Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Vanaf het aanslagjaar 2019 is het mogelijk voor gemeentebesturen om te differentiëren in de opcentiemen op de onroerende voorheffing. Meer bepaald kunnen zij nu ook een vrijstelling of een vermindering bepalen op een gedeelte van de percelen in hun gemeente.
Het stadsbestuur van Leuven stelde een meerjarenbegroting op waarin de opcentiemen die de stad heft, worden verhoogd van 880 naar 975 opcentiemen. Dat betekent een verhoging van 85 tot 100 euro per jaar voor een gemiddeld gezin. Er is daarover debat geweest in de gemeenteraad. Het stadsbestuur heeft dan uiteindelijk een opening gemaakt door te zeggen dat ze die verhoging niet willen toestaan voor gezinnen of alleenstaanden die een enige woning betrekken op het Leuvense grondgebied.
Het stadsbestuur zegt aan de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) gevraagd te hebben om in zo'n uitzondering te voorzien. VLABEL stelt op zijn website de pagina ‘Mogelijkheid tot differentiëring van gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing’ ter beschikking, waar de technische criteria beschreven staan waaraan zo'n vraag moet beantwoorden.
Ik heb die pagina doorgenomen, maar heb toch nog enkele vragen. Minister, aan welke criteria moet een voorstel voldoen om goedkeuring te krijgen van de Vlaamse Belastingdienst om de vermindering van de opcentiemen op de onroerende voorheffing te mogen doorvoeren? Is het technisch mogelijk voor VLABEL om te differentiëren op basis van het aantal huizen in bezit? Op welke wijze moeten de gegevens dan aangeleverd worden om zo'n vrijstelling effectief te kunnen realiseren?
Hoe kan een verlaging van de opcentiemen uitsluitend voor inwoners met slechts één woonst in de praktijk worden gebracht?
Welke mogelijkheden hebben de gemeenten om op voorhand te toetsen of ze met de door hen beoogde differentiëring het gelijkheidsbeginsel niet met de voeten treden? Het zou perfect kunnen dat VLABEL technisch een bepaalde differentiatie mogelijk maakt, maar dat daarna een besluit van de gemeenteraad vernietigd wordt door het Grondwettelijk Hof als gevolg van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Dat willen we allemaal vermijden.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijnheer Parys, voor alle duidelijkheid: de Vlaamse Belastingdienst heeft nog geen officiële aanvraag van Leuven over dit voorstel van differentiëring gekregen, maar slechts een informele vraag zonder specifieke details en zonder een kant-en-klare tekst van een gemeenteraadsbesluit. Ik moet dus een grote slag om de arm houden en kan niet in detail treden over de vraag zelf, want die is er nog niet geweest. Ik kan enkel de grotere lijnen meegeven.
Ik kan u duiden hoe een differentiëring van opcentiemen in de praktijk kan worden gebracht en wat de rol van VLABEL daarin is. Zoals u zelf aangeeft, hebben de gemeenten sinds het aanslagjaar 2019 de mogelijkheid om hun opcentiemen voor de onroerende voorheffing te differentiëren. Mijn poot staat ook onder dat decreet van de vorige legislatuur.
Om te weten te komen welke mogelijkheden de gemeenten hebben om op voorhand te toetsen of ze met de door hen beoogde differentiëring het gelijkheidsbeginsel niet met de voeten treden, moet ik u doorverwijzen naar minister Somers. De juridische toetsing, onder andere de toetsing aan het gelijkheidsbeginsel, gebeurt door het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB). Het gaat hier over de normale toezichtsprocedure waarbij het gemeenteraadsbesluit aan ABB dient te worden overgemaakt.
Essentieel is natuurlijk wel dat de gemeente moet zorgen dat de maatregel op een objectieve en redelijke wijze kan worden verantwoord. Dit ligt natuurlijk in handen van de gemeente zelf. Die verantwoording kan blijken uit de aard zelf van de gemaakte differentiatie, uit de context van de belastingverordening of uit het bijhorende dossier op grond waarvan de gemeenteraad de opcentiemen heeft ingevoerd.
VLABEL geeft enkel en alleen een advies over de technische uitvoerbaarheid van de maatregel. Over een mogelijke schending van de naleving van het gelijkheidsbeginsel of andere mogelijke betwistingen met betrekking tot de juridische geldigheid, spreekt VLABEL zich niet uit. Een positief technisch advies door VLABEL betekent dus niet dat het besluit van de gemeente juridisch geldig is.
Dan kom ik tot de technische haalbaarheid, wat wel onder mijn bevoegdheid valt. Zoals hierboven gesteld zal VLABEL de technische uitvoerbaarheid van de voorgestelde maatregel controleren. Het is al verschillende malen door mijn voorgangers in deze commissie aangegeven dat het inkohieringsproces voor de onroerende voorheffing een zeer sterk geautomatiseerd en gedigitaliseerd proces is. We moeten er ons van weerhouden om dit te laten vertragen. Het is een goede zaak dat dit gedigitaliseerd is. Het is niet de bedoeling om dat anders te gaan doen.
De aanvraag tot advies over de technische uitvoerbaarheid moet worden ingediend op een formulier dat VLABEL ter beschikking stelt en moet worden vergezeld van een ontwerp van gemeenteraadsbesluit en een motiveringsnota. Het formulier maakt een onderscheid tussen drie mogelijke types van differentiëring, afhankelijk van de criteria die de gemeente voorstelt. Die differentiëring is voor ons nog altijd op de technische uitvoerbaarheid gericht en heeft niets te maken met de juridische onderbouwing.
In de eerste optie maakt de gemeente enkel gebruik van gegevens die voor elk perceel beschikbaar zijn bij het kadaster. Het gaat bijvoorbeeld om de kadastrale indeling. Aangezien VLABEL deze gegevens heeft, kan ze deze criteria toepassen op elk perceel binnen de gemeente. In dit geval geeft VLABEL binnen de maand een technisch advies.
De tweede optie is een differentiëring op basis van andere criteria – gegevens die niet bij het kadaster beschikbaar zijn –, maar waarvoor de gemeente dan zelf een lijst met perceelcodes aanlevert. Ook in dit geval kan het technisch advies relatief eenvoudig zijn en geeft VLABEL binnen de maand een technisch advies.
Een derde optie zijn andere criteria voorgesteld door een gemeente waarvan de gegevens, zoals in optie twee, niet bij het kadaster beschikbaar zijn en waarvoor de gemeente zelf ook geen lijst met perceelcodes ter beschikking kan stellen. Hiervoor zal VLABEL in een uitgebreid technisch advies de mogelijkheden van het voorstel nagaan, met name of er een authentieke gegevensbron beschikbaar is en of er per perceel een eenduidige koppeling mogelijk is met de gegevens van VLABEL. Aangezien dergelijk onderzoek meer tijd vergt, is de adviestermijn drie maanden.
Op basis van die drie opties zijn we wel degelijk bereid om met de gemeente naar oplossingen te zoeken. De juridische haalbaarheid, de uiteindelijke doelstelling en de ratio legis die ze nastreven, is een zaak die ze moeten uitklaren met minister Somers. Wij doen in elk geval ons best om zo ver mogelijk mee te gaan om te kijken welke oplossingen er zijn op het vlak van technische uitvoerbaarheid.
Samengevat: in de eerste optie hebben we zelf de gegevens, in de tweede optie levert de gemeente de gegevens aan en in de derde optie moeten we kijken wat de oplossingen zijn voor de differentiëring die de gemeente aanbrengt.
Wat de specifieke vraag inzake Leuven betreft, is er dus nog geen officiële aanvraag gebeurd volgens de procedure voorzien in artikel 3.1.0.0.6 van het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit. Ik kan dan ook moeilijk beoordelen of deze piste voor VLABEL technisch haalbaar is of niet.
De informele vraag die per mail werd gesteld, moet alleszins nog verder worden geconcretiseerd vooraleer er enige uitspraak kan worden gedaan over de mogelijke technische uitvoerbaarheid. Er zijn op basis van de beschikbare informatie te veel mogelijke interpretaties. Worden enkel belastbare rechten in ogenschouw genomen om de enige woning te bepalen? En wat indien iemand bijvoorbeeld een deel van een woonhuis in volle eigendom heeft en eveneens een aandeel in blote eigendom in andere woning? Een antwoord op deze en andere vragen is nodig om een advies te kunnen geven over de technische implicaties.
Als eerste reactie kan ik wel al meegeven dat deze differentiëring niet onder de eerder gemelde eerste optie kan vallen, aangezien niet alle nodige gegevens beschikbaar zijn bij het kadaster. Domiciliegegevens zijn immers enkel beschikbaar bij het Rijksregister, wat vooralsnog federale bevoegdheid is. Indien Leuven zelf een koppeling met het Rijksregister maakt en een lijst met perceelcodes kan aanleveren van percelen die van het lagere tarief kunnen genieten, zouden we in de eerder vermelde tweede optie zitten. Indien VLABEL zelf moet nagaan welke percelen aan de gevraagde criteria voldoen, zal de vraag onder de derde optie vallen en zal het nodige grondige onderzoek dienen te gebeuren. Op het eerste gezicht lijkt dit zeker geen evidente vraag, omdat er wellicht een koppeling van verschillende databronnen nodig zal zijn. De voorziene termijn van drie maanden zal dan ook echt nodig zijn om de aanvraag technisch en operationeel te onderzoeken en tot een advies te komen.
Laat het duidelijk zijn dat de administratie bereid is om hierover in overleg te gaan en te zoeken naar de oplossingen op het vlak van technische haalbaarheid. Het juridische politieke vraagstuk of het al dan niet wenselijk is om die differentiëring te gebruiken, is niet ons vraagstuk. Voor ons is het wel cruciaal om de vlotte gedigitaliseerde werkwijze bij VLABEL niet te laten vertragen. Het moet passen in het model dat we gebruiken. Dat is voor iedereen van belang, niet alleen voor Leuven maar voor alle andere gemeenten. Als we driehonderd verschillende systemen op poten moeten zetten voor de inning, dan begrijpt u dat dit niet haalbaar en niet wenselijk is. We gaan mee in het overleg, maar het moet technisch haalbaar zijn.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik onthoud vooral het volgende: er is nog geen officiële aanvraag van het stadsbestuur van Leuven binnen. U hebt echt wel meer informatie nodig om de aanvraag juist te kunnen beoordelen.
Ik heb ook begrepen uit uw antwoord dat wat het antwoord van de Vlaamse Belastingdienst ook zal zijn, dat geen juridische toetsing inhoudt of zoiets zal standhouden en het gelijkheidsbeginsel zal schenden of niet. Dat is een aparte overweging die zal moeten worden gemaakt. Vooral belangrijk als het over de technische haalbaarheid gaat, is dat u zegt dat het absoluut geen evidentie is omdat verschillende databronnen met elkaar zouden moeten worden gekoppeld en u dus moet bekijken of ten eerste die koppeling zou kunnen en lukken en ten tweede of het uw inkohieringsproces van de onroerende voorheffing niet ongelooflijk zou vertragen. Dat proces loopt vandaag helemaal geautomatiseerd; er zou dan een uitzondering voor moeten worden gevonden die én technisch lukt én geen vertraging oplevert. Dat is toch wel heel moeilijk.
Het is misschien meer een Leuvense aangelegenheid, maar ik denk dat er gemakkelijker manieren zijn om dat te doen. Er zijn gemeenten die bijvoorbeeld een ristorno geven op de onroerende voorheffing die zij geïnd hebben voor bepaalde categorieën van hun inwoners. Op die manier zorg je er natuurlijk voor dat je inkohieringsproces niet vertraagd wordt en dat de koppeling van de databronnen, waarvan we vandaag niet weten of ze zal lukken, niet nodig is, maar dat degene die vrijgesteld wordt van een verhoging van de onroerende voorheffing, zijn extra belasting wel niet zal moeten betalen. Misschien is dat een veel gemakkelijker oplossing voor wat het stadsbestuur van Leuven wil bereiken, dan die die vandaag voorligt en die technisch en misschien ook juridisch onzeker is.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
We moeten natuurlijk niet in een debat van de Leuvense gemeenteraad terechtkomen, maar de initiële bedoeling van het decreet heeft natuurlijk te maken met iets anders dan de algemene inkomenssituatie van een gezin. Het is initieel heel duidelijk bedoeld om mensen aan te moedigen om te gaan wonen of te investeren in minder ontwikkelde, achtergestelde of verkommerde wijken. Het werd eerder gezien vanuit een politiek van ruimtelijke ordening en van stedelijke ontwikkeling dan vanuit een gezinspolitiek of een inkomenspolitiek van de stad. Dat was de initiële bedoeling. En het was ook eenvoudig in het perceelsinformatiegegeven van VLABEL.
Minister, ik veronderstel dat u dat als goed geïnformeerd minister wel weet: hoeveel gemeenten hebben ondertussen gebruikgemaakt van die mogelijkheid? Die differentiatie is in de vorige legislatuur goedgekeurd, ik denk twee of drie jaar geleden. Heel wat gemeenten praten erover, maar ik vrees dat het aantal gemeenten dat dat effectief al doet, heel beperkt is. Gelooft u zelf nog in dat instrument? Of moet ik daarvoor bij de bevoegde minister van Stedenbeleid Somers of de minister van Ruimtelijke Ordening Demir zijn? Geloven jullie nog in die differentiatie van de onroerende voorheffing als beleidsinstrument om achtergestelde wijken op te fleuren? Hoe staat VLABEL daartegenover? Ze hebben op hun website een technische fiche, maar is dat voldoende om lokale besturen aan te moedigen om daarover na te denken?
Mijnheer Van den Heuvel, u geeft een terechte omschrijving van de bedoeling die we destijds hadden, maar ik dacht dat u dat zelf mee ondertekend had. (Opmerkingen van Koen Van den Heuvel)
Ik hoop dat u nog achter het voorstel van toen staat. Wij in ieder geval nog wel.
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik ken de achtergrond van uw vraag, mijnheer Van den Heuvel, want ik weet hoe het komt dat onze ‘poot’ er alle twee onder staat.
Het was inderdaad de bedoeling om dat beleidsmatig te gebruiken om verloederde wijken op te waarderen. Er zijn op dat moment twee voorbeelden gegeven bij de bespreking in de commissie, dat weet ik nog goed. We hebben de omschrijving van die differentiatie redelijk ruim gelaten. Men kon het gebruiken om specifieke wijken aan te duiden. Men kan op perceelsniveau aangeven – bij wijze van spreken – welk huisnummer een verlaagde heffing kan krijgen en welk niet.
Ten tweede wilden we een onderscheid maken tussen rechtspersonen en natuurlijke personen. Ook op dat punt kan er worden gedifferentieerd. Dat is meer een economische maatregel. Daar moet de gemeente over beslissen.
Ik sluit me aan bij de woorden van de heer Van den Heuvel. Om op uw vraag te antwoorden, ik heb onlangs een schriftelijke vraag daarover beantwoord. Als ik het me goed herinner, heeft nog geen enkele gemeente er een beroep op gedaan. Er is misschien wel al informeel navraag gedaan, zoals nu door Leuven, maar er heeft nog niemand gebruik van gemaakt.
U vraagt of ik geloof in de maatregel, maar geloven is eerder iets voor in de kerk. De discussie toen was of het decreet wel nodig was. De rechtspraak van de Raad van State vertrok toen eigenlijk al van het idee dat gemeenten dat al konden doen, en dat het decreet eigenlijk niet helemaal nodig was, maar goed, het is er toch gekomen. Op zich ben ik er wel van overtuigd, dat wel, als u mijn overtuiging vraagt. Het is natuurlijk afhankelijk van de lokale besturen. Je kunt er wel iets mee doen, met die differentiatie. Of dat nu met of zonder decreet al kon, maakt niet uit. Als men effectief op wijkniveau inspanningen wil leveren, om mensen aan te zetten om daar projecten te ontwikkelen of wat dan ook, dan kun je met dat instrument iets doen. Blijkbaar is het nog niet echt ingeburgerd. Het is nog maar het eerste jaar natuurlijk. Ik wil daar niet te snel in gaan. Als een lokaal bestuur daar goed mee omgaat, kan men wel iets doen met het idee van differentiatie.
De heer Parys heeft het woord.
Ik ben blij dat ik deze vraag gesteld heb. De heer Van den Heuvel heeft een belangrijk punt aangehaald. De ratio legis voor dit decreet ging ervan uit dat we inderdaad gingen focussen op een aantal achtergestelde wijken in een stad of gemeente.
Minister, u hebt daaraan toegevoegd dat de tweede differentiatie die u als wetgever had voorzien, was: gaat het om natuurlijke of rechtspersonen? Nu krijgen we natuurlijk, en dat vind ik wel belangrijk als je deze casus bekijkt, een toepassing die iets helemaal anders probeert te doen. De heer Van den Heuvel heeft daar mooi aan gerefereerd. Het was eigenlijk normaal niet de bedoeling van de decreetgever om op basis van inkomen of bezit – een of twee onroerende goederen in bezit, vruchtgebruik of naakte eigendom, maakt niet uit – …
Bij de overweging, als het gaat over de technische toepassing of de ratio legis, als het gaat over: schendt dit het gelijkheidsbeginsel ja of nee, dan zijn er toch enorm veel vragen bij de casus van Leuven te noteren. Waarschijnlijk zijn er veel eenvoudiger manieren om dat te doen, die én rechtszeker zijn, én met de ratio legis in het achterhoofd een betere oplossing inhouden, en die ervoor zouden kunnen zorgen dat een heel groot deel van de Leuvenaars die belastingverhoging die vandaag wordt voorgesteld, niet moet slikken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.