vooral ook de sceptische toon, wanneer het gaat over de verdichting. Blijkbaar zou die op het terrein nauwelijks van de grond komen. We worden geconfronteerd met veel jonge koppels die wel degelijk in de stad zouden willen wonen, maar dan op voorwaarde dat er toch ook wat groen of een kleine tuin is. Blijkbaar zou het aanbod in stedelijke gebieden zich dan weer hoofdzakelijk richten op appartementen, zonder tuin dus. Een betaalbaar woonaanbod dat kan concurreren met de landelijk gelegen vrijstaande woning is dus nog niet meteen in zicht, zo zegt men. Een mogelijke hypothese die men hieruit kan trekken, is dat we hiermee bezig zijn de leegstand van morgen te bouwen.
De ‘appartementisering’ van het land stuit echter ook steeds op meer weerstand, minister. Uit statistieken blijkt dat er de voorbije jaren heel wat meergezinswoningen bij gebouwd zijn. Dat is niet geheel onlogisch gezien het groeiend aantal eenpersoonshuishoudens en de stijgende vergrijzing. Volgens de huishoudensprojecties van het Federaal Planbureau zal het aandeel eenpersoonshuishoudens stijgen van 31 procent in 2017 naar 39 procent in 2050. De bestaande huizenvoorraad is echter afgestemd op gezinnen die gemiddeld groter zijn dan eenpersoonsgezinnen.
We verwachten dat er in de nabije toekomst ongeveer 80.000 nieuwe woningen of woongelegenheden bij zouden moeten komen. Dat is heel wat druk op de ruimte. We zien echter ook heel wat steden en gemeenten die initiatieven nemen om het bouwen van meergezinswoningen tegen te gaan. Ik denk aan Aalst in Oost-Vlaanderen waar een visie in ontwikkeling is om enkel nog in de kern van de stad meergezinswoningen toe te laten. Ook Opwijk zou een heffing opleggen per nieuwe wooneenheid om grootschalige bouwprojecten te ontraden. Beersel noemt hoogbouw onbespreekbaar.
Enerzijds is er dus de vraag om de open ruimte te bewaren en het platteland te ontlasten. Anderzijds is er de bezorgdheid om de verdichting en de meergezinswoningen in kernen een halt toe te roepen. Dat lijken twee elkaar tegenwerkende betrachtingen. Vandaar dat er zich een aantal vragen opdringen.
Minister, hoe monitort u vandaag de evolutie naar meer kwalitatieve en innovatieve verdichtingen in Vlaanderen? Zijn er regionale verschillen merkbaar of verloopt het overal ongeveer op dezelfde manier? Hoe zorgt u ervoor dat de doelstellingen van de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) om te verdichten in de kernen, in de praktijk hun uitwerking zullen krijgen? Hebt u zicht op hoeveel gemeenten vandaag actief een tegenstrijdige verordening ter zake opnemen? Erkent u de noodzaak om verouderde typologieën zoals de dominerende eengezinswoning zo spoedig mogelijk te evalueren in het kader van verdichting en ruimtelijk rendement?
Minister Demir heeft het woord.
Het Departement Omgeving beheert enkele relatief nieuwe indicatoren die verband houden met ruimtelijk rendement en die dus ook over de evolutie van verdichting gaan, zoals bijvoorbeeld de bebouwingsdichtheid per hectare, gemiddelde gebouwhoogte per hectare, vloeroppervlakte, inwonersdichtheid, tewerkstellingsdichtheid. Deze indicatoren zijn raadpleegbaar via www.ruimtemonitor.be.
Ook de evoluties met betrekking tot vergunningen en verkavelingen worden gemonitord, woningbouw is immers goed voor twee derde van alle stedenbouwkundige vergunningen. Zo houdt het departement een beeld op evoluties met betrekking tot woningtype, kavelgroottes, nieuwbouw versus verbouwing, transformaties van gebouwen.
Ook in de recente studie ‘Ruimtelijke analyse van transformaties van panden in Vlaanderen’ in opdracht van het Departement Omgeving werden cijfers gegeven over de evolutie op vlak van verdichting. Ik verwijs naar het Ruimterapport 2018 voor de regionale verschillen.
Ik hoop dat we nog steeds achter alle doelstellingen van de strategische visie van het BRV staan. Ik lijst ze nog even op: we vrijwaren maximaal de open ruimte, we maken werk van een bouwshift, we creëren in elke gemeente kansen op goed gelegen plaatsen, we realiseren kernversterking op locaties die daarvoor geschikt zijn, we versterken onze landelijke kernen en gaan versnippering tegen, we gaan dat doen door kwalitatieve verdichting, multifunctioneel ruimtegebruik en hergebruik van gebouwen en terreinen. Het is essentieel dat we hiervoor de nodige beleidskaders en decreten uitwerken om die visie in praktijk te brengen. Ik hoop daar in de komende maanden werk van te maken.
Ik wil ook inzetten op een gedifferentieerd woonaanbod met alle vormen van woningen en appartementen, met aandacht voor kwaliteit en openbaar groen. Dat mensen in Gent, Antwerpen of Kortrijk in elk geval in de stad moeten gaan wonen, dat zeg ik niet en dat is ook niet de bedoeling. Dat we vanaf nu allemaal in grote appartementen in onze steden en dorpen moeten gaan wonen, dat zeg ik ook niet. Het gaat over onze steden, maar ook over de kernen in ons buitengebied.
Wat is volgens mij wel belangrijk en essentieel? Wat mogelijk is, hangt af van de omgeving en de ruimtelijke context. Verdichting kent verschillende vormen: inbreiding, opsplitsing van woningen, kavels en appartementen. We moeten vooral aandacht hebben voor kwaliteit en de omgeving. De overheid en de bouwsector moeten ook daarbij partners zijn. Creativiteit is nodig om een antwoord te bieden op de vraag naar extra woongelegenheden. We moeten daarbij ook rekening houden met: de demografische evoluties, met meer senioren, eenoudergezinnen, samengestelde gezinnen, alleenstaanden; de woonwensen van de Vlaming, die kwaliteit en groen, maar toch ook voorzieningen wil; de stijgende kosten voor bouwen, energie en mobiliteit; de ruimtelijke draagkracht.
De woonwensen van de bevolking zijn verschillend naargelang de leeftijd en hun gezinssituatie. Daarom moeten we zorgen voor een gedifferentieerd aanbod. Het is dus geen zwart-witverhaal, maar er is meer dan ooit nood aan differentiatie, zowel qua type woning als qua woonomgeving. We gaan mensen dus niet dwingen om in de stad of in woontorens te gaan wonen, maar we gaan hen wel verleiden, met een kwalitatief en divers woonaanbod, voorzieningen, winkels en activiteiten, ruimte voor de fiets en openbaar vervoer, een aantrekkelijk openbaar domein enzovoort. De lokale besturen willen daar zeker ook aan meewerken. Geen eenheidsworst, maar kwalitatieve en aangename woon- en leefomgevingen: dat is ook de kern, denk ik, van de visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV).
De meeste gemeenten die nadenken over hun ruimtelijk beleid en het vraagstuk van verdichting en ruimtelijk rendement, zijn genuanceerd op dat gebied, denk ik. Er bestaan heel wat brochures en publicaties over kwaliteitsvol verdichten. Vlaanderen heeft ook goede projecten in het zonnetje gezet, bijvoorbeeld op www.ruimtelijkrendement.be. We werken ook samen met pilootprojecten die een beleid uitwerken met betrekking tot de opgaven van het BRV, in het bijzonder verdichting. We ondersteunen ook heel wat lokale besturen die adviezen vragen over plannen, verordeningen en regelgeving. Het lijkt me trouwens ook logisch dat een gemeente of een stad een ruimtelijk gedifferentieerd beleid voert en nieuwe woningen en verdichting vooral concentreert in de kernen. Een differentiatie zoals de stad Aalst doet, waarbij men appartementen enkel nog binnen het stedelijk gebied wil, lijkt mij vanuit lokaal oogpunt dan ook te verantwoorden en geenszins strijdig met de visie van het BRV. Integendeel. Ik kan mij ook perfect voorstellen dat een landelijke gemeente met een authentiek dorpscentrum pleit tegen woontorens.
Ik keer echter terug naar uw vraag hoe ik er als minister voor zal zorgen dat de doelstellingen van de strategische visie hun uitwerking zullen krijgen. Ik verwijs naar de wijzigingen aan de regelgeving die in 2018 zijn doorgevoerd om een rendementsverhoging mogelijk te maken, om bijvoorbeeld flexibeler om te gaan met voorschriften van oude verkavelingen en BPA’s, maar uiteraard zullen de beleidskaders van het BRV belangrijk zijn voor die operationalisering, die zowel focust op het vrijwaren van open ruimte als op het stimuleren van slimme verdichting. Ik kan niet vooruitlopen op de operationalisering, maar er zal op verschillende sporen moeten worden gewerkt. Regelgeving zal moeten worden versoepeld en verstrengd. Vergunningverlenende en plannende overheden zullen ook moeten worden gesensibiliseerd en geactiveerd, en met de bouwsector zal worden samengewerkt om tot een goedgekeurd BRV te komen. We moeten dus differentiëren, verleiden en goede voorbeeldprojecten tonen.
U vroeg of ik de noodzaak erken om verouderde typologieën zo spoedig mogelijk te evalueren in het kader van verdichting en ruimtelijk rendement. Ik kan daar kort op zijn: ja. We moeten nadenken over die begrippen. Dat heeft niet alleen met het BRV en het verdichtingsvraagstuk te maken, maar ook met andere elementen.
Ik zal dan ook zo snel mogelijk in overleg gaan met mijn collega die bevoegd is voor wonen, want dit begrip wordt niet alleen gebruikt in de regelgeving van Ruimtelijke Ordening, maar ook binnen het woonbeleid. Een eengezinswoning staat in contrast met een meergezinswoning en wordt binnen Ruimtelijke Ordening vooral gebruikt op morfologisch vlak, waarbij men het dan vooral heeft over appartementen versus grondgebonden woningen. Maar wat doen we met gestapelde woningen? Het begrip ‘gezin’ is vooral sociologisch relevant en bestaat volgens Van Dale uit man, vrouw en kinderen. Wat met nieuw samengestelde gezinnen? Wat met seniorenvoorzieningen? Kortom, ik denk dat het vooral moet gaan over de woonfunctie en de woonkwaliteit en minder over de manier van samenleven. Dat is misschien meer iets voor mijn collega Somers.
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
Dank u wel, minister. Het was een vrij algemeen antwoord. Maar ik begrijp dat ook, gezien het moment waarop we ons bevinden in de legislatuur.
U verwijst naar statistische informatie: de Ruimtemonitor, het Ruimterapport enzovoort. De vorige regering heeft ook werk gemaakt van een aantal initiatieven om die bouwshift mogelijk te maken. We verwijzen daarbij naar de Codextrein. De vraag is in welke mate dat leesbaar is in die statistische informatie. Ik neem aan dat men dat ook evalueert, om te kijken in welke mate genomen maatregelen op het terrein effectief de gewenste evoluties met zich meebrengen.
Ik hoor u, specifiek voor de stad Aalst, een antwoord geven op de vraag of het een stad of gemeente al of niet vrij is om een bepaalde ruimtelijke visie te ontwikkelen. Dat lijkt me nogal logisch. Dat is ook logisch, binnen bepaalde perken en binnen de bestaande regelgeving. Mijn bezorgdheid is er een van algemene aard. Daarmee bedoel ik: als we inderdaad een bouwshift willen realiseren, en dus de druk op de open ruimte verminderen, dan zal dat niet gaan als we in kernen of ruimten waar we meestal verdichting verwachten, een wirwar aan regels creëren waardoor verdichting de facto onmogelijk wordt.
Mijn partij is niet de grote pleitbezorger van grote woonblokken. Wat we wel mogelijk willen maken, is dat er een andere kijk naar de ruimte gerealiseerd wordt op het terrein: slimme verdichting, waarbij er een verwevenheid komt van bepaalde woningtypologieën. Vandaag wordt in De Standaard naar het Pandreitje in Brugge verwezen: een verwevenheid van verschillende woontypes, heel mooi ingevuld. Bepaalde typevoorschriften staan dat precies in de weg. Generieke, algemene bouwvoorschriften staan dat in de weg. Hoe gaan we daarmee om? Dat is een meer specifieke vraag voor u, minister, om de nodige kaders te creëren, zodat die bouwshift en die slimme verdichting ook mogelijk worden in de praktijk. Ik begrijp hoe het nu is. Ik vraag om die aandachtspunten niet uit het oog te verliezen.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw Van Cauter, het zal, zoals u hebt geschetst, de komende jaren een belangrijke uitdaging zijn. Er is met betrekking tot het Vlaamse land heel terecht de doelstelling om de ruimte maximaal te vrijwaren. Dit betekent dat we, als we rekening houden met de gezinsverdunning en met de groei van het aantal Vlamingen, nog heel wat woningen moeten bouwen. We moeten slim verdichten en u hebt op dat vlak een aantal pijnpunten aangehaald.
De lokale besturen moeten op dat vlak absoluut hun rol spelen en moeten de autonomie krijgen om dat te doen, maar ik heb hier twee weken geleden een vraag om uitleg over de parkeernorm gesteld. Misschien kan de Vlaamse overheid een aantal handvaten aanreiken. De lokale besturen moeten hun verantwoordelijkheid nemen en moeten de lijnen uitzetten voor het gebied waarvoor ze verantwoordelijk zijn en waarvoor ze de politieke keuzes moeten maken. Welke kern kan worden verdicht? In welke kernen kunnen er appartementen komen? Ik ga er volledig mee akkoord dat de Vlaamse overheid dat niet moet bepalen. Dat kan het lokaal bestuur doen, maar het lijkt me goed dat die verplichting op een slimme manier gebeurt. Binnen een bepaald kader kan de Vlaamse overheid een aantal handvaten aanreiken. Ik zeg niet dat de Vlaamse overheid iets moet opleggen. De Vlaamse overheid moet aanreiken. Ik vind het een beetje dom dat elk lokaal bestuur op zijn grondgebied het warm water moet uitvinden.
Wat de parkeernorm betreft, heb ik naar de nieuwe mobiliteitsvormen verwezen. Er moeten voldoende parkeerplaatsen voor speedpedelecs zijn. Er moeten voldoende elektrische oplaadpunten zijn. Als wordt verdicht, moet er voldoende groen en moeten er voldoende kwaliteitsvolle collectieve ruimtes in die kernen aanwezig zijn.
Dat zijn allemaal aandachtspunten waarvoor veel lokale besturen willen gaan, maar dat kader kan meer worden gestimuleerd. Wat de kwaliteitsvolle verdichting betreft, is vorig jaar een website gestart. Dat is ook niet de grote doorbraak, maar de Vlaamse overheid moet ambitie hebben. Het is absoluut niet de bedoeling in de plaats van de lokale besturen te treden. De lokale besturen moeten zelf hun keuzes maken, maar er moeten voldoende begeleiding, omkadering en stimulansen zijn. Een aantal richtlijnen en decretale bepalingen moeten worden gemoderniseerd. Het is absoluut nodig die uitdaging aan te gaan.
Minister, dit is een warme oproep. Ik weet dat u dat niet allemaal met een toverstokje van de ene dag op de andere dag kunt veranderen. Ik pleit ervoor hier proactief en actief mee om te gaan. De lokale besturen moeten de slimme keuzes maken die ze moeten maken.
Ik heb hier toevallig iets vernomen dat ik niet wist, namelijk dat de gemeente Opwijk ook een dergelijke belasting heft. Van mij mag dat. Dat is geen probleem, want dat is de gemeentelijke autonomie. Ik bedoel daar niets persoonlijks mee. We moeten echter verhinderen dat het geen nieuwe inkomstenbron wordt. Als er een beleid achter zit, vind ik het prima. Als het louter een inkomstenbron is, moeten we dit vermijden. Het geld zal wel goed worden besteed, maar er moet een visie zijn. Ik hoop echt dat de Vlaamse overheid onze lokale besturen zal bijstaan, zal stimuleren en handvaten zal aanreiken om dit op een goede manier te doen.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat we voor een gigantische uitdaging staan. Indien we de open ruimte echt willen behouden, zullen we inderdaad verdichtingsmogelijkheden moeten stimuleren.
Mevrouw Van Cauter, ik wil me bij uw tweede vraag aansluiten. Hebben we eigenlijk zicht op de verordeningen en de regels van lokale besturen die in tegenstrijd met onze doelstellingen zijn? Dat lijkt me zeer belangrijk.
Ik herinner me de discussie van een aantal weken geleden naar aanleiding van het uitbrengen van het rapport over de transitie van panden. Daarbij was de conclusie duidelijk dat alle mogelijke visies die tot nu toe zijn geformuleerd en die goed zijn, geen impact hebben op die transitie, op het ruimtelijk beleid. Het is vooral het vergunningenbeleid en dus het oude gewestplan dat bepaalt wat wel en niet kan, wat natuurlijk ook logisch is. Met puur een stimulerend beleid en het maximaal vrijwaren van de autonomie van de lokale besturen zullen we er volgens mij dan ook niet komen. Het is superbelangrijk dat we wel screenen wat de lokale besturen doen. Wanneer zij maatregelen nemen die in strijd zijn met het BRV en met de beleidskaders die worden geformuleerd, moeten we daartegen optreden.
Minister, mijn vraag is dan ook heel concreet: zult u daar initiatieven voor nemen? Het voorbeeld van Aalst is misschien niet zo gelukkig, maar er zijn andere voorbeelden van gemeenten die echt tegenstrijdige maatregelen nemen en die zelfs een handelsmerk maken van het feit dat men de open ruimte opsoupeert en het landelijk wonen maximaal mogelijk wil maken.
Het versnipperd wonen en de vergrijzing hebben ook een belangrijke sociale component. We zitten met een verouderde bewoning in landelijke woningen. Die mensen zijn vaak niet bereid hun woning te verlaten en naar de kernen te verhuizen. Dat gaat gepaard met een vorm van vereenzaming, en dat is een heel belangrijke problematiek die zowel ruimtelijk is als te maken heeft met Welzijn. Zult u met uw collega die bevoegd is voor welzijn, nadenken over initiatieven om die eenzaamheid die het platteland kent als gevolg van het verspreid en verouderd woonpatrimonium, tegen te gaan zodat de effectieve bouwshift kan worden doorgevoerd, ook met oudere mensen die honkvast maar ook vaak eenzaam zijn in die landelijke omgeving? Dat lijkt me een belangrijke maatregel om te kunnen evolueren naar een verdichting van de kernen.
Mijn gemeente is tweemaal vermeld; ik wil me dan ook graag aansluiten.
Wij hebben een retributiereglement ingevoerd op het afleveren van stedenbouwkundige stukken en inlichtingen, en dat gebeurt inderdaad met een oplopend tarief voor grote woonprojecten. Hoe meer woonentiteiten men dus realiseert, hoe meer men zal betalen om dat dossier te laten behandelen met een maximum van 500 euro per entiteit. Het gaat niet enkel over appartementen maar ook over heel grote verkavelingen.
De filosofie daarachter is dat grote dossiers met veel woonentiteiten complex zijn voor onze diensten. Het gaat dus eigenlijk puur om een administratieve kost, maar ik denk ook niet dat dat bedrag afremmend zal werken om een woonentiteit meer of minder te realiseren.
Ik ken het geval Aalst ook. Daar is het eigenlijk wel een beleidsvisie of een beleidsdocument. Dat wordt hier een beetje kritisch bekeken, maar ik denk dat dit ten onrechte is. Baardegem bijvoorbeeld is een heel landelijk dorp, bijna een boerendorp, waar de stad Aalst geen appartementen meer wil omdat die niet passen in dat weefsel. Er zijn ook weinig voorzieningen en er is de problematiek van vereenzaming. Er is misschien nog wel verdichting mogelijk in de vorm van rijwoningen, grondgebonden woningen en andere typologieën zoals begijnwoningen.
Dit is zeker een interessant debat, maar we moeten ook bekijken waarom mensen gaan voor de klassieke typologie van een woning met wat groen en privacy. We moeten proberen ervoor te zorgen dat we mensen dat ook in de stad en in de kernen van de dorpen kunnen bieden. Het BRV vormt daartoe een goed uitgangspunt, maar het zal zaak zijn om dat ook te realiseren via de beleidskaders.
Minister Demir heeft het woord.
Ik heb die bezorgdheid ook en dus begrijp ik de bezorgdheid van heel wat collega's. Zijn de lokale besturen mee in het verhaal om zoveel mogelijk open ruimte te sparen? Hoe zit het met de verordeningen? Het is een terechte vraag. Ik hoop om het op te nemen in de BRV-beleidskaders om op die manier de lokale besturen de nodige kaders ter beschikking te stellen.
Het is misschien inderdaad een interessante oefening om aan de VVSG te vragen of de lokale verordeningen die er zijn, compatibel zijn met het opzet van de BRV-beleidskaders, dan wel of ze niet meer verenigbaar zijn met de nieuwe beleidskaders.
De sociale cohesie op het platteland komt ook aan bod in de Plattelandscommissie. Ik heb er wel aandacht voor, maar er is natuurlijk de vrije woonkeuze. Ik ga mensen niet wegjagen uit hun woning, ik denk dat dat ook niet de bedoeling is.
In centrum Leuven is een grote school verbouwd tot woongelegenheden, in samenwerking met de Bond Beter Leefmilieu. Ik heb dat bezocht. Er was een mevrouw die in Oud-Heverlee woonde en die haar huis had verkocht omdat ze in het project met heel wat jonge gezinnen wou stappen. Ze was wat eenzaam maar daar zou ze misschien af en toe kunnen babysitten, in het centrum wonen, vlakbij het station en de bushalte. Dat bedoel ik met het feit dat we heel wat mensen zullen moeten ‘verleiden’ door in te zetten op zulke goede projecten. Op die manier kunnen we ook een antwoord bieden op eenzaamheid bij sommige senioren op het platteland.
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw aanvullend antwoord.
Het is inderdaad belangrijk om de nodige handvaten, ook beleidskaders, ter beschikking te stellen. Het zou een goede zaak zijn dat de verschillende instrumenten die overal in het land worden gehanteerd – verordeningen, de wettelijkheid ervan, de MER-plicht, gebiedsdekkend, welke materies –, in kaart worden gebracht zodat het voor de gebruiker duidelijk is, maar dat ook de doelstellingen van de beleidsvisie – en hopelijk binnenkort het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen – niet contraproductief worden gehanteerd voor de richting die Vlaanderen uit wil gaan met de ruimte.
De vraag om uitleg is afgehandeld.