Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
Minister, naar ik verneem is over het arrest-D’Oultremont bij het Europees Hof van Justitie vorige legislatuur al heel wat te doen geweest. Het is een arrest dat de vraag deed rijzen naar een algemene milieubeoordelingsplicht van wetgeving. In het arrest is het Hof van Justitie immers overgegaan tot een bijzonder ruime interpretatie van de begrippen ‘plannen’ en ‘programma’s’. Later zijn er nog twee arresten gekomen die in dezelfde lijn lagen.
Dat heeft uiteraard zijn gevolgen voor onze interne werking. Bij een aantal provincies is men niet alleen bezig met het ontwikkelen van een visie maar gaat men ook over tot het opstellen van plannen. We denken aan Antwerpen en West-Vlaanderen. Die provincies hebben aangegeven in het licht van het kwestieuze arrest dat zij een plan-MER (milieueffectrapport) willen opstellen. Daarnaast zijn er heel wat procedures hangende met betrekking tot een aantal bepalingen waarbij men naar het Grondwettelijk Hof trekt ingevolge de plan-MER-problematiek maar ook in het kader van het aanvechten van een aantal beslissingen waarbij men naar de Raad voor Vergunningsbetwistingen trekt omdat bijvoorbeeld een algemeen bouwreglement niet zou ondersteund zijn door een plan-MER enzovoort.
In het kader van heel deze problematiek en met het oog op het dienen van de rechtszekerheid, minister, heb ik een aantal vragen voor u. Op welke manier zult u rekening houden met de problematiek rond het arrest-D’Oultremont bij de hervorming van de MER-richtlijnen? Heeft het Departement Omgeving reeds een digitale scopingstool ontwikkeld, waar vorige legislatuur blijkbaar sprake van was, om lokale besturen en provincies bij te staan bij de opmaak van RUP’s? Volgens de Raad van State zijn de provincies geen lokale overheid in de zin van de plan-MER-richtlijn, maar volgens het Hof van Justitie interpreteert men dat begrip dan weer ruimer.
Het regeerakkoord spreekt van een maximale vereenvoudiging van de VLAREM-regelgeving (Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning). Dat is een uitstekende zaak, maar hoe moet die dan ook onderhevig worden gesteld aan een plan-MER? Wat zijn de gevolgen indien dat niet het geval is? Zijn de beslissingen en vergunningen desgevallend aanvechtbaar?
De afbakening van het toepassingsgebied van de plan-MER-plicht is inderdaad in volle ontwikkeling. Het Departement Omgeving laat momenteel een juridisch onderzoek uitvoeren naar de mogelijke plan-MER-plicht van regelgeving, beleidsplanning en langetermijnvisies.
Aanvullend aan deze studie werd nu reeds een tweede deel opgestart, waarin wordt onderzocht hoe de plan-MER-procedure het best kan verlopen in het geval men decreten, besluiten, stedenbouwkundige verordeningen of ruimtelijke beleidsplannen wil onderwerpen aan planmilieueffectrapportage. Ook methodologieën voor een milieueffectbeoordeling van strategische plannen en programma’s worden onderzocht.
In 2020 verwachten we daarnaast een uitspraak van het Hof van Justitie op de interpretatievragen die de Raad voor Vergunningsbetwistingen hierover stelde. Dit neemt niet weg dat ik nu al rekening houd met de gevolgen van het zogenaamde arrest-D’Oultremont bij eventuele hervormingen.
Het Departement Omgeving ontwikkelde eerder al de RUP-adviestoets (ruimtelijk uitvoeringsplan), die gemeenten en provincies helpt bij het bepalen van de relevante adviesinstanties. Momenteel is er nog geen digitale scopingtool.
Via een interpretatieve en wijzigingsbepaling van de relevante artikelen uit het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid werd reeds verduidelijkt dat provinciale plannen, net als gemeentelijke plannen, beschouwd kunnen worden als plannen afkomstig van een lokale overheid.
Een provinciale overheid kan dus argumenteren dat haar plan ‘het gebruik bepaalt van een klein gebied op lokaal niveau’ en heeft zodoende het recht om via een plan-MER-screening aan te tonen dat haar plan geen aanzienlijke milieueffecten genereert.
Doordat het om een interpretatieve bepaling gaat, is het duidelijk dat de regelgeving van in het begin deze betekenis heeft gehad en dus steeds in die zin geïnterpreteerd moet en moest worden.
Of VLAREM of delen ervan onder het toepassingsgebied van de plan-MER-plicht kunnen vallen, is het voorwerp van de procedure waarover de Raad voor Vergunningsbetwistingen interpretatievragen stelde aan het Hof van Justitie. Wij zullen uiteraard rekening moeten houden met de arresten die hierover uitgesproken worden.
Voor het geval zou geoordeeld worden dat de betrokken onderdelen van VLAREM onterecht werden vastgesteld zonder milieueffectrapportage, werd gevraagd om de gevolgen tijdelijk te kunnen handhaven.
Over de vraag hoe VLAREM kan 'be-MER’d' worden indien dat nodig zou zijn, zullen de vermelde studies input geven.
Minister, dank u voor uw antwoord. Het is in ieder geval goed dat men zorgvuldig en diepgaand juridisch onderzoek voert naar de juiste draagwijdte en de interpretatie die we hier moeten hanteren. Dat is van belang omdat het de rechtszekerheid dient. Het heeft geen zin om hier lichtzinnig mee om te gaan om dan vast te stellen dat men een heel planningsproces doorloopt, allerlei instrumenten ontwikkelt, om dan achteraf, indien deze instrumenten gebruikt worden op vergunningsniveau, vast te stellen dat wat beslist wordt, vernietigd wordt vanwege het ontbreken van de MER-screening.
Anderzijds lijkt de interpretatie van het Hof van Justitie toch wel verregaand te zijn. Uw diensten zullen daar wel met de nodige aandacht naar kijken, omdat het precies de bedoeling was van de Planrichtlijn destijds om in het kader van vergunningverlening in een zo vlug mogelijk stadium van het besluitvormingsproces de effecten op het milieu mee te betrekken.
Als we dat gaan optillen naar ieder regelgevend instrument, zoals een algemeen bouwreglement... Ik heb hier net collega's horen stelling innemen dat een zich ontwikkelende visie al zou kunnen worden toegepast op het moment dat men een vergunning gaat beoordelen. Dat lijkt helemaal contradictorisch met de vaststelling dat ieder regelgevend instrument eigenlijk aan een MER-screening zou moeten worden onderworpen. Hoe kan een visie die geen openbaar onderzoek, die geen MER-screening heeft doorlopen en dergelijke meer, als instrument worden gehanteerd om op vergunningsniveau enige beslissing te motiveren, zoals sommigen bepleiten? Dat lijkt mij contradictorisch.
Maar ik heb in ieder geval een dubbele bezorgdheid. Ten eerste: zorgvuldig verder onderzoeken alvorens je een screeningstool ter beschikking stelt. Als men de overheid iets ter beschikking stelt, dan gaat men er immers van uit dat het juist is en dat het achteraf geen aanleiding meer kan geven tot discussie of tot vernietiging. Ten tweede: toch niet te ruim interpreteren zodat niet ieder initiatief dat lokaal wordt ontwikkeld, een dermate moeilijk proces moet doorlopen zodat lokaal beleid eigenlijk niet meer mogelijk is. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van een dergelijk instrument.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Voorzitter, ik denk dat u een heel terechte problematiek hebt aangehaald. Ik denk dat we allemaal de wenkbrauwen gefronst hebben toen die uitspraak werd gedaan, naar aanleiding van een RUP in Mechelen, als ik me niet vergis. Dat is inderdaad een bezorgdheid. We hebben het er daarstraks nog over gehad: alles wordt complexer en complexer en hierdoor wordt het nog een beetje complexer. Het is moeilijk voor de minister om daarop te antwoorden, denk ik, want ik had begrepen dat het Europees Hof nog een bijkomende casuïstiek zal verfijnen en dat we inderdaad nog wel wat te verwachten hebben vanuit die richting. Wat betreft de prejudiciële vragen die gesteld zijn door de Raad voor Vergunningenbetwistingen: heb ik het goed begrepen dat er een tool komt voor een MER-screening die dan voldoende kan zijn voor provinciale en gemeentelijke initiatieven? Of heb ik dat verkeerd begrepen?
Minister Demir heeft het woord.
De digitale scopingtool is door mijn voorganger in gang gezet. Dat is de bedoeling maar momenteel is er nog geen digitale scopingtool.
Los van de prejudiciële vragen die gesteld zijn: het is natuurlijk goed dat er tools worden aangereikt, maar hebben wij voldoende zekerheid dat die tool voldoende bestendig is om te anticiperen?
Neen, vooraleer de overheid een tool in het leven roept, is het belangrijk dat we rekening houden met die dubbele bezorgdheid van mevrouw Van Cauter, namelijk de zorgvuldige screening in het juridische onderzoek en de reikwijdte, want zonder dat we daar zicht op hebben, denk ik dat het geen zin heeft om die tool ter beschikking te stellen. Daar ben ik het mee eens.
De vraag om uitleg is afgehandeld.