Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de opmars van digitale schooltoetsen
Verslag
De heer Brouns heeft het woord.
De digitalisering gaat aan een razendsnel tempo in onze samenleving, dus uiteraard ook in het onderwijs. Ik denk dat in heel wat klaslokalen het krijtje inmiddels plaats heeft moeten ruimen voor het smartbord. De digitalisering is dus een gegeven vandaag. Er wordt steeds meer gewerkt met digitaal lesmateriaal, digitale evaluatie-instrumenten zijn dan ook aan een sterke opmars bezig. Het is een kwestie van de trein niet te missen. Het is daarom heel belangrijk om onze scholen, onze leerkrachten hierin te ondersteunen. Ze moeten de juiste ICT-competenties kunnen ontwikkelen en bijschaven. In dat verband is het ook heel belangrijk om in te zetten op slimme software die digitaal lesgeven en leren ondersteunt.
Net zoals u, minister, deelde de vorige minister van Onderwijs de ambitie om in te zetten op technologie en ICT in de klaslokalen. Zo investeerde de Vlaamse Regering in een u ongetwijfeld bekend project, i-Learn, dat inzet op digitaal gepersonaliseerd leren. Naast i-Learn bestaan nog vele initiatieven, waaronder Bednet, de STEM-opleidingen (Science, Technology, Engineering and Mathematics) enzovoort.
Bij de digitalisering in de klaslokalen hoort ook de opmars van de digitale evaluatievormen. De software zorgt ervoor dat het examen of de toets digitaal wordt afgelegd en automatisch verbeterd wordt, wat uiteraard ook de objectiviteit ten goede komt.
In de Verenigde Staten worden digitale evaluatie-instrumenten veelvuldig gebruikt, maar nu neemt deze examenvorm ook in Vlaanderen toe. Vanaf september zal het Kortrijkse bedrijf Signpost namelijk aan een op de vijf middelbare scholen toetssoftware leveren, een investering die de leerkracht op termijn heel wat verbeterwerk en planlast kan uitsparen, een heel belangrijke doelstelling van deze regering.
Vele voordelen, maar in de praktijk blijkt dat toch complexer te zijn, zoals vaak. Zo blijkt ook uit onderzoek uit 2015, beschreven in de beleidsnota, dat ICT-innovaties in de klaspraktijk maar in beperkte mate invloed zouden hebben. Dit is onder meer te wijten aan de beperkte ICT-competenties van de leerkrachten. Het is dus noodzakelijk om schoolbesturen daarop te sensibiliseren en het is belangrijk dat ze blijven inzetten op de bijscholing en digitale vorming van hun leerkrachten.
De komende jaren moeten we zo veel mogelijk blijven inzetten op die technologie in de klas en op de ‘Klas van de Toekomst’, zoals u ook terecht beschrijft in uw beleidsnota. Hiervoor zult u, zoals aangekondigd, samenwerken met bedrijven en investeren in digitale innovaties en ICT-toepassingen in de klaslokalen.
Hoe zult u de ambitie ‘Klas van de Toekomst’, vermeld in de beleidsnota, waarmaken en invullen?
Hoe staat u tegenover digitale evaluatie-instrumenten? Ziet u een plaats voor deze digitale evaluatie-instrumenten binnen de ambitie die u in de beleidsnota vooropstelt? Zo ja, op welke manier zou u die invullen?
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Digitale toetsen blijken een stevige opmars te kennen in het Vlaamse onderwijsveld. Meerkeuzevragen en zelfs bepaalde open vragen worden automatisch verbeterd en er kunnen bijvoorbeeld ook videofragmenten worden gebruikt om de leerlingen te testen. Een eerste voor de hand liggend voordeel lijkt een enorme tijdswinst voor leerkrachten. Bovendien zouden de digitale evaluaties ook minder ten prooi kunnen vallen aan de juridisering binnen het onderwijs, ze zijn immers altijd – of beter, meestal – objectief. Er bestaan verschillende applicaties om digitale toetsen af te nemen. BookWidgets is hiervan een voorbeeld. Ook de klassieke uitgeverijen blijken steeds meer in te zetten op de digitalisering, waardoor de evolutie zich mogelijk heel snel zou kunnen doorzetten.
Er zijn volgens mij niet enkel voordelen verbonden aan deze manier van toetsen. We moeten ervoor opletten dat we dan gemakshalve niet vervallen in een meerkeuzecultuur. Digitalisering mag ook niet te ver gaan. Het zou op vrij korte termijn mogelijk kunnen worden om de computer vragen te laten genereren op basis van de leerstof. Ik weet niet of we die evolutie echt moeten toejuichen. We mogen zeker niet aan kwaliteit en betrouwbaarheid inboeten en moeten deze evolutie dus verder opvolgen.
In de beleidsnota staat tot slot de volgende relevante passage: “Het door scholen gehanteerde evaluatiesysteem moet duidelijk en betrouwbaar zijn voor ouders en leerlingen, met minimale planlast voor leraren, waardoor juridische interpretaties worden vermeden.” Over digitalisering lees ik de volgende passage: “Om de planlast te verminderen zet ik in op digitalisering. Verdere digitalisering zal leraren helpen zich te kunnen focussen op hun kerntaken.”
Minister, hoe staat u tegenover het fenomeen van de digitale toetsen? Wegen de voordelen op tegen de nadelen? De evaluatiemethode behoort tot de autonomie van de scholen. Kunt en wilt u er vanuit de Vlaamse overheid op inzetten om dit soort van digitalisering flankerend te ondersteunen? De evolutie zorgt immers voor een minimale planlast voor leraren, zoals de minister in zijn beleidsnota beoogt. De objectiviteit staat niet ter discussie bij een computer die verbetert. Indekken tegen juridische procedures wordt daardoor wellicht overbodig. Welke planlast kan hierdoor wegvallen?
Minister Weyts heeft het woord.
U weet natuurlijk dat scholen autonoom zijn met betrekking tot hun systeem van evaluatie. Zij kiezen zelf of ze digitaal dan wel op papier toetsen, of ze punten geven, rapporten uitreiken en dergelijke. Scholen dienen wel transparantie te verschaffen en moeten de evaluatieprocedure verplicht in het schoolreglement opnemen. Ouders ondertekenen dat zodat ze duidelijk weten hoe er wordt geëvalueerd.
De trend naar meer digitaal toetsen is zeer recent. Uit de Monitor ICT-Integratie in het Vlaamse Onderwijs van 2018 blijkt dat digitaal toetsen en evalueren in Vlaamse scholen nog niet bepaald is ingeburgerd. Ongeveer 26 procent van de leraren in het secundair onderwijs zegt soms – dat is enkele keren per jaar of enkele keren per maand – digitale toetsen te gebruiken. 53 procent van de leerkrachten zegt nog nooit een digitale toets gehanteerd te hebben. 20 procent zegt op een meer regelmatige basis digitale toetsen te gebruiken. Dat is dus meer dan enkele keren per maand.
In het lager onderwijs is het gebruik van digitale toetsen nog minder ingeburgerd. Daar zegt 67 procent van de leerkrachten nooit digitale toetsen te gebruiken, 23 procent doet dit enkele keren per jaar of per maand, en 10 procent gebruikt ze op regelmatige basis.
Binnen mijn beleidsdomein zijn er een aantal concrete acties. Zo is er het i-Learnproject, dat gepersonaliseerd leren digitaal ondersteunt. Het is logisch dat digitaal toetsen en evalueren daar ook een plaats in krijgt.
Verder is er het ADIBib-project voor leerlingen met leerstoornissen en in dit geval vooral voor leerlingen met leesbeperkingen. Op vraag van de educatieve uitgevers worden er nu al occasioneel toetsen opgezet in een digitaal formaat.
Ook voor het peilingsonderzoek zetten we in op digitalisering. Dit schooljaar vindt de eerste digitale peiling plaats. Dat is de peiling naar mediawijsheid en kritisch denken bij leerlingen aan het einde van de derde graad van het secundair onderwijs. De resultaten verwachten we in 2021. Dat betekent dat de parallelversies van deze peilingstoetsen, die nadien gratis ter beschikking worden gesteld aan scholen als instrument voor interne kwaliteitszorg, ook digitaal zullen zijn. Voor toekomstige peilingen zullen we steeds bekijken of een digitale variant een betere oplossing zou kunnen zijn dan de klassieke papieren versie.
De Examencommissie secundair onderwijs neemt jaarlijks 35.000 examens af. Dat gaat trouwens in stijgende lijn. 80 procent verloopt volledig digitaal met gesloten vragen. Als het niet mogelijk is om onderwijsdoelen valide en betrouwbaar te toetsen, dan kiest de examencommissie voor een ander type examen. Dat kan dan een digitaal examen zijn met een combinatie van open en gesloten vragen, een schriftelijk examen, een mondeling examen of een assessment. Het is dus voor alle duidelijkheid niet zo dat digitaal automatisch gelijkstaat met een gesloten vraag. De examencommissie gebruikt examensoftware waarbij veertien verschillende vraagtypes mogelijk zijn. Er is dus wel een grote variëteit.
Kijken we tot slot naar het internationaal vergelijkend onderzoek, Programme for International Student Assessment (PISA) en Progress in International Reading Literacy Study (PIRLS). Dat gebeurt nu natuurlijk voluit met computergestuurde toetsen. Vanaf PISA 2015 was die afname al volledig digitaal. In het lager onderwijs, met PIRLS, wordt het vanaf 2021 ook digitaal afgenomen.
Het is belangrijk om die evolutie verder op te volgen. Er zijn onmiskenbare voordelen. Er zijn er hier al enkele genoemd. Zo is er de planlastvermindering in hoofde van de leerkrachten, vooral dankzij de digitale evaluatiemogelijkheid. Uit de ervaringen met de examencommissie blijkt ook dat digitaal toetsen wel wat voordelen heeft. De correctie verloopt automatisch, wat dan weer een positief punt is in het kader van de objectiviteit, en ook in functie van discussie achteraf. Er is natuurlijk ook snelle correctie. Bovendien worden alle gegevens tijdens het examen gelogd, waardoor je heel wat data hebt die je kunt gebruiken voor een zowel kwantitatieve en kwalitatieve analyse. Dat levert dus wel wat extra informatie op.
Natuurlijk blijft het ontwikkelen van examenvragen wel even intensief. Misschien is het zelfs intensiever omdat je nog andere afwegingen moet maken. Daar kom ik straks op terug. Digitaal toetsen vraagt natuurlijk ook een specifieke vaardigheid en dus voldoende opleiding.
Er zijn nog andere voordelen. Leerlingen vinden het meestal aantrekkelijker. Het doorbreekt een beetje het gewone. Het sluit ook iets beter aan bij hun leefwereld. De school evolueert mee. Je kunt ook nieuwe types van toetsvragen gebruiken. Je opent mogelijkheden voor adaptief toetsen. Je kunt beeldmateriaal gebruiken. Er zijn dus wel wat leuke zaken aan verbonden.
De leraar blijft wel essentieel, niet alleen voor het opstellen van goede examenvragen, maar ook bij de interpretatie van de resultaten. Dat mogen we absoluut niet uit het oog verliezen. Zelfs als die resultaten geautomatiseerd verschijnen, dan rust de interpretatie van fouten, evoluties en scores nog altijd bij de leerkracht.
Ik zou ook een ethisch aspect willen toevoegen aan het debat. Dat mogen we ook niet uit het oog verliezen. Er zijn absoluut onbetwistbare voordelen aan de digitale evolutie, maar technologie heeft ook bijwerkingen en beïnvloedt enkele belangrijke onderwijswaarden die voor ons van tel zijn. Het contact tussen leraar en leerling wordt kleiner, of alleszins anders. Je hebt ook het gegeven dat bepaalde leerlingen, die minder profiteren, wat meer uitgesloten dreigen te worden. Dat is alleszins iets waar we oog voor moeten hebben. En tot slot is er natuurlijk ook, in afgeleide orde, het privacyluik: wat gebeurt er met de data die worden verzameld en aan wie worden die ter beschikking gesteld?
Een Nederlands rapport van Kennisnet stelt dat “digitalisering minder vanuit ICT en meer vanuit waarden zou moeten worden gestuurd. Voor de bestuurder, schoolleider, ICT-coördinator en leraar zou ethiek een onmisbaar onderdeel moeten zijn in het professionele redeneren over ICT.” Dat is toch een belangrijke kanttekening die we daarbij moeten maken. Ik wil ook nog meegeven dat ik binnen het ICT-beleid wil focussen op digitale competenties van zowel leerlingen als leerkrachten.
Voor leerlingen is vooral de implementatie van de nieuwe eindtermen op dat vlak van belang. Zoals u weet, zijn digitale competenties daar heel uitgebreid in opgenomen. En dat is ook het geval in de afgeleide set eindtermen basisgeletterdheid.
Ik wil ook inzetten op de digitale competenties van leraren. Momenteel hebben we ter zake een studie lopen, die wordt uitgevoerd door IDEA Consult. Die gaat na hoe de middelen die voorzien zijn vanuit de actieplannen artificiële intelligentie en cybersecurity, zo efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet voor het professionaliseren van leerkrachten en het coachen van schoolleiders. Ik denk dat dat nog wel enige tijd loopt, tot volgend jaar. Op grond daarvan kunnen we desgevallend natuurlijk ook nieuwe acties nemen.
Ik dank u minister. Ik noteer alvast dat u die digitale evolutie toch wel omarmt en positief onthaalt. De cijfers waarnaar u verwijst, tonen inderdaad aan dat we nog een weg af te leggen hebben, zowel in het basis- als het secundair onderwijs. Ik denk dat we nog een aantal stappen kunnen zetten. Het verbeteren van de digitale vaardigheden bij alle betrokkenen in de scholen vormt natuurlijk een uitdaging. De schoolbesturen, en wij allemaal, moeten daar de nodige aandacht aan besteden, om mensen de kans te geven die verder te ontwikkelen. Ik deel op dat vlak uw mening. Ik pleit ervoor om dat effectief in te zetten als een instrument in de aanpak van de planlast. Als methodiek kan dat zeker helpen.
Tegelijkertijd deel ik ook uw mening dat dat uiteraard het contact tussen leerkracht en leerling op een positieve manier moet beïnvloeden. Daar moeten we aandacht voor blijven hebben. Maar ik sluit af. Ik noteer dat u de weg van de digitalisering zult inslaan, samen met ons.
Minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreide antwoord. De trend is inderdaad heel recent; de digitale toetsen zijn zeker nog niet ingeburgerd. Maar het zou heel snel kunnen gaan, zeker als we merken dat dat de planlast kan verminderen, en als het juridisering kan tegenhouden.
Net als mijn collega Brouns denk ik dat we daar verder moeten op inzetten. Dat is belangrijk. We moeten ook de leerkrachten in die scholen op de hoogte brengen. Er moeten daarrond ook voldoende opleidingen en vormingen worden gehouden.
U hebt nog enkele belangrijke aspecten aangehaald, zoals het ethische aspect. Zo moet er goed worden toegezien op privacy en data, maar ook op alle vormen van manipulatie. We moeten dus ook goed kijken naar veiligheid. En we moeten erover waken dat er geen leerlingen uit de boot vallen; dat vind ik ook een belangrijke opmerking.
Ik heb geen verdere vragen meer.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik heb een korte bemerking. Ik heb ook geregeld digitale oefeningen gebruikt om Duits of Nederlands aan te leren, en dat helpt zeker als extra vorm, naast een handboek of oefenboek. Maar we mogen ook niet overdrijven. Je kunt de digitalisering natuurlijk niet tegenhouden, en dat wil ik ook niet doen. Maar het mag ook niet helemaal in de andere richting overhellen.
Ik geef een voorbeeld. Een van de zaken die we vaststellen, is dat leerlingen, zowel van het lager als het middelbaar onderwijs, meer en meer moeite krijgen om volzinnen te formuleren. En laat dat nu net veel moeilijker zijn om via de computer te testen. Want een volzin kun je op drie of vier manieren schrijven, en de computer kent misschien maar één manier om die zin te beoordelen. En dan is het antwoord fout, terwijl er ook alternatieven zijn. Of je wilt een bepaald woord vertaald zien, maar er zijn bijvoorbeeld drie verschillende mogelijkheden. Je hebt maar één antwoord ingegeven in de computer, en de leerling geeft een andere mogelijkheid als antwoord. Dat antwoord is dan fout.
De leerkracht is dus nog altijd nodig om de antwoorden van leerlingen te bekijken. Daar kan over gediscussieerd worden, maar de computer discussieert niet zo gemakkelijk. Ik wil dus ook waarschuwen voor het nemen van te grote stappen. Deze evolutie is absoluut nodig, maar leren schrijven vind ik nog altijd heel belangrijk, net als het handschrift. En ook het belang van menselijk contact werd daarnet al aangehaald.
Wat dat laatste betreft, dat is volledig correct. Natuurlijk is het niet zo dat een digitale toets automatisch gelijkstaat met een automatische correctie en een automatische evaluatie. De beide staan elkaar niet in de weg. Ik denk dat men in het hoger onderwijs ter zake wat verder staat. Ik begrijp toch ook dat men daar dikwijls de combinatie gebruikt, namelijk een eerste correctie prima facie, om te zien of bepaalde woorden aan bod komen, en vervolgens een verfijndere evaluatie. Er zijn verschillende mogelijkheden, maar het is niet zo dat digitaal toetsen gelijkstaat met een automatische correctie, en gelukkig maar, natuurlijk. Dat zou ook voor onze leerlingen afstompend werken, denk ik, want dan bestaat er maar één type antwoord, wat absoluut niet de bedoeling kan zijn. Wij vragen toch ook van onze leerlingen om wat kritischer te denken, wat creatiever te denken, en er bestaan inderdaad verschillende mogelijke antwoorden, die daarom niet noodzakelijk ook in het oorspronkelijke handboek staan vermeld.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat er in de reactie inderdaad een aantal belangrijke nuances zijn aangebracht. Vandaag de digitalisering ontkennen zou inderdaad bijzonder naïef zijn, en in elk evaluatiebeleid is in meerdere methodieken voorzien. Ik denk dat het vooral een ontwikkeling kan zijn die heel de papierwinkel kan vervangen en zo wat planlast met efficiëntie kan verhelpen. In dat licht moet men die methodiek zeker verder ontwikkelen, verder integreren in de school, met aandacht, inderdaad, voor die omkadering, die competentieontwikkeling en de mogelijkheden daartoe in de scholen. In heel dat gamma van evaluatiemogelijkheden die er zijn, moet er echter uiteraard contact zijn tussen leerkracht en leerling. Er is hier niet gezegd dat het mondeling examen op de schop zou moeten ten voordele van digitale toetsen. Ik denk dat we die combinatie moeten blijven houden, dat dat heel belangrijk is. In het kader van de planlast moet die weg van minder papier echter zeker verder worden bewandeld.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.