Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme
Verslag
De heer Deckmyn heeft het woord.
Minister-president, mijn vraag is ingegeven door het feit dat er op 10 december 2019 in deze commissie een gedachtewisseling is geweest over de werking van het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap (VLEVA) en de Algemene Afvaardiging van de Vlaamse Regering bij de Europese Unie. Daarin kwamen onder meer de verhoudingen tussen de federale en de Vlaamse diplomatie ter sprake. Daar werd ook gesteld dat de belangrijkste taak van de Algemene Afvaardiging van de Vlaamse Regering bij de Europese Unie bestaat in het opkomen voor en het verdedigen van de belangen van Vlaanderen bij de Europese Unie. Vaststaand feit is dat de Europese Unie vooral rekening houdt met de standpunten van de Europese lidstaten. Dat weet u natuurlijk wel. In een land als België zorgt dat dan uiteraard voor problemen, aangezien er in de diverse deelstaten andere klemtonen liggen – en dat is soms een understatement. Aan Vlaamse zijde wordt het accent gelegd op de modernisering van het Europese budget. Hierbij wil Vlaanderen evenveel geld voor Landbouw en meer geld voor Onderzoek en Ontwikkeling. Voor Wallonië ligt dat anders. Daar zijn vooral de cohesiefondsen van groot belang. Dat maakt het uiteraard niet makkelijk.
Toch is het zo dat het Vlaams Parlement als een volwaardige kamer van het Belgische nationale parlement wordt beschouwd. Dat zijn zaken die ik toen ook heb opgetekend. Dat is de officiële Belgische lezing van het Verdrag van Lissabon. Een belangrijke boodschap die ik tijdens die gedachtewisseling heb gekregen, is dat de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie nog steeds werkt op basis van een uit 1994 daterend samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de deelstaten. Men stelde toen dat er ondertussen al twee Belgische staatshervormingen én een grote Europese hervorming zijn geweest, op basis van het Verdrag van Lissabon. Die feiten zijn ook naar voren gebracht tijdens die gedachtewisseling.
De verhoudingen tussen de federale en de Vlaamse diplomatie blijken daardoor soms onder druk te komen. Dat kon men tijdens die vergadering toch duidelijk vernemen. Ik denk dat de collega’s dat toch ook hebben opgemerkt. Het is natuurlijk ook niet nieuw. De Algemene Afvaardiging van de Vlaamse Regering bij de Europese Unie stelt echter dat ze ondertussen haar werk op pragmatische basis én in overleg met federale diplomaten “van goede wil” zo goed mogelijk probeert uit te voeren. Ik moet zeggen dat dat als stellingname uiteraard kan tellen. Indien er echter zware tegenstellingen zijn tussen Vlaanderen en andere deelstaten, dan heeft de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie daar eigenlijk geen grip op. Een concrete oplossing voor die problematiek dringt zich dus op. Deze Vlaamse Regering moet dus zo snel mogelijk werk maken van een actualisatie van de samenwerkingsakkoorden.
Naast de gedachtewisseling waar ik het daarnet over had, was er ook een andere gedachtewisseling, over de werking van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen (FIT). Eigenlijk konden we daar een beetje dezelfde teneur optekenen. Er was onder meer sprake van het feit dat wat de federale loyauteit betreft, FIT pleit voor de toepassing van de Grondwet. Ik heb in mijn vraagstelling geschreven dat ik niet weet of dat een droevige of een alarmerende vaststelling is. Eigenlijk vind ik dit diep bedroevend. Als men nu al een pleidooi moet houden om de Grondwet toe te passen, dan is dat toch heel vreemd. Blijkbaar stelt men vast dat de samenwerking tussen de diverse actoren ter zake beter moet en dat men elkaars grondwettelijke bevoegdheden moet respecteren. Dat is een diplomatische vingerwijzing naar het feit dat dit nu niet gebeurt. Zo begrijp ik het toch. Men relativeert door te stellen dat het op de meeste posten wél lukt, maar dat het goed zou zijn dat er duidelijke afspraken komen. Ik denk dat dat een heel belangrijke vraag is, en die komt niet van mij, die komt van andere personen, die het wel weten.
Er kwam ook een concreet voorbeeld ter sprake van hoe het niet moet. Ik ben het nog speciaal in het voorlopige verslag gaan opsnorren. Dat was trouwens ook vreemd, want in het voorlopige verslag stond het niet meer genoteerd, maar in mijn vraagstelling aan de betrokkene stond wel een verwijzing naar iets dat niet in het verslag stond. Dat vond ik al een beetje vreemd, maar dat zal misschien een vergetelheid geweest zijn. Maar blijkbaar zou Vlaamse mobiliteitsambtenaren op Europees vlak dus de toegang ontzegd zijn tot vergaderingen over Europees havenbeleid. De verhouding tussen Vlaamse en federale ambtenaren op Europees vlak laat dus, denk ik, geregeld te wensen over.
Minister-president, zijn er de laatste jaren hieromtrent concrete klachten geweest? Ik neem aan van wel, maar ik moet de vraag hier toch stellen. Is men op de hoogte van problemen zoals de ontzegging van de toegang op Europees vlak tot vergaderingen over het havenbeleid? Zo ja, hoe heeft men daarop gereageerd?
Op welke termijn gaat de Vlaamse Regering werk maken van de actualisering van de samenwerkingsakkoorden uit 1994, zodat die aan de institutionele realiteit zullen of kunnen beantwoorden? 1994 is toch al een hele tijd geleden. Ik ga ervan uit dat er ondertussen initiatieven genomen zijn, maar de concrete uitwerking ervan laat blijkbaar op zich wachten. Dat hebben we toch kunnen optekenen in die twee gedachtewisselingen, vandaar mijn vraagstelling.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Collega Deckmyn, in de korte periode dat ik in functie ben, hebben we het al een aantal keren over die problematiek gehad. Af en toe doen er zich incidenten voor die absoluut laakbaar zijn en die niet kaderen in het constitutionele kader. De vorige Vlaamse Regering – ik zat toen aan de andere kant van het bruggetje – en ook de Vlaamse partijen in de toenmalige Federale Regering hebben al geprobeerd om de samenwerkingsakkoorden aan te passen. Dat staat nu opnieuw in het regeerakkoord.
U vraagt of we daar al vorderingen in gemaakt hebben, maar dat is natuurlijk moeilijk als er geen tegenpartij is. Als we het alleen zouden kunnen, zou het allang gebeurd zijn. Maar je hebt hier een tegenpartij in nodig. Ik heb nu al een halfuurtje geen nieuwsberichten meer gezien, maar het laatste wat ik weet, is dat er nog geen Federale Regering was om dergelijke gesprekken mee aan te gaan.
Mijn strategie is om in de tussenperiode – ik zou bijna zeggen: het interbellum – de regio’s op één lijn te krijgen. En dat vordert redelijk goed. Ik maak me sterk dat als wij erin zouden slagen om voor die drie samenwerkingsakkoorden te zeggen wat het gemeenschappelijke standpunt is van de drie regio's – en de belangen lopen gelijk, dus ik neem aan dat dat haalbaar moet zijn – het voor een Federale Regering moeilijk zal zijn om dat naast zich neer te leggen.
In afwachting van een federale onderhandelingspartner ben ik dus aan het werken om een gemeenschappelijk standpunt van de drie regio's te hebben in dezen, om dat ook federaal te kunnen doordrukken. Maar dat echt afsluiten voordat er een Federale Regering is, is gewoon onmogelijk. Dat is niet iets dat in lopende zaken kan worden geregeld.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Dat is een antwoord dat ik in het verleden nog al gehoord heb.
In het verleden was er ook geen Federale Regering.
Ik weet het, minister-president. Ik verwijt u niet dat er geen nieuwe Federale Regering is. Ik ben al blij dat u zich heel duidelijk bewust bent van het feit dat er af en toe feiten gebeuren die laakbaar zijn. Dat is ook een van de redenen waarom ik deze vraag wou stellen, om dat aan te klagen. Er is geen Federale Regering, maar ik kan uit uw antwoord alleszins al optekenen dat u gesprekken voert met de andere regio's en streeft naar een gemeenschappelijk standpunt, waarvoor dank. Ik denk dat we zo snel mogelijk naar de actualisering van die samenwerkingsakkoorden moeten gaan. 1994, dat is een kwarteeuw geleden. Dat is al heel, heel lang geleden.
Ik denk dat het eigenlijk niet kan, zeker niet in een gecompliceerde staat als België, dat we al 26 jaar moeten teren op dezelfde samenwerkingsakkoorden, wetende dat er inderdaad feiten gebeuren die niet toelaatbaar zijn. Ik wil u ondersteunen in uw streefdoel om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen met de andere regio’s, zodat we, als er ooit een nieuwe Federale Regering is, dat meteen vanuit de drie regio’s naar voren kunnen schuiven.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister-president, een kleine twee maanden geleden hebben we het hierover gehad, toen u net een gesprek had gevoerd met Waals minister-president Di Rupo en minister-president van de Franse Gemeenschap Jeholet. Beiden heren bevestigden dat ze de akkoorden op technisch vlak wilden bekijken. Is er dan ook een gesprek geweest met de Brusselse minister-president?
Ja.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik zal niet in de fout vervallen om op zoek te gaan naar de schuldige voor het feit dat we geen Federale Regering hebben. We zitten hier in een boeiende samenstelling rond deze tafel. Twee dingen wou ik hierover enkel nog zeggen.
Ik herhaal – naar aanleiding van de beleidsnota hebben we het daar ook al over gehad – dat het ook voor onze fractie evident is, in een volwassen federale staat, dat we die samenwerkingsakkoorden zouden aanpassen conform de huidige wettelijke en grondwettelijke afspraken die er nu zijn. Het lijkt mij logisch dat we beantwoorden aan onze staatsstructuur, ook op het gebied van ons internationaal beleid.
Intussen ben ik ook blij dat we in deze periode, die u het interbellum noemt, geen oorlogstaal spreken met de andere gewesten en dat we zoeken hoe we elkaar kunnen vinden op een volwassen en correcte manier. Het is in ieders belang om dat op een goede manier te doen. Ik wil u dan ook oproepen om dat in de komende, ongetwijfeld boeiende, maanden zo te blijven doen, ook met uw collega’s aan deze en gene zijde van de taalgrens en andere grenzen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.