Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, in een open brief trekken 42 docenten Frans van 14 hogescholen en universiteiten aan de alarmbel. Dat is toch geen klein aantal, en het gebeurt associatieoverschrijdend. Ze geven daarbij aan dat de gehele leerlijn Frans bedreigd is, te beginnen in het basisonderwijs.
Door de toegenomen taken geven veel leerkrachten aan dat ze voor de uren Frans minder tijd en ruimte overhouden en dat ze minder ondersteund worden om de fundamenten van het Frans in Vlaanderen uit te leggen en uit te bouwen bij de leerlingen. Dat merkten we vorig jaar reeds uit de resultaten van de peiling Frans: slechts 45 procent van de leerlingen haalt de eindtermen lezen, terwijl 69 procent de eindtermen luisteren beheerst op het einde van de lagere school. Dat wil dus eigenlijk zeggen dat voor lezen het merendeel van de leerlingen de eindtermen niet haalt.
In de Onderwijsspiegel editie 2019 blijkt dat ook in het secundair onderwijs in meer dan de helft van de onderzoeken het aanbod niet aan de verwachtingen voldoet. Dat heeft blijkbaar onder meer te maken met het feit dat leerkrachten te weinig inspelen op bijvoorbeeld de al aanwezige kennis van het Frans bij sommige leerlingen, waardoor de lat niet voor alle leerlingen hoog genoeg ligt. Als je in het secundair onderwijs wilt inspelen op de kennis van het Frans bij leerlingen, dan moet die er al zijn vanuit het basisonderwijs of vanuit het thuismilieu. Voor het merendeel is het nog altijd vanuit het basisonderwijs.
Ook in het secundair onderwijs staat de moderne vreemde taal dus onder druk. De docenten geven aan dat de nieuwe eindtermen voor Frans in de eerste graad van het secundair onderwijs veelbelovend waren. Maar de onderwijskoepels, die de eindtermen omzetten in leerplannen, snoeiden, of wilden althans snoeien of stellen voor om te snoeien, in het aantal uren, waardoor de doelstellingen onmogelijk gehaald kunnen worden, volgens de briefschrijvers. Ze zijn daarom uiteraard ongerust over de eindtermen voor de tweede en derde graad die momenteel worden gefinaliseerd. Als ze verder bouwen – wat logisch zou zijn – op de eindtermen van de eerste graad en die zouden door een vermindering van de uren of een andere pedagogische aanpak niet worden bereikt, dan wordt de verdere uitbouw uiteraard moeilijk, dat spreekt voor zich.
De 42 docenten doen in hun open brief een oproep om in de eerste graad van het secundair onderwijs ‘een kritisch minimum van vier werkuren’ uit te trekken voor Frans. In de tweede graad zien ze graag minimaal drie lesuren Frans. Dat is hun voorstel.
Minister, hoe staat u tegenover de oproep van de docenten voor een aantal minimumlesuren Frans in het secundair onderwijs?
Hoe kunt u ervoor zorgen dat de ambitieuzere eindtermen die de overheid, het parlement, de decreetgever en de maatschappij vragen, in de praktijk worden behaald en dat ze niet onder druk komen te staan omdat koepels in bijvoorbeeld lesplannen, leerplannen, uurtabellen beginnen te snoeien in het aantal uren?
Wat is de stand van zaken betreffende de nieuwe eindtermen voor de tweede en derde graad in het secundair onderwijs?
Minister Weyts heeft het woord.
Het vak Frans maakt deel uit van de basisvorming, wat wil zeggen dat we ter zake eindtermen vastleggen. Dat zijn minimumdoelen die een school met haar leerlingenpopulatie moet bereiken. De nieuwe eindtermen Frans voor de eerste graad zijn ambitieuzer geformuleerd en ook voor de tweede en derde graad zal de lat hoger worden gelegd.
Voor het realiseren van de volledige basisvorming in de aangepaste eerste graad hebben we in de regelgeving een minimum aantal wekelijkse lesuren vastgelegd. In het eerste leerjaar – zowel A- als B-stroom – gaat het om minimaal 27 lesuren per week. In het tweede leerjaar A gaat het om minimaal 25 lesuren per week en in het tweede leerjaar B om minimaal 20 lesuren per week.
Voor het tweede leerjaar van de eerste graad betekent dit vanaf volgend schooljaar een verhoging. In 2A wordt het aantal wekelijkse lesuren opgetrokken van 24 naar 25 lesuren en in 2B van 16 naar 20 lesuren. Het vastgelegde minimum aantal wekelijkse lesuren geldt voor het geheel van de basisvorming.
Het opstellen van lessentabellen waarbij niet alleen eindtermen worden ingedeeld in vakken maar aan die vakken ook wekelijkse lesuren worden gekoppeld, behoort tot de autonomie van schoolbesturen. Onderwijsverstrekkers kunnen natuurlijk in hun leerplannen modellen van lessentabellen opnemen. Die modellen zijn niet afdwingbaar. Een schoolbestuur is niet verplicht om zich aan een model van lessentabel van een onderwijskoepel te houden.
Het is de taak van de onderwijsinspectie om in het kader van de doorlichting onder meer na te gaan of een school de eindtermen met haar leerlingenpopulatie bereikt en hoe ze de beschikbare onderwijstijd daarvoor inzet.
Wat tot slot de ontwikkeling van de eindtermen voor de tweede en derde graad en de specifieke eindtermen voor de derde graad betreft, zitten de werkzaamheden in de laatste fase, zodat ze in het schooljaar 2022-2023 verder kunnen worden uitgerold. ‘Laatste fase’ is misschien wat optimistisch geformuleerd, maar daar hebben we wel een timing voor ogen om te kunnen landen in de paasvakantie. Zoals u weet, is dat een redelijk omvangrijk werkje.
Dank u voor uw optimisme, minister. Hopelijk vinden we dan niet alleen paaseieren maar ook kokertjes met eindtermen erin.
Ik hoop dat we het kunnen doen, want het is ook belangrijk voor het vervolg. De oproep die er ook wel inzit, is om te zorgen dat eindterm – wat een minimumdoel is en inhoud is – blijft accorderen met de tijd die leerkrachten hebben om met leerlingen die eindtermen te bereiken.
Als we natuurlijk heel ambitieuze eindtermen maken, maar er niet voldoende tijd voor is tijdens de lessen, dan zetten we leerkrachten voor een schier onmogelijke opdracht. Als we daar dan op voortbouwen in de tweede en derde graad, dan wordt het heel moeilijk. Maar ik ben blij dat u nogmaals bevestigt dat het de school is die zelf haar lessenrooster bepaalt. Als de school van oordeel is dat het moeilijk is om bepaalde eindtermen te halen vanwege tijdsgebrek, dan staat het die school uiteraard vrij om daar voldoende tijd voor te voorzien. Die vier uur vind ik zelf wel behoorlijk ruim. Er zijn immers ook nog veel andere vakken.
Een tweede punt, minister, en een punt dat daarmee samenhangt, is dat dit niet alleen voor het secundair onderwijs geldt, maar ook voor het basisonderwijs. In verschillende studies is vastgesteld dat leerkrachten zich niet zo heel bekwaam voelen om bepaalde vakken te geven. Als men zich niet bekwaam voelt, dan gebeurt het waarschijnlijk niet echt grondig, waardoor je problemen opstapelt. Daarom wil ik vragen om met de partners de mogelijkheden na te gaan om vakleerkrachten in te zetten. De decretale mogelijkheden zijn er. Als er mensen zijn die een bepaald vak kunnen en willen geven, laat hen dat dan effectief doen. Iedereen kan er maar wel bij varen: de leerkracht kan doen wat hij graag doet en de leerlingen krijgen iemand die gemotiveerd is en het vak beheerst. Dat kan de kwaliteit van het basisonderwijs alleen maar ten goede komen. Dat is een sterke basis waarop we in het secundair onderwijs dan kunnen voortbouwen.
Wat de nieuwe eindtermen betreft, moeten we goed opletten dat we bij de opmaak van de eindtermen voor de tweede en derde graad en de specifieke eindtermen die gemaakt worden voor de opleidingen met een component moderne talen, niet alles door elkaar beginnen te haspelen, want dat zou in bepaalde studierichtingen kunnen leiden tot een onhaalbaar minimumniveau ofwel tot een niveau dat de leerlingen in kwestie al veel vroeger bereikt hebben en dat die ‘gasten’ dus niet meer uitdaagt. Er moet dus aandacht zijn voor die specifieke eindtermen en ze moeten afgestemd zijn op wat voordien is opgebouwd.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik wil kort reageren om te onderschrijven dat we het vanuit CD&V belangrijk vinden om de verantwoordelijkheid voor de lessentabellen bij de scholen te houden. Het is geen goed idee om die vanuit de overheid te gaan opleggen. We willen natuurlijk wel de grootste ambitie betuigen om ook voor Frans een hoge kwaliteit te halen, zowel in het secundair als in het basisonderwijs.
De heer Laeremans heeft het woord.
Wij betreuren als fractie dat de aandacht in de loop der jaren te veel verschoven is weg van talen. Dat is nu zo voor Frans, maar ik heb dat ook meegemaakt voor Duits. Vroeger was het aanbod dubbel zo groot als het huidige aanbod. Ik begrijp dat dat de verantwoordelijkheid is van de koepels en dat scholen dat zelf kunnen invullen, maar alles staat een beetje te veel in het teken van STEM. Dat is allemaal niet slecht en dat moet ook onderwezen worden, maar ik vind ook dat we onze talen niet mogen verwaarlozen. In Vlaanderen hebben we een reputatie hoog te houden.
Als je de eindtermen hoog legt, maar er niet voldoende lesuren zijn om die te bereiken, dan is dat een probleem. Ik hoop dat er bij de koepels genoeg wordt aangedrongen om in de tweede en derde graad genoeg talen te onderwijzen aan de leerlingen. Men mag niet denken dat iemand die wiskunde studeert geen talen meer nodig heeft. In het hoger onderwijs is talenkennis immers wel degelijk nodig. Het zou dan ook goed zijn om voor elke taal toch een voldoende aantal uren te voorzien. Ik hoop dat dat signaal aan de koepels gegeven kan worden, voordat het te laat is.
Zoals gezegd, leggen we bij de ontwikkeling van nieuwe eindtermen de lat hoger. Dat hebben we gedaan bij de eindtermen voor de eerste graad en dat is ook de doelstelling voor de tweede en derde graad. Dan is het de taak van de scholen om zelf te gaan inschatten hoeveel lesuren er nodig zijn om een bepaalde eindterm te halen. Als wij de lat hoger leggen, dan lijkt mij dat er ipso facto toe te leiden dat de lessentabellen in functie daarvan worden aangepast, maar, opnieuw, hier geldt de autonomie van elke school.
Wat de eindtermen betreft, begrijp ik de bezorgdheden over de relatie tussen de specifieke en de – ja, hoe zal ik ze noemen – generieke – zal ik maar zeggen – eindtermen. We zullen daar zeker rekening mee houden.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat u de opvolging van de eindtermen mee zult bewaken, dat u die lijn zult bewaken. Het advies dat u hebt gegeven, is zeer goed: ‘Beste scholen, bekijk dit goed.’ U zult die specifieke eindtermen uiteraard ook meenemen bij de ontwikkeling van de eindtermen.
Recent hebben heel wat leerlingen hun rapport gekregen. Blijkbaar krijgen we het signaal – ook mevrouw Krekels gaf dat mee – dat heel wat scholen, onder andere voor Frans, geen examens meer inrichten, enkel een vorm van permanente evaluatie. Maar leerlingen die wél nog een examen krijgen van vak X, Y en Z, maar van Frans bijvoorbeeld niet meer, krijgen zo het impliciete signaal dat dat vak minder belangrijk is. De collega’s van dat vak waarvoor er geen examens meer worden ingericht, krijgen dus ook een impliciete boodschap. Daarvoor wil ik toch waarschuwen. We hebben een formele boodschap, de eindtermen, met onze minimale verwachtingen. Maar we hebben ook een vorm van impliciete boodschappen in onderwijs. We moeten er samen over waken dat die niet de bovenhand krijgen. Want het is niet zo eenvoudig om 14-jarigen te motiveren voor een vak waarvan ze geen examen hebben. Het is niet zo eenvoudig om dat aan een puberbrein uit te leggen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.