Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
De heer Dochy heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, de invoering van het zesde mestactieplan (MAP 6) betekent op het veld een aantal aanpassingen die nodig zijn. Er worden ook maatregelen genomen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit. Daar moet natuurlijk volledig op worden ingezet.
De implementatie van MAP 6 lijkt een aantal eigenaardige neveneffecten te hebben, die hoogstwaarschijnlijk zo niet zijn bedoeld. Ze kunnen de praktijk en de gewoonte in de landbouwsector verstoren, aangaande cultuurcontracten en vruchtafwisseling. Daar kom ik straks op terug.
In de praktijk wordt er vandaag veel geteeld op velden van andere landbouwers, in functie van vruchtafwisseling. Dat gaat dan over aardappelen, vlas en verschillende groenten, en daarvoor wordt het systeem van cultuurcontract gebruikt.
Een cultuurcontract is een uitvoering van artikel 2, ten tweede van de Pachtwet, die zegt dat een eigenaar of pachter de mogelijkheid heeft om voor een periode van minder dan een jaar een perceel ter beschikking te stellen van een andere landbouwer, met de bedoeling daar een bepaalde teelt op te verbouwen. Dat is dus specifiek bedoeld om vruchtafwisseling te laten plaatsvinden, en om mensen – vooral in de vlasteelt en aardappelteelt, waar heel veel hectares worden verbouwd – het jaar nadien op percelen van andere landbouwers te laten telen.
Maar om het gebruik van het perceel te beperken tot minder dan een jaar, moet je inderdaad gebruikmaken van artikel 2, ten tweede van de Pachtwet, waardoor niet meteen de eerste gebruiksperiode van negen jaar in voege treedt. Er zijn twee voorwaarden om op die manier te kunnen werken, dus om via die Pachtwet een perceel te kunnen verhuren.
Een eerste voorwaarde is dat het gaat om een verhuring van minder dan een jaar. Maar de tweede voorwaarde – heel belangrijk – is dat de verhuring kan plaatsvinden nadat de verhuurder, de exploitant zijnde, de voorbereidings- en bemestingswerkzaamheden heeft uitgevoerd. Zo staat het expliciet in de Pachtwet ingeschreven sinds 1988.
Tot en met 2019 was er eigenlijk geen probleem. Want bij de eenmalige perceelsregistratie was het de verhuurder die de registratie liet plaatsvinden voor de bemesting, en was het de teler of de huurder die de registratie liet plaatsvinden voor de teelt van de vrucht. Met de toepassing van de vanggewassen wordt het natuurlijk nog heel wat complexer, maar daar ga ik nu niet op in.
Vanaf 2020 is het in gebiedstypes 2 en 3 – ongeveer 40 procent van onze Vlaamse oppervlakte – echter zo dat diegene die de teelt verbouwt, ook diegene moet zijn die de aangifte doet voor de mestregistratie. Dat betekent dat er een potentiële discussie kan ontstaan aangaande de verantwoordelijkheid in de toepassing van artikel 2 ten tweede van de Pachtwet.
Men zou kunnen zeggen dat diegene die verhuurt, niet de verantwoordelijke is voor de bemesting. Dat kan betekenen dat niet werd voldaan aan de tweede voorwaarde, waardoor er niet wordt gesproken over een cultuurcontract maar over een pachtcontract, met meteen een nieuwe eerste periode van negen jaar. En dat is absoluut niet de bedoeling in deze context.
Daarnaast is het niet meer registreren van een perceel als landbouwer-exploitant niet alleen moeilijk met betrekking tot de toepassing van de Pachtwet, het kan ook een effect hebben op de mestverwerkingsplicht van de verhuurder. Dat gaat dan over de definitie van bedrijfseigen grond, zoals opgenomen in artikel 28 en 29 van het Mestdecreet.
Dan hebben we nog een derde element. Voor de percelen die gelegen zijn in natuurgebied, is er een ontheffing van nulbemesting in specifieke gevallen. We spreken dan over artikel 41bis van het Mestdecreet. Wanneer een landbouwer deze percelen niet meer registreert, bijvoorbeeld omdat hij een cultuurcontract zou willen aangaan in de nieuwe situatie zoals vereist door de Mestbank of door de mestwetgeving, kan de ontheffing van nulbemesting ook gaan vervallen.
Minister, hebben landbouwers, organisaties of federaties al bij u aangeklopt om deze problematiek van de seizoenpachten aan te kaarten?
Welke oplossingen ziet u om de gangbare economische wetmatigheden en de goede landbouwpraktijken van vruchtafwisseling niet te verhinderen door de toepassing van MAP 6?
Is er een oplossing voor de effecten op de mestverwerkingsplicht en/of op de nulbemesting in natuurgebieden?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Dochy, ik dank u voor deze zeer complexe vraag. Over deze problematiek heeft nog niemand bij ons aangeklopt, maar er zijn bij de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank, al vragen binnengekomen over de gebiedsgerichte maatregel voor de gebiedstypes 2 en 3, die bepaalt dat bemesting slechts toegestaan is als de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel behoort de hoofdteelt verbouwt. Deze maatregel is een van de gebiedsgerichte maatregelen van het MAP 6 in gebiedstype 2 en 3.
Zoals u weet, zet MAP 6 sterk in op een gebiedsgerichte aanpak. In de gebieden waar nog een grote verbetering van de waterkwaliteit moet worden gerealiseerd, gelden strengere maatregelen dan in de gebieden waar de waterkwaliteitsdoelstellingen bijna of al gerealiseerd zijn.
Ik wil dan ook even stilstaan bij het waarom van deze maatregel. Metingen van reststikstof hebben aangetoond dat de bemesting op percelen minder zorgvuldig gebeurt door landbouwers die niet zelf verantwoordelijk zijn voor de hoofdteelt. Nochtans is het logischer dat de verantwoordelijkheid van de bemesting bij de gebruiker van de hoofdteelt ligt, omdat hij ook de vruchten draagt van de bemesting.
De bemestingsrechten zitten hoofdzakelijk bij de landbouwers met mestproductie, het gaat dan over de gebruiker op 1 januari. Met de nieuwe maatregel wordt daar verandering in gebracht voor percelen in gebiedstype 2 en 3. Bemesting is slechts toegestaan als de landbouwer de hoofdteelt verbouwt. De akkerbouwer kan er beter op toezien dat de bemesting oordeelkundig gebeurt.
Welke oplossing zien we om de gangbare economische en goede landbouwpraktijken van vruchtafwisseling niet te verhinderen? Door de maatregel wordt de vruchtafwisseling op zich niet gehinderd. De maatregel bepaalt wel dat de verantwoordelijkheid van de bemesting bij diegenen zit die de hoofdteelt verbouwt. Het Mestdecreet staat nog toe dat andere landbouwers mest kunnen afzetten op de percelen, bijvoorbeeld de verhuurder. Deze landbouwers moeten dan mestafzetdocumenten (MAD’s) opmaken.
Is er een oplossing voor de effecten op de mestverwerkingsplicht en/of nulbemesting in natuurgebieden? Ik zal die problematiek samen met de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) nader bekijken. Ik kom daar zeker nog op terug.
Collega’s, vorige week hebben we een toelichting gehad over het mestbeleid. De toestand van de waterkwaliteit is niet goed. Ik denk dat we dat allemaal hebben kunnen vaststellen. Uit de gedachtewisseling heb ik ook onthouden dat onze regelgeving bijzonder complex is, en dat de basisopzet van onze regelgeving is dat een landbouwer die zorgt dat zijn reststikstof voldoet, zich ook in gebiedstype 2 en 3 kan vrijstellen van alle extra maatregelen.
Ik hoop dat we daar samen werk van willen maken om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk landbouwers voldoen aan de basisregels.
De heer Dochy heeft het woord.
Ik ben natuurlijk blij met een antwoord, maar het voldoet niet volledig, vooral omdat punt 2 en 3 nog beantwoord moeten worden. Maar geen probleem, minister, ik begrijp dat.
Ik denk dat u mij toch een klein beetje verkeerd begrijpt. Er is geen discussie over wie verantwoordelijk is voor de bemesting aangaande het verhaal van het Mestdecreet. Het is geen probleem om een stuk verantwoordelijkheid te leggen bij diegene die de teelt verzorgt, maar het probleem is hier dat het in een juridische context problematisch wordt door de pachtwetgeving.
Toen dit decreet in mei 2019 geschreven werd, werd er ook opgeroepen om eventueel een zinsnede in de Pachtwet aan te passen voor het geval dat dit een probleem zou kunnen vormen. Dat is toen niet gebeurd, maar natuurlijk krijg je nu een conflict tussen enerzijds de mestwetgeving en anderzijds de wetgeving over het verhuren van gronden, want het kan toch niet de bedoeling zijn om het vooral in de teelt van aardappelen, vlas en grove groenten onmogelijk te maken dat mensen via een cultuurcontract, een wisseling van percelen, elkaars percelen nog kunnen gebruiken. Het komt ook ten goede aan de bodemkwaliteit als er voldoende vruchtafwisseling kan zijn. De ene landbouwer specialiseert zich in die grove groenten, de andere in die vlasteelt, nog een andere in die aardappelteelt. Niet iedere landbouwer kan in alles gespecialiseerd zijn en die percelen worden onder elkaar uitgewisseld volgens een normale logica en gang van zaken. Als dan het ultieme argument is dat dat een slechtere bemesting teweegbrengt, vraag ik me af of dat onderzocht is in functie van de teelt of in functie van de manier van exploiteren. Ik weet niet van waar dat komt. De discussie gaat in eerste instantie niet over de verantwoordelijkheid van bemesting, maar het gaat wel over het conflict dat er is met de pachtwetgeving. Dat zou moeten kunnen opgelost worden om de normale, gangbare teelt te laten plaatsvinden.
Als dit niet aangepakt wordt, vrees ik dat heel wat landbouwers met een nulbemesting geconfronteerd zullen worden. Er zal vandaag nog gewerkt worden met die code G – niet iedereen zal dat ten volle beseffen – en dan is het nog veel erger, want dan geldt er op papier een nulbemesting voor die percelen en die teelten en zullen er nog veel meer problemen op ons afkomen, met alle gevolgen van dien.
Minister Demir heeft het woord.
Als ik het goed begrijp, zegt u dat er een conflict is tussen het Mestdecreet en een zinsnede in de pachtwetgeving, die opgelost zou kunnen worden met een aanpassing van het pachtwetgeving. Ik ga daar nu in ieder geval geen pasklaar antwoord op kunnen geven. Mest valt onder mijn bevoegdheid, pacht onder die van mijn collega, dus ik ga moeten bekijken wat het exacte probleem is.
De doelstelling blijft natuurlijk wel – en daar mogen we niet van afwijken – om ervoor te zorgen dat de waterkwaliteit verbetert. Welke aanpassingen we ook doorvoeren, ze zullen die toets moeten doorstaan.
Wordt vervolgd.
Er is geen discussie over dat we moeten werken aan de waterkwaliteit. We zijn partners op dat vlak. Dat is geen enkel probleem, maar hier mist het decreet zijn doel en zorgt het voor heel wat ongemakken en onmogelijke situaties in het veld. Ik ben blij dat u het zult bekijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.