Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Beke.
De heer Janssens heeft het woord.
Voorzitter, mijn vraag om uitleg is een keer uitgesteld, waardoor de aanleiding enigszins gedateerd kan klinken, maar de problematiek is dat geenszins. Ik wil de aanleiding nog even schetsen. Op 29 november 2019 heeft een uit de gevangenis vrijgekomen terrorist in Londen een aanslag gepleegd. De man was zeven jaar eerder voor zware terroristische misdrijven veroordeeld. Hij had meegewerkt aan een verijdelde bomaanslag in Londen en hij had plannen gemaakt om in Pakistan een jihadistisch trainingskamp uit te bouwen. In de gevangenis was hij, naar eigen zeggen, tot inkeer gekomen. Hij was in contact gekomen met de deradicaliseringsambtenaren, die hem geloofden toen hij zei een betere burger te zijn geworden. Toch heeft hij kort na zijn vrijlating een aanslag gepleegd die nadien door Islamitische Staat is opgeëist. Blijkbaar heeft die man iedereen in zijn omgeving – ook de ambtenaren in de gevangenis – misleid, en hierdoor is in het Verenigd Koninkrijk een debat ontstaan over de efficiëntie van die dure zogenaamde deradicaliseringsprogramma’s. Vaak, zeker in het geval van geradicaliseerde moslims, zouden die programma’s geen resultaat hebben.
Ook in ons land zijn we helaas bekend met die problematiek. Daar is al wat onderzoek naar gedaan. De sociologe en criminologe Marion van San heeft een rapport geschreven met de titel ‘De onvoorspelbare terrorist’. Daarin schrijft ze het volgende: “Er is vrij veel overeenstemming over het feit dat deradicalisering geen realistisch doel is. We weten niet wat de beste werkwijze is voor het aanpakken van gewelddadige radicalisering. Geen enkele methode is wetenschappelijk beproefd. Hooguit kan men een disengagement nastreven, met name een gedragsverandering, maar niet noodzakelijk een verandering van overtuiging.
Minister, uit cijfers van de FOD Justitie blijkt dat in de gevangenissen van dit land 227 personen zitten met het etiket ‘T’, wat wijst op terrorisme of radicalisering. U mag me gerust corrigeren indien het aantal dat ik in mijn vraag om uitleg heb opgenomen, ondertussen gedateerd zou zijn. We hebben de voorbije jaren gezien dat de Vlaamse Regering en lokale overheden heel wat deradicaliseringsplannen, actieplannen en ambtenaren hebben uitgewerkt of ingezet. De efficiëntie en effectiviteit daarvan is zeer onduidelijk.
Hoe evalueert u de huidige deradicaliseringsaanpak? Welke wetenschappelijke onderbouw is er voor die aanpak? Welke lessen trekt u desgevallend uit de aanslag in Londen waarnaar ik heb verwezen? Welke initiatieven wilt u in dit verband eventueel nog nemen in de loop van deze legislatuur?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, na de aanslag in het Joods Museum in Brussel in mei 2014, de geplande terreuracties die begin 2015 in Verviers konden worden verijdeld en de aanslagen in Kopenhagen in februari 2015, werd het duidelijk dat er binnen de gevangenismuren nood was aan een globale aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme. Deze noodzaak werd in de nasleep van de aanslagen in Parijs in november 2015 en de aanslagen in Zaventem en Maalbeek in maart 2016 onmiskenbaar. Gedetineerden vormen immers een bijzonder kwetsbare groep voor radicalisering, die verdere aandacht en opvolging verdient. Door gevoelens van frustratie tegenover de samenleving, groepsdruk, de afsluiting van de normale maatschappij, een zoektocht naar religieus of ideologisch geïnspireerde zingeving en/of het verlangen om tot een groep te behoren, zijn ze extra vatbaar voor een radicaal gedachtengoed dat zich afzet tegen de fundamentele waarden en grondrechten van onze samenleving.
De aanpak van radicalisering binnen de Belgische penitentiaire instellingen is een gedeelde verantwoordelijkheid van de federale overheid en de gemeenschappen. Bijgevolg werd er gekozen voor een gemeenschappelijke aanpak van de FOD Justitie en de Vlaamse Gemeenschap. Zo hebben het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen van de FOD Justitie en het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin in 2018 een gezamenlijk draaiboek opgesteld. Dit draaiboek stelt de wederzijdse verantwoordelijkheden en verwachtingen vast van het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen en van mijn departement, met aandacht en respect voor de bevoegdheden en de deontologische codes van beide organisaties. De centrale doelstelling hierbij is het beheersen van de radicaliseringsproblematiek binnen de gevangenismuren en, waar mogelijk, het tot stand brengen van disengagement op individueel niveau.
Volgende doelstellingen zijn in het gezamenlijke draaiboek geformuleerd. Een: kennis en expertise verwerven inzake het fenomeen radicalisme en extremisme. Twee: het detecteren van de omvang van het fenomeen in kwantiteit en kwaliteit. Drie: streven naar maximale afstemming, samenwerking en complementariteit in het beleid rond de aanpak van radicalisering in de gevangenissen. Er wordt systematisch aan een gezamenlijke visie gebouwd en er worden gezamenlijke initiatieven genomen. Vier: het ontwikkelen van disengagementstrajecten. Vijf: het vermijden dat mensen tijdens hun detentie radicaliseren. Zes: vertegenwoordigers van de geestelijke en morele bijstand actief inschakelen in disengagementstrajecten.
Disengagementstrajecten, die sociale re-integratie beogen, zijn trajecten op maat van een individu, die ingrijpen op meerdere levensdomeinen en werkzame factoren. Binnen een dergelijk traject zijn de facto meerdere actoren betrokken. De begeleiding omvat zowel veiligheids- als sociopreventieve begeleidingsaspecten binnen een langetermijnperspectief, waarin de continuïteit van de opvolging wordt verzekerd. Gelet op het belang van de sociale context vindt het traject ook aansluiting bij de lokale realiteit van het individu en kan het steunen op de lokale partners. Bij de vorming van het traject worden minstens volgende levensdomeinen onderzocht: psychosociale begeleiding, opleiding en tewerkstelling, trauma- of gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg, waaronder ook de verslavingszorg, betrokkenheid en begeleiding van de sociale context en het betrekken van personen die een alternatief discours aan het gedachtengoed van gewelddadig extremisme kunnen bieden, zoals personen met een religieuze autoriteit en andere steunfiguren. Dergelijke trajecten worden op maat van de geradicaliseerde gedetineerden opgezet door de bevoegde diensten en kunnen bestaan uit een combinatie van een individuele aanpak en een groepsaanpak. De begeleiders staan ook in voor de verwijzing van de gedetineerden naar de hulp- en dienstverlening, voor het opstellen van een individueel hulp- en dienstverleningsplan op maat van de gedetineerde, voor de coördinatie, de opvolging en de afstemming van dat plan met het oog op continuïteit in de hulp- en dienstverlening tijdens en na de detentie.
Indien blijkt dat een dergelijke begeleiding specifiek gericht op disengagement nodig is, wordt een consulent ingeschakeld. Momenteel zijn drie consulenten tewerkgesteld in de CAW’s (centra algemeen welzijnswerk) en één consulent binnen het departement. Deze laatste bevindt zich in een overgangsfase en draagt haar dossiers over naar de consulenten van de CAW’s. Deze consulenten leggen proactief en outreachend contact met de gedetineerde en gaan daarbij aanklampend te werk. Er wordt veel aandacht en energie gestoken in het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de gedetineerde. Dat leidt tot een intensieve begeleiding waarbij op zoek wordt gegaan naar de push-, pull- en triggerfactoren in het kader van radicalisering en naar de aangrijpingspunten om met de achterliggende problematiek die geleid heeft tot radicalisering aan de slag te gaan.
Thema’s die daarbij aan bod kunnen komen zijn: ideologie, religiebeleving, de geopolitieke toestanden, identiteit, racismekwetsuren enzovoort. In de begeleiding komen ook de verschillende levensdomeinen aan bod: opleiding en tewerkstelling, trauma- of gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg enzovoort. De CAW’s ontvingen een extra financiering voor de inzet van drie vte’s voor de periode 15 oktober tot en met 31 december 2019. De subsidie is verlengd tot 31 december 2020 en uitgebreid naar 3,5 vte’s en dat ten belope van 247.502 euro. Ze hebben de afgelopen jaren reeds zestig gedetineerden begeleid.
Daarnaast subsidieer ik de centra geestelijke gezondheidszorg extra voor een therapeutisch aanbod voor geradicaliseerde gedetineerden met een geestelijkegezondheidsproblematiek. Dit behandelingsaanbod wordt ingezet in de disengagementstrajecten. Deze subsidie van 150.000 euro loopt nog tot 14 december 2020.
Ook bij vrijlating worden de gedetineerden nog een tijdje verder begeleid, onder meer door het CAW, zodat een goede overgang kan worden gemaakt tussen het traject binnen en buiten de gevangenis.
In ons land is er ook een nauwe samenwerking tussen de veiligheidsdiensten, de strafuitvoeringsdiensten en de hulp- en dienstverlening. Zo vindt in elke gevangenis waar geradicaliseerde gedetineerden verblijven, op regelmatige basis casusoverleg plaats met minstens de lokale directie, de psychosociale dienst van de gevangenis, de hulpverlener die de gedetineerde begeleidt en eventueel de justitieassistent. Gedetineerden die vrijkomen onder voorwaarden, worden opgevolgd door een justitieassistent. Bovendien worden geradicaliseerde gedetineerden na hun vrijlating ook nog verder opgevolgd door de lokale taskforces en de lokale integrale veiligheidscel (LIVC). Aan de LIVC’s nemen, naast de veiligheidsdiensten, ook sociopreventieve actoren deel.
We kunnen dus stellen dat we een hele keten aan opvolging en hulpverlening hebben ontwikkeld die gericht is op het beheersen van de radicaliseringsproblematiek en, waar mogelijk, het tot stand brengen van disengagement op individueel niveau.
Op wetenschappelijk vlak heeft het steunpunt het onderzoek ‘Disengagement geradicaliseerde gedetineerden: beschrijving en evaluatie praktijk’ uitgevoerd. Dit onderzoek had als doelstelling om aan de hand van een kwalitatief onderzoeksopzet een beschrijving en evaluatie te bieden van de professionele praktijken van de consulenten die disengagementstrajecten opzetten met geradicaliseerde gedetineerden. Op basis van dit onderzoek is een kritische, wetenschappelijke evaluatie gemaakt van de pluspunten, knelpunten en mogelijkheden ter verbetering inzake de professionele praktijken van de consulenten in het kader van de aanpak van radicalisering en van de context waarin zij worden ingezet. Het resultaat van dit onderzoek zijn dertien beleidsaanbevelingen, waarbij is vertrokken vanuit de noodzaak voor een multi-agency werking bij het opzetten van disengagementstrajecten.
De verschillende aanbevelingen hebben betrekking op de functies en de doelstellingen van de consulenten, met enerzijds een focus op de uitbouw van de individuele begeleidingstrajecten en anderzijds op de consultfunctie en de begeleidingsrol van de consulenten, op de context waarbinnen de aanpak wordt uitgewerkt, op de positionering van de consulenten en op de polarisatie in de aanpak van gewelddadige radicalisering.
Op basis van deze aanbevelingen is de samenwerking tussen de Vlaamse Gemeenschap en het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen geïntensifieerd.
In het onderzoek zijn verschillende EXIT-initiatieven in het buitenland in kaart gebracht. Deze literatuurstudie toont dat het zeer moeilijk is om een overzicht te geven van initiatieven die zonder enige twijfel werken. De wetenschappelijke literatuur inzake deradicalisering en disengagement bevat immers amper gedetailleerde informatie over de inhoud, het verloop, de methodieken en de effectiviteit van dit soort programma’s. Bovendien is het ook zo dat een programma van een bepaald land niet zonder meer kan worden geïmplementeerd in een ander land, omdat de programma’s zijn aangepast aan de specifieke context.
De verschillende EXIT-initiatieven beschreven in de literatuurstudie, tonen aan dat het belangrijk is om in te spelen op onder andere de ideologie, het sociaal netwerk en verschillende levensdomeinen van een persoon, teneinde de mogelijke push-, pull- en triggerfactoren te identificeren die inspelen op het creëren van een cognitieve opening en ‘betekeniszoekende’ motivaties, gedachten en gevoelens en hierop te kunnen anticiperen. Het bevorderen van de re-integratie in de maatschappij wordt in dit kader beschouwd als een belangrijk onderdeel in de aanpak van deze problematiek. De literatuurstudie van dit onderzoek toont immers aan dat gewelddadige radicalisering kan worden beschouwd als een dynamisch, niet-lineair proces van persoonlijke verandering waar individuen zich wenden tot een gewelddadige radicale ideologie die het plegen, faciliteren en/of ondersteunen van geweld als een legitiem middel beschouwt om een doel te bereiken. Deze verandering, die vaak een reactie is op persoonlijke en contextuele grieven, wordt gekenmerkt door een persoonlijke crisis in de zoektocht naar betekenis.
Wanneer we kijken naar de aanpak van de consulenten, merken we op dat de individuele begeleidingstrajecten – die door de consulenten proactief worden aangeboden – eveneens proberen in te spelen op verschillende aspecten en levensdomeinen: zelfbeeld, identiteit, onderwijs, werk, weerbaarheid, agressie, trauma, psychologisch welbevinden, sociaal-economische facetten, gezin en familie, religie en ideologie, enzovoort.
Met de intrede van de consulenten blijkt een grote stap vooruitgezet te zijn in de aanpak van gewelddadige radicalisering in de gevangenis. De consulenten zijn erin geslaagd om individuele begeleidingstrajecten uit te bouwen met geradicaliseerde gedetineerden in samenwerking met verschillende partners, om ondersteuning te bieden aan verschillende actoren en om mee vorm te geven aan het beleid. Bovendien is de samenwerking tussen de verschillende diensten sinds de start van de consulenten toegenomen.
Het onderzoek geeft ook een reeks aanbevelingen. Zo wordt benadrukt dat het belangrijk is om zoveel mogelijk verschillende justitie- en hulpverleningspartners te betrekken bij deze begeleidingstrajecten. Op deze manier kan er op een meer flexibele wijze worden ingespeeld op de vraag vanuit hulpverlening, justitie en/of de gedetineerden naar meer individuele begeleidingstrajecten.
Om hieraan tegemoet te komen, hebben we de CAW’s en de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) extra gefinancierd voor een specifiek aanbod naar deze doelgroep. Er wordt ook intenser samengewerkt met het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen aan een multi-agency aanpak, waarbij zowel de detentieaspecten als de aspecten van de hulpverlening op elkaar worden afgestemd en waarbij wordt gewerkt naar een echt gemeenschappelijk gedragen en uitgedragen visie en een gedeelde finaliteit in het kader van de aanpak van radicalisering. Voor meer informatie omtrent deze multi-agency aanpak verwijs ik naar minister Zuhal Demir, bevoegd voor de justitie en de handhaving. Zij heeft de coördinatie voor deze multi-agency aanpak onder haar bevoegdheid.
Ook de continuïteit van opvolging wordt als belangrijk aangestipt in het onderzoek. Zoals aangetoond in de literatuurstudie, zijn systematische evaluaties van de individuele disengagementstrajecten en een gestructureerde en relevante informatiedeling noodzakelijk om na te gaan of de middelen geschikt zijn, de interventies efficiënt en werkzaam worden geïmplementeerd, en of de doelstellingen worden bereikt. Op deze manier worden positieve en negatieve ervaringen gedeeld en wordt er gezocht naar oplossingen.
De hulpverleners die het traject binnen de gevangenis begeleiden, moeten bijdragen aan een warme overdracht van het dossier na detentie ten aanzien van de diverse Vlaamse actoren, zoals justitieassistenten, externe hulpverleners enzovoort. Het casusoverleg dat in de gevangenissen wordt georganiseerd en de lokale integrale veiligheidscellen buiten de gevangenissen komen hieraan tegemoet.
De casus in Londen toont aan dat we voorzichtig moeten omgaan met het inschatten van risico’s met betrekking tot geradicaliseerde personen. Het lijkt me belangrijk dat we deze personen op een nauwgezette manier blijven opvolgen, voldoende aandacht hebben voor eventuele herkenbare signalen die kunnen duiden op radicalisering en hun re-integratietraject blijven ondersteunen. We moeten er ons van bewust zijn dat dit ons nog geen 100 procent garantie geeft dat we situaties zoals in Londen volledig kunnen uitsluiten. We zijn immers met mensen aan het werken en dat betekent dat er altijd een onzekere factor aanwezig zal zijn. We proberen dit echter zo veel mogelijk te beheersen via gemeenschappelijke opvolging van veiligheidsdiensten, strafuitvoeringsdiensten en hulpverlening in deze dossiers.
We volgen de lopende initiatieven van nabij op en sturen bij waar dit nodig is.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, de collega rechts van mij heeft me al ingefluisterd dat ik geen bijkomende vragen meer mag stellen wegens het risico dat uw bijkomend antwoord even lang zal zijn. (Gelach)
Ik wil u uiteraard bedanken voor uw uitgebreid antwoord. De lengte van uw antwoord geeft aan in welke mate deze problematiek complex is.
Ik ben niet alleen bekommerd om de maatschappelijke kostprijs van gewelddadige radicalisering – die in de meest voorkomende gevallen moslimradicalisering is –, maar ook over de kostprijs voor de belastingbetaler van de dure deradicaliseringsprogramma's, zeker als die uiteindelijk volgens experts zoals Marion van San niets veranderen aan de radicalisering van de betrokkenen.
In haar rapport zegt zij namelijk dat die deradicaliseringsprogramma’s op los zand gebouwd zijn. Want volgens Marion van San “bestaat er geen enkele preventieve of deradicaliserende aanpak die aantoonbaar werkt”.
Er is ook een onderzoek gebeurd door de KU Leuven. De aanleiding daarvoor was het feit dat men tot de conclusie kwam dat al die deradicaliseringsinitiatieven een behoorlijk warrig landschap vormen. De KU Leuven formuleerde heel wat kritische bedenkingen bij wat men mijn inziens terecht de deradicaliseringsindustrie heeft genoemd. Ze hebben bij hun onderzoek 107 gesubsidieerde projecten vastgesteld in dit land, die allemaal gingen over zogenaamde deradicalisering. Maar ze zeiden er meteen bij dat het niet mogelijk was om een volledig overzicht te geven omdat er zoveel initiatieven werden ontwikkeld, door zoveel politieke niveaus, gaande van lokale overheid, over de Vlaamse en de federale overheid enzovoort. Vaak wordt ook vastgesteld dat bij al die onderzoeken en deradicaliseringsprogramma’s de olifant in de kamer niet wordt genoemd, met name het feit dat onze samenleving islamiseert als gevolg van massale immigratie.
Mijn bijkomende bekommernis is ook dat eigenlijk niemand kan zeggen hoeveel belastinggeld er in dit land nu eigenlijk wordt besteed aan heel die deradicaliseringsindustrie.
Minister, ik wil nog even meegeven dat, na indiening van deze vraag om uitleg, het Vlaams Parlement het nuttig heeft gevonden om een Commissie voor de bestrijding van gewelddadige radicalisering op te richten, in navolging van de vorige legislatuur. Ik word geacht daarvan het voorzitterschap waar te nemen. Ik stel voor dat we u op een later moment en te gepasten tijde uitnodigen in die commissie om hierover verder van gedachten te wisselen.
Minister Beke, gaat u in op het verzoek van collega Janssens?
Als het parlement mij uitnodigt, kan ik moeilijk anders. (Gelach)
Dank voor uw enthousiasme. (Gelach)
De vraag om uitleg is afgehandeld.