Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over het niet-behalen van de Europese doelstellingen voor de werkzaamheidsgraad
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Ik dank de voorzitter en de commissiesecretaris voor het koppelen van beide vragen, want in feite komen ze wat op hetzelfde terrein.
Ik zal ook proberen wat kort te zijn, zeker bij de vraag over het Steunpunt Werk. Daarover werden er de voorbije weken zowel in de plenaire vergadering als in de commissievergadering gelijkaardige vragen gesteld. Ik heb het dan meer concreet over het activeren van specifieke doelgroepen. Ik herinner mij een actuele vraag over de activering van mensen met een migratieachtergrond. Er was ook al een vraag over het activeren van 55- en 60-plussers. Als de minister straks beslist om er niet meer op in te gaan in haar antwoord en te verwijzen naar wat ze eerder aangaf in de plenaire vergadering en in de commissie, dan vind ik dat zeker oké.
De essentie van mijn beide vragen is dat er op Europees niveau in 2010 een aantal afspraken werden gemaakt door regeringsleiders omtrent de te behalen werkzaamheidsgraad. In het Vlaamse regeerakkoord is het objectief de gekende 80 procent. We streven naar een werkzaamheidsgraad van 80 procent. We stellen op twee niveaus, waarvan een het Steunpunt Werk is, vast dat we in gevaarlijk water zitten. Het Steunpunt Werk zegt dat we vandaag een groei hebben van 0,41 procentpunt en dat dat eigenlijk 0,45 zou moeten zijn. Het Steunpunt Werk wijt de iets te trage groei aan de moeizame activering van 55-plussers, kortgeschoolden en mensen met een migratieachtergrond.
Anderzijds is er het landelijke verhaal. Opgesplitst op het niveau van regio's, merk je dat Vlaanderen het zeer goed doet, maar dat het landelijke, Belgische gemiddelde serieus naar beneden wordt gehaald door de Brusselse en de Waalse cijfers. In hun regeerakkoorden is er bitter weinig ambitie om hun eigen werkzaamheidsgraad te verhogen.
Minister, zijn er specifieke gevolgen voor Vlaanderen indien België de doelstellingen afgesproken in 2010 niet haalt? Of blijft dat zonder gevolg?
Zult u gesprekken aangaan met de andere deelstaten om na te gaan op welke manier zij een tandje kunnen bij steken, indien hun slechte resultaten gevolgen zullen hebben voor Vlaanderen?
Indien Vlaanderen effectief de pineut kan zijn van een slecht Belgisch resultaat, kunt u de Europese Unie dan vragen om specifiek rekening te houden met het resultaat van Vlaanderen? Tijdens de vorige legislatuur hebben wij kamerbreed, met instemming van alle partijen, een resolutie gestemd. Daarbij hebben we de permanente vertegenwoordiging in Europa gevraagd om, telkens wanneer het gaat over thema's zoals werk en economie, ons cijfers uit die commissierapporten te geven op regioniveau.
Voorzitter, herinner u dat we in de commissie eens een rapport hebben gehad over jeugdwerkloosheid. Men kwam toen doodleuk zeggen dat we een torenhoog probleem hebben met jeugdwerkloosheid, terwijl die op dat moment in Vlaanderen historisch laag was, maar net door de mix met de Waalse en Brusselse cijfers totaal vertekend werd. Het was toen totaal zinloos om dat rapport in deze commissie voor te stellen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Ronse, u stelt belangrijke vraag.
Ik start met uw eerste vraag om uitleg over de werkzaamheidsgraad. Die dateert al van 31 december 2019, vandaar wellicht dat u een tweede vraag hebt ingediend.
Tijdens de plenaire vergadering in het Vlaams Parlement vorige week werd heel uitvoerig gedebatteerd over de werkzaamheidsgraad. De focus lag toen onder andere op de werkloosheidssituatie van de 50- en 60-jarigen en de allochtonen en ook op de problematiek van de hogere werkloosheidsgraad in de grootsteden. Ik zal dat niet allemaal herhalen. We moeten nu alles op alles zetten. Er is al heel uitvoerig over gesproken.
De vraag is vooral hoe we 120.000 Vlamingen extra aan de slag kunnen krijgen. Dat is heel concreet. We moeten daartoe de krachten bundelen. Ook onze minister-president is daar zeer geïnteresseerd in.
We hebben het hier in de voorgaande vragen gehad over mensen die ziek zijn, over de social impact bonds voor doelgroepen die nog niet op de arbeidsmarkt zijn. Er zijn dus heel veel opdrachten. VDAB is een heel nieuw plan aan het maken om daar ook te geraken. VDAB zal dat niet alleen kunnen doen. Het is een werk van heel veel partners, onder andere institutionele partners zoals het RIZIV, de lokale besturen, maar ook andere partners. Het is ook een zeer heterogene groep van arbeidsinactieven. Ik stel ook vast dat VDAB nog niet concreet samenwerkt met een aantal organisaties. Daar moet dus nog heel veel werk gebeuren. Bovendien moeten ook de lokale besturen veel nauwer betrokken worden. Dat staat ook in het regeerakkoord.
Ik kan daar niet elke week veel nieuws over vertellen. Wij zijn nu aan het proberen om raamcontracten te sluiten. U moet mij, met alle sympathie voor uw vraag, ook wat tijd geven om onze plannen vorm te geven.
Positief is uw pleidooi om voor verschillende groepen subdoelstellingen te formuleren. Dat is de aanpak op maat. Ik vind dat zeer goed. In het onderzoek van het Steunpunt Werk, de paper waar u naar verwijst, kiest het steunpunt voor subdoelstellingen op basis van bijvoorbeeld geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en geboorteland. Sowieso is voor mij de inclusieve dienstverlening een belangrijk uitgangspunt. Dat is dienstverlening die voor iedereen toegankelijk is, met niet te veel schuifjes. Ik erken wel dat het op maat moet worden aangepakt. Je moet ook ondersteunen op maat van de behoeften en de competenties, en het moet resultaatgericht zijn. Ik ga dus niet te veel compartimenteren, al besef ik dat de ene aanpak beter zal zijn voor de ene groep dan voor de andere groep.
Bij mijn antwoord van vorige week heb ik concreet aangegeven dat ik absoluut wil inzetten op het zoeken van hefbomen in onze eigen dienstverlening van VDAB en partners, maar ook in de samenwerking met de federale overheid. Ondertussen is er al contact opgenomen met de federale minister van Werk, die ik vrij goed ken, om een eerste vergadering te plannen. Ik heb net ook een communicatie van haar gezien over een aantal manieren om inactieve mensen te bereiken. Dus ook op federaal niveau is men echt aan het zoeken naar nieuwe paden.
We gaan de federale overheid dus zeker aanspreken als partner. En maak u geen zorgen, collega Ronse: mijn antwoord van vorige week is absoluut nog altijd mijn antwoord van deze week. U had zelf al gehoopt dat ik consequent zou zijn, week na week. Bij dezen.
Wat als we de doelstellingen niet halen? De meest recente cijfers waarover we beschikken, zijn die van het derde kwartaal van 2019. Op dat moment hadden we een werkzaamheidsgraad van 75,2 procent. Dat is dus net boven de Europese doelstelling, en nog 0,8 procent verwijderd van onze eigen Vlaamse doelstelling van 76 procent. Ik zou die heel graag halen in de loop van 2020. Voor heel België lag de werkzaamheidsgraad in het derde kwartaal van 2019 op 70,5 procent. Dat ligt dus een heel stuk verwijderd van de beoogde 73,2 procent, doordat Brussel en Wallonië het een pak slechter doen, met respectievelijk 61,9 en 65 procent. We moeten de zweep dus ook niet te veel op onszelf leggen. We doen het eigenlijk best wel goed in Vlaanderen.
Er zijn geen Europese sancties gekoppeld aan het niet behalen van de doelstellingen. Maar u mag er zeker van zijn dat bij alle officiële ontmoetingen tussen de Europese Unie en België over sociaaleconomische thema’s dit onderwerp behandeld wordt.
Er ligt dus veel werk op de plank, collega’s, maar er is ook veel positieve actiebereidheid op heel veel fronten.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik ga akkoord met de minister over haar aanpak. Wat mij natuurlijk zeer sterk verheugt, is dat er geen Europese sancties zijn. We riskeren dus niet, door de cijfers in Brussel en Wallonië, om gesanctioneerd te worden. Dat is positief nieuws. Wat natuurlijk wel jammer is, is dat we in contacten met de Commissie en zo meer telkens in één pot worden gestoken en dat men verkeerdelijk assumpties aanneemt over onze eigen werkzaamheidsgraad. Zo wordt een insteek op maat richting Vlaanderen vanuit Europa onmogelijk gemaakt.
Als je die cijfers ziet, die zo verschillend zijn voor Brussel, Wallonië en Vlaanderen, besef je ook dat de bevoegdheden die op dit moment op federaal niveau rond arbeidsmarkt worden uitgeoefend, veel beter gereorganiseerd moeten worden.
Als je ziet dat er een hoge werkloosheidsgraad is in bijvoorbeeld Wallonië, dan kun je je voorstellen dat een systeem van flexijobs voor zo'n regio misschien minder adequaat is dan voor Vlaanderen, waar er bijna geen werkloosheid meer is. Dat onderstreept nogmaals een van de fundamenten van mijn persoonlijk politiek engagement, namelijk dat bevoegdheden op een confederale manier ingevuld moeten worden. Maar het zou ons te ver leiden als we daar in deze commissie verder over uitweiden.
De heer Vanryckeghem heeft het woord.
De heer Ronse heeft zeker een punt als hij zegt dat er een optimale samenwerking moet zijn tussen het Vlaamse en het federale niveau. Samenwerking zal hier echt noodzakelijk zijn. Ik nodig de heer Ronse en de N-VA dan ook uit om federaal de handschoen op te nemen en het federale beleid mee vorm te geven.
De heer Ongena heeft het woord.
Ik zal niemand uitnodigen voor wat dan ook, maar het spijt me dat ik het Vlaamse feestje een beetje zal vergallen. Het is juist dat we beter scoren dan Wallonië en Brussel, maar laat ons eerlijk zijn dat we met 75 procent in de Europese middenmoot zitten. Onze ambitie, en dat blijkt ook uit het Vlaams regeerakkoord, ligt hoger. We kijken naar het noorden, naar de Scandinavische landen, waar men boven de 80 procent zit. Vlaanderen heeft de ambitie om dat te halen, maar we moeten verdere inspanningen blijven doen.
De Hoge Raad voor de Werkgelegenheid (HRW) heeft vandaag zijn rapport voorgesteld. Ik vermoed dat de communicatie van uw federale collega daar ook mee te maken heeft. Een van de aanbevelingen is juist te zorgen voor meer interregionale mobiliteit. Daar liggen nog heel wat mogelijkheden. Er is al heel wat gedaan en er zijn al samenwerkingsakkoorden, maar ik wil nog eens benadrukken dat er bekeken moet worden of daar nog verdere stappen in gezet kunnen worden. Het is zot dat wij in Vlaanderen werknemers zoeken en dat ze in Wallonië en Brussel te plukken zijn maar dat we ze laten hangen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik wil hier niet het gevecht aangaan over wie de beste is en wie de middenmoot is. Laat ons nu vooral goed samenwerken. Ik was blij met de communicatie van de federale minister omdat de hefbomen die zij aanhaalt, eigenlijk hefbomen zijn die wij ook willen gebruiken.
Mijnheer Ronse, u kunt zeggen dat het beter allemaal in Vlaanderen zou zitten, maar ik vind het goed als er goed wordt samengewerkt. We moeten de huidige hefbomen gebruiken. Maar we behoren tot twee verschillende partijen en het is dan ook logisch dat we soms verschillende meningen hebben.
Ik vind het jammer en een gemiste kans – ik richt me nu tot de heer Ongena – dat het Waalse en Brusselse Gewest bij het opstellen van de 2020-doelstellingen destijds geen eigen doelstellingen hebben bepaald. Ik vind dat een gemiste kans, maar dat is hun beslissing. Vanuit Vlaanderen hadden we daar geen concrete invloed op. Het is wel positief dat de nieuwe Waalse Regering de doelstelling in het regeerakkoord heeft opgenomen om de werkzaamheidsgraad met 5 procentpunten te verhogen.
Als je een doelstelling opneemt, maak je je kwetsbaar. Ik heb al aan veel mensen en aan journalisten gezegd dat het zeer ‘tricky’ is om als minister van Werk geconfronteerd te worden met het cijfer van 120.000 want daar word je op afgetoetst. Anderzijds is er een grote krapte op de arbeidsmarkt. We hebben het al gehad over mensen die ziek zijn en willen werken, over mensen die langdurig werkloos zijn, over de positie van de inactieven die het nog niet zien zitten om te werken of in een cultuur leven waarin niet gewerkt wordt. We hebben dus veel fronten om op in te zetten. Het is dan ook beter om een toetsingskader te hebben.
Ik ga ervan uit dat ook de federale overheid er alle belang bij heeft om ons maximaal te ondersteunen, want dat is goed voor de inkomsten en goed voor de versterking van de sociale zekerheid.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik ben het volmondig eens met het laatste dat de minister heeft gezegd. Dat moet onze filosofie zijn.
Ik wil een belangrijke nuance meegeven in dit debat. De minister en de Vlaamse Regering stellen zich zeer kwetsbaar op met die fenomenale straffe ambitie van 120.000 extra ingevulde jobs. Dat staat ook zo in de beleidsnota en het regeerakkoord. Het zal echter niet alleen afhangen van onze eigen inzet en van het maximale te halen uit onze eigen bevoegdheden, maar ook van bepaalde federale koerswijzigingen en maatregelen die genomen moeten worden. We zien dat het federale niveau een symbiose is van twee totaal haaks op elkaar staande contexten: een context van bijna structurele werkloosheid en een context van totale arbeidskrapte, van frictionele werkloosheid. Die twee contexten – nog los van ideologie of politieke achtergrond – vereisen totaal andere maatregelen op het vlak bevoegdheden die momenteel nog federaal zijn.
Dat is wat ons betreft net toch de olifant in de kamer. We mogen dat hier in het Vlaams Parlement niet zomaar onbesproken laten. We moeten daarop blijven wijzen, want we zijn hier wel zeer veel inspanningen aan het doen, maar we willen natuurlijk dat die inspanningen hun volledige effect hebben.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.