Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Vraag om uitleg over het onderzoek van het Departement Omgeving naar transformaties in meerdere wooneenheden
Verslag
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, op 29 november 2019 publiceerde het Departement Omgeving het rapport ‘Ruimtelijke Analyse van Transformaties van Panden in Vlaanderen’. Het rapport vergeleek de vergunningen verleend in 1995 en in 2015 en onderzocht de impact op de transformatie van panden en de bijdrage aan het verhogen van het ruimtelijk rendement. De resultaten waren heel interessant. Er was bijvoorbeeld een sterke toename van transformaties ten opzichte van nieuwbouw. Maar nog steeds komt het gros van de nieuwe wooneenheden in landelijk en randstedelijk gebied, wat voor een toename van de inname van de open ruimte zorgt. Het rapport toont aan dat er duidelijk nog veel werk aan de winkel is voor het behoud van de open ruimte.
Al sinds het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) van 1997 wordt het behoud en versterken van open ruimte, in het bijzonder in valleigebieden en overstromingsgevoelige zones, naar voren geschoven als een kerndoelstelling binnen het ruimtelijk beleid. Dit wordt in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) herhaald met een bijkomend aandachtspunt om de verharding terug te dringen. Tussen 1995 en 2015 zien we een halvering van het aantal nieuwbouwaanvragen in het buitengebied. Tegelijkertijd zien we een toename van het aantal transformatiedossiers van bestaande panden, ook van panden met een oorspronkelijke landbouwfunctie. De meeste woningen worden gebouwd binnen de bestemming woongebied, maar deze bestemming is op de gewestplannen sterk verspreid en ruim bedeeld.
Daarnaast wil het BRV veel aandacht besteden aan het realiseren van groenblauwe dooradering, natuur en water versterken. Uit de studie blijkt dat er toch nog veel gebouwd wordt in overstromingsgevoelig gebied. In beide peiljaren zien we een aanzienlijk aantal transformaties en zelfs nieuwbouw in recent overstroomde gebieden. Dat is toch wel verwonderlijk en opvallend. Zelfs in de recent overstroomde gebieden vinden we in 2015 nog 252 transformaties naar wonen.
De belangrijke conclusie van het rapport is dat alle goede intenties ten spijt, het nog steeds de gewestplannen zijn van intussen vijftig jaar geleden die bepalen wat er op ruimtelijk vlak in Vlaanderen gebeurt. Ze zijn niet afgestemd op de beleidsdoelen die in het BRV staan. Er dringen zich dus maatregelen op.
Minister, de studie toont duidelijk aan dat er nog veel transformaties naar wonen plaatsvinden in gebieden die prioritair gevrijwaard dienen te worden van bebouwing, zoals de recent overstroomde gebieden. Hoe verklaart u dit hoge aantal? Zijn dit gebouwen die gerealiseerd werden na vergunningen afgeleverd door Vlaanderen? Of gaat het eerder over vergunningen afgeleverd door de lokale besturen?
Hebt u een zicht op de hiaten in het instrumentarium die ervoor zorgen dat de doelstellingen om overstromingsgebieden maximaal te vrijwaren van bijkomende bebouwing zoals voorzien in het RSV en het decreet Integraal Waterbeleid, niet gerealiseerd worden?
Gaat u ermee akkoord dat bijkomende maatregelen nodig zijn om bouwprojecten in overstromingsgebieden te voorkomen? Welke garanties kunt u geven dat hier voor een trendbreuk gezorgd kan worden en dat de doelstellingen van het regeerakkoord en de beleidsnota inzake blauwgroene dooradering daadwerkelijk op het terrein gerealiseerd zullen worden?
U hebt de ambitie om de watergevoelige openruimtegebieden te herbestemmen. U gaf reeds aan dat dit over een 600 hectare gaat. Uit de bovenstaande analyse blijkt dat het probleem veel groter is dan enkel het herbestemmen van de nu voorziene watergevoelige openruimtegebieden. Welke bijkomende initiatieven zult u nemen om het aanbod slecht gelegen woon- en woonuitbreidingsgebieden te vrijwaren van bebouwing?
Uit deze studie blijkt ook – en dat is eigenlijk de algemene conclusie – dat de vergunbaarheid of de niet-vergunbaarheid essentieel is om een openruimtebeleid te voeren. Dit is nog steeds meer sturend in de ruimtelijke ontwikkeling op het veld dan de ruimtelijke planning en zorgt ervoor dat de beoogde doelstellingen niet of te weinig gerealiseerd worden. In die zin is de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) heel belangrijk. Voorziet u in een evaluatie van de codex om de relatie tussen beleidsdoelstellingen en de vergunningsverlening veel beter op elkaar af te stemmen? Zo ja, wanneer plant u deze evaluatie?
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, het is inderdaad een interessante studie en zeker de moeite waard om hier te bespreken.
Mijn vraag gaat over hetzelfde thema, namelijk over het onderzoek dat de Vlaamse overheid heeft gedaan naar de evolutie van transformaties. Dit zijn ingrijpende verbouwingen waarbij er meer wooneenheden worden voorzien dan in het oorspronkelijke gebouw of waarbij een andere invulling aan het gebouw gegeven wordt. In deze studie wordt de situatie van 1995 vergeleken met die van 2015. Op deze manier brengt dit onderzoek de mate waarin transformaties van panden zich voordoen, in beeld.
Uit deze studie blijkt dat er op het vlak van wonen een sterke toename is van het aantal transformaties. In 1995 was nieuwbouw goed voor 90 procent van de aangevraagde wooneenheden. In 2015 is dit al gezakt naar twee derde van de aangevraagde wooneenheden. Er is dus een duidelijke evolutie van nieuwbouw naar transformaties. Dit is mogelijk het gevolg van de afname van beschikbare bouwgronden.
De locatie van deze wooneenheden kent veel minder evolutie of toch niet de evolutie die gewenst is in de beleidsdoelstellingen. De meeste nieuwe wooneenheden komen terecht in landelijk of randstedelijk gebied. De onderzoekers concluderen dat niet het gevoerde beleid, maar wel de juridische mogelijkheid om een vergunning te krijgen, invloed heeft op de aangevraagde vergunningen. Er is dus sprake van een schisma tussen planning en een vergunningenbeleid dat gebaseerd is op een gewestplan van inmiddels vijftig jaar.
Deze studie toont aan dat het vergunningenbeleid een mogelijke hinderpaal kan zijn voor de doelstellingen in uw beleidsplan om open ruimte te vrijwaren en een bouwshift te realiseren die zorgt voor een kwalitatieve verdichting. Dit terwijl transformaties juist kunnen bijdragen aan kwalitatieve verdichting.
Minister, hoe kijkt u naar de resultaten van deze studie? Op welke manier wilt u ervoor zorgen dat het vergunningenbeleid geen obstakel vormt voor de doelstellingen in uw beleidsnota?
Minister Demir heeft het woord.
Collega's, voor ik inga op specifieke vragen, wil ik eerst wat meer uitleg geven over het onderzoek en de studie zelf.
Het doel van de studie, die, voor alle duidelijkheid, door mijn voorgangster in gang is gezet, was na te gaan in hoeverre het mogelijk is om op basis van de gegevens in de vergunningenregisters bepaalde analyses te voeren en of de vastgestelde transformaties het gewenst ruimtelijk beleid ondersteunen of tegenwerken. Laat me nu al zeggen dat dit een van de vele studies is en dat ze niet op zich staat. Ik kom hier straks nog op terug.
Als basis van de analyse werd vertrokken van de vergunningenregisters. De gegevens uit twee peiljaren 1995 en 2015 werden gelinkt aan andere datasets en kaartlagen en verder geanalyseerd. Het houdt natuurlijk risico’s in om een trendonderzoek te baseren op slechts twee referentiejaren, en dat specifiek in de bouwsector, die zoals u weet zeer conjunctuurgevoelig is.
Het zijn dus momentopnames. Hierbij werd enkel gekeken naar de transformaties van panden. Het is belangrijk om dat begrip ‘transformatie’ goed te omschrijven. Het gaat om vergunningsplichtige werken waarbij ofwel de functie van een bestaand gebouw wordt gewijzigd, bijvoorbeeld van industrie naar wonen; ofwel verbouwingen binnen dezelfde functie, bijvoorbeeld het vermeerderen van het aantal woongelegenheden.
In de conclusies van de studie wordt expliciet aangegeven dat de gebruikte methodiek tekortkomingen vertoont en dus niet kan worden geïnterpreteerd als een exacte weergave. Zo is het niet mogelijk om na te gaan of een vergunning ook uitgevoerd werd. Soms is ook sprake van ‘nieuwbouw’ terwijl het gaat om ‘sloop + herbouw’. Het exacte onderwerp van de aanvraag is een ‘vrij in te vullen veld’ in het vergunningenregister, waardoor er geen eenduidigheid bestaat in de gebruikte terminologie.
In de toekomst zullen analyses beter en correcter kunnen worden uitgevoerd, omdat we sinds de omgevingsvergunning aan de aanvrager veel meer gestructureerde gegevens vragen. Het zijn dus zeker vaststellingen over transformaties die in de toekomst kunnen worden opgevolgd. Uiteraard zijn de grote lijnen wel duidelijk.
Om alle verwarring te vermijden, wil ik toch even wijzen op het onderscheid die in de studie gebruikt wordt tussen verstedelijkt, randstedelijk en landelijk gebied. Het is geenszins zo dat het begrip ‘landelijk gebied’ zich beperkt tot de natuurgebieden of het agrarisch gebied. In dat landelijk gebied liggen ook onze dorpen en kernen, waar we ook de nodige kansen moeten aan geven. Het kan inderdaad gaan over zonevreemde woningen of functiewijzigingen, over landelijke woonlinten, maar dus ook over onze dorpen. Het is niet de bedoeling van deze Vlaamse Regering om iedereen te verhuizen naar woongelegenheden in Gent of Antwerpen. Zoals in mijn beleidsnota is opgenomen, focust de bouwshift op slim ruimtegebruik op de juiste plaats. Dit betekent niet dat er enkel binnen de Vlaamse ruit of de centrumsteden aan ontwikkeling zal worden gedaan. Ook onze landelijke kernen moeten worden versterkt.
Als ik de verschillende deelvragen van collega’s Schauvliege en De Coninck lees, gaat het over drie thema’s: hoe ik naar de resultaten uit de studie kijk, de problematiek van bebouwing en transformaties in de overstromingsgevoelige gebieden en het mogelijke conflict tussen het gewenst ruimtelijk beleid enerzijds en de vergunningscontext anderzijds.
Rekening houdend met de onvolkomenheden van deze studies, stel ik toch vast dat er al enkele jaren effectief een evolutie waar te nemen valt die de visie van het structuurplan en de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) op het terrein vertaalt.
Nieuwbouw daalde tussen 1995 en 2015 van 90 procent van de aanvragen naar 65 procent. Dit is zelfs nog een overschatting als we dat vergelijken met resultaten van andere onderzoeken, zoals het Ruimterapport Vlaanderen (RURA). We zien ook dat het gemiddeld aantal woongelegenheden stijgt per aanvraag, wat kan wijzen op een trend van verdichting. Dit kan uiteraard alleen binnen het juridisch woongebied. In alle gebieden zien we een toename van het aantal transformaties versus nieuwbouw. De meerderheid van de transformaties vindt plaats in verstedelijkt gebied. 60 procent van de transformaties gebeurt in gebieden met goede tot zeer goede voorzieningen en met goede tot zeer goede knooppuntwaarden voor openbaar vervoer. Nieuwe ontwikkelingen en verdichting lijken globaal genomen dus vooral te gebeuren op plekken die zich ertoe lenen.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat in landelijke gebieden ook nog woningen worden gebouwd of transformaties plaatsvinden, bijvoorbeeld in de dorpskernen. Ik denk dat we dit ook moeten blijven stimuleren, om de leefbaarheid van die dorpen te verzekeren.
In elk geval zien we de voorbije twintig jaar een halvering van het aantal nieuwbouwdossiers in het landelijk gebied en een toename van het aantal transformaties. Ik heb de indruk dat de lokale besturen in hun vergunningenbeleid wel degelijk een goede aanpak vertonen. We evolueren dus in de goede richting, maar alles kan natuurlijk beter.
Overstromingen en wateroverlast zijn een complex gegeven. Ze hebben ook verschillende oorzaken die verschillende oplossingen vragen. Ik wil er ook even op wijzen dat de cijfers uit deze studie dateren van 2015 en dus mogelijk een fout beeld geven van het actuele vergunningenbeleid in die overstromingsgebieden. Wanneer u kijkt naar de cijfers van bijkomende vergunningen binnen de signaalgebieden, merk ik het volgende op. In 2016 werden nog een dertigtal vergunningen verleend voor nieuwbouw of verkavelingen in signaalgebieden, mogelijk omdat die beslissingen met betrekking tot die signaalgebieden onvoldoende gekend waren. Tegen sommige daarvan werd met succes annulatieberoep aangetekend. In 2017 daalde het aantal vergunningen drastisch. Tussen juni 2017 en juni 2018 werd nog maar één vergunning verleend.
Laat me toe even dieper in te gaan op het beleid van de signaalgebieden. In uitvoering van dat beleid besliste de vorige Vlaamse Regering in verschillende beslissingen over het vervolgtraject en de beleidsopties voor alle signaalgebieden. Daarbij is de nodige tijd genomen om de complexiteit onder de loep te nemen en om in overleg te gaan met de verschillende experten. Voor sommige gebieden is gedeeltelijke bebouwing nog mogelijk, voor zover bijkomende maatregelen genomen worden op vlak van waterberging. In andere gebieden is waterrobuust bouwen of verbouwen ook nog mogelijk. Het is niet haalbaar om alle landelijk gelegen onbebouwde bouwgronden hun statuut te ontnemen, zeker niet die percelen die goed gelegen zijn, in de kernen bijvoorbeeld.
Maar er zijn inderdaad gebieden die beter helemaal van bebouwing gevrijwaard blijven. Ik benadrukte hier al eerder dat het mijn ambitie is om het beleid rond de signaalgebieden verder te zetten in deze legislatuur. Het is mijn bedoeling in te zetten op de concrete herbestemmingen, de zogenaamde watergevoelige openruimtegebieden. In totaal gaat het om ongeveer 1600 hectare signaalgebieden.
Eigenaars van die gebieden kunnen vandaag immers worden geconfronteerd met een weigering van vergunningen zonder perspectief op een vergoeding. Ik wil dit definitief oplossen. Voor de watergevoelige openruimtegebieden zal ik de nieuwe planschaderegeling uit het Instrumentendecreet toepassen. Ik zal zeker ook nog andere initiatieven nemen om de open ruimte te versterken.
Men vroeg ook naar het mogelijke conflict tussen het gewenst ruimtelijk beleid enerzijds en de vergunningscontext anderzijds.
Deze studie is een van de vele studies die zijn opgemaakt. In de studie uit 2017 over het ‘Uitwerken van beleidsinstrumenten voor het verminderen van het ruimtebeslag in de open ruimte’ worden een aantal pistes aangegeven om de toename van het ruimtebeslag te stoppen en de verhardingsgraad te verminderen.
Ook belangrijk in de verdere uitwerking is de studie over het ‘Vergunningenbeleid in Vlaanderen’, waar in deel 4 een beknopte screening is gebeurd van bestaande instrumenten en regels in het vergunningenbeleid die de strategische visie van het BRV zouden kunnen ondergraven.
Al deze voorstellen kunnen natuurlijk niet los worden gezien van andere initiatieven die nodig zijn om op een meer duurzame manier met onze ruimte om te springen. Die maatregelen situeren zich zowel op regelgevend als planologisch vlak, en omvatten zowel maatregelen om verdichting op goed gelegen locaties te stimuleren als maatregelen om verdere versnippering van de open ruimte te vermijden. Om bepaalde ongewenste ontwikkelingen definitief te vermijden, zullen ook planinitiatieven nodig zijn. Ik verwees eerder al naar de beslissing om signaalgebieden om te zetten naar ‘watergevoelige openruimtegebieden’.
Het is mijn bedoeling om in 2020 een ontwerp Beleidsplan Ruimte Vlaanderen voor te leggen aan de Vlaamse Regering, waarin een set van beleidskaders opgenomen is met concrete acties. Daarbij voorzie ik ook in acties om het vergunningenbeleid af te stemmen op de visie van het BRV.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, het antwoord is niet echt verrassend. Het komt erop neer dat die studie een studie is naast zovele en dat een deel correct is en een deel niet. Ik kan alleen maar vaststellen dat er in de conclusies heel expliciet staat dat de gewestplannen die intussen vijftig jaar oud zijn, bepalen op welke manier en in welke mate er zal worden gebouwd of verbouwd.
Het ontgoochelt een beetje dat er geen andere en bijkomende initiatieven worden genomen.
Ik wil nog even focussen op de codex en de Wegwijzer Codextrein. Deze studie zegt dat er een spanning is tussen wat we willen en wat we vergunnen, en dat merken we ook op het terrein. De sector geeft zelf aan dat ze het bos door de bomen niet meer zien. De Codextrein heeft ervoor gezorgd dat er een verkavelde wetgeving is die heel ingewikkeld en heel complex is. Er zijn heel veel uitzonderingen. Recent was er de vernietiging van het artikel rond zonevreemde tuincentra en dat is het vierde artikel dat wordt vernietigd. Het gaat over artikels waarbij er veel vragen waren bij het opstellen van de Codextrein. Het toont aan dat een aantal dingen niet oké zijn, en die zorgen ervoor dat het complex en niet transparant is. Ze zorgen ook voor rechtsonzekerheid bij de aanvrager en de bouwheer, maar ook bij de omgeving.
Minister, ik heb op mijn vraag geen duidelijk antwoord gekregen. Zult u met al deze gegevens en met het feit dat er recent een aantal uitspraken zijn geweest die artikels vernietigde, de Codextrein eens grondig onder de loep nemen zodat het vergunningenbeleid kan worden vereenvoudigd? U kunt meteen ook de link met het omgevingsbeleid en het openruimtebeleid grondig leggen. Dan kan de wirwar van regeltjes en uitzonderingsmaatregelen die ervoor zorgen dat we vastgebonden zijn en die een grondig openruimtebeleid in de weg staan, worden weggewerkt. Ik dring er echt op aan om dit eens grondig te doen.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ik zal misschien een positievere repliek geven dan mevrouw Schauvliege, ook al deel ik een beetje de analyse dat de regelgeving heel complex is en zo zorgt voor rechtsonzekerheid en vergunningen die misschien niet gewenst zijn.
Minister, u zei als antwoord op de laatste vraag dat u in 2020 het BRV zult voorleggen aan de Vlaamse Regering. Belangrijker nog, ik heb ook gehoord dat u acties zult ondernemen om het vergunningenbeleid af te stemmen op de doelstellingen van het BRV. Ik denk dat dit nodig is. Nu is er inderdaad een schisma tussen het planningenluik en het vergunningenbeleid. Ik merk het ook in de praktijk. Als bevoegd schepen is het heel moeilijk om vergunningen te weigeren als niet-gewenst, want als het ene niveau iets weigert, zijn er vele beroepsmogelijkheden. Die moeten er zijn, maar een duidelijker en eenvoudiger regelgeving zou toch wel gewenst zijn.
Minister, heel veel succes en hartelijk dank voor uw antwoord op de derde vraag dat u met het BRV verder zult gaan en de nodige acties zult ondernemen.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Minister, in eerste instantie zal het u niet verrassen dat wij tevreden zijn met het feit dat u de aandacht voor de landelijke dorpen nog eens heel duidelijk in de verf zet. (Opmerkingen van Zuhal Demir)
Mevrouw Schauvliege, ik ben het niet eens met de toon van uw repliek. U doet net alsof met de vernietiging van het artikel over de zonevreemde tuincentra de bouwshift op de helling wordt gezet.
Ik zeg gewoon dat het de vierde op rij is en er zullen er nog volgen.
Ik denk dat het een van de uitzonderingen is in de Codextrein.
Er is een weg ingeslagen. Van bij het begin zijn oppositie en meerderheid het oneens geweest. Uw partij zei dat er een bouwstop moest komen en wel onmiddellijk. Wij hebben altijd gezegd dat dit niet kon: het is een trein aan 300 kilometer per uur ineens tot stilstand brengen. We moeten inderdaad gaan naar een bouwshift waarbij we ervoor zorgen dat Vlaanderen een antwoord kan vinden op de vraag waar we in de toekomst gaan wonen, werken en recreëren, terwijl we naar die bouwshift gaan. In de vorige legislatuur zijn hiervoor al een aantal stappen gezet. Ik heb vandaag duidelijk gehoord dat men op die ingeslagen weg verdergaat.
Uit uw verhaal begrijp ik dat u vraagt om de Codextrein aan te passen naar vergunningen. Het gewestplan is nu eenmaal een gegeven en heeft rechtszekerheid gegeven aan mensen. Men kan toch niet van vandaag op morgen zeggen dat het rap wordt aangepast, zodat er niet meer kan worden gebouwd en daarmee is de kous af. Er is ook nog zoiets als eigendomsrecht. Mensen hebben bouwgronden gekocht voor hun kinderen of voor zichzelf. Ze hebben die gronden gekocht, omdat het een bouwgrond is en er zekerheid is dat er op kan worden gebouwd. Als de overheid morgen zegt dat op die grond niet meer kan worden gebouwd, dan moet daar een vergoeding tegenover staan. Het Instrumentendecreet is hiervoor de juiste basis.
De heer Pieters heeft het woord.
Minister, ik wou nog iets toevoegen. U hebt het over functiewijziging. Ik speel een beetje in op wat collega Ceyssens zegt en wil er de landbouw bij betrekken.
Er zijn landbouwbedrijven die zich omvormen tot tuincentra of veevoederbedrijven. Ze doen een functiewijziging of gedeeltelijk om nadien een volledige functiewijziging door te voeren. In welke mate mogen of zijn de lokale of bovenlokale besturen of de provinciale besturen enigszins flexibel, wanneer er procedures bij betrokken zijn? Collega Ceyssens had het ook al over het eigendomsrecht. En in welke mate kunnen verbouwingen nog worden toegestaan?
Collega's, ik permitteer het mij om kort aan te sluiten.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord, wat trouwens volledig in de lijn ligt van wat neergeschreven is in het regeerakkoord. Het is niet eenvoudig om vandaag op dit ogenblik door het bos alle bomen te zien. De weg die moet worden afgelegd, zal nog enige tijd in beslag nemen.
Minister, ik ben zeer blij dat u – ik zal het in de vorm van een vraag doen om alle onduidelijkheid weg te nemen – de visie, neergeschreven in de beleidsvisie Ruimte Vlaanderen, bevestigt. Ik ben het er helemaal mee eens. We moeten duurzaam omgaan met de open ruimte. We moeten versnippering proberen tegen te gaan. We moeten zorgen voor verdichting en verwevenheid. Er zijn zoveel ruimtevragen die we een plaats moeten geven. Dat neemt niet weg dat we vandaag enkel nog maar – nog maar is misschien oneerbiedig – te maken hebben met een beleidsvisie. Minister, die beleidsvisie moet worden omgezet in een beleidsplan met een aantal juridische handvaten die de beleidsvisie op het terrein vergunningsmatig moet toepassen.
Vandaag is er nog altijd de rechtszekerheid van een aantal plannen, zoals de gewestplannen. Als het een woonzone is, een vergunde verkaveling, dan kan je vanwege een evoluerende visie niet zomaar plots iets veranderen, ook al is dat een gewenste ontwikkeling, want dan raak je iemand in zijn eigendomsrecht.
Minister, ik ben dus blij dat u de visie onderschrijft en dat men zal evolueren naar kaders van juridische handvaten om die visie op het terrein neer te zetten, maar ondertussen bevestigt u de rechten van mensen die rechtszeker verkregen zijn. We zullen die ook blijvend honoreren.
En mijn vraag is: de visie op zich is met andere woorden geen element om een vergunning te weigeren. Ik kreeg hiervan graag de bevestiging om alle onduidelijkheid uit de wereld te helpen.
Minister Demir heeft het woord.
Collega's, ik kan natuurlijk beamen dat de regelgeving zeer complex is. Ik heb die regelgeving ook niet gemaakt, maar ze is inderdaad zeer complex, niet alleen voor de lokale besturen en de gewone mensen maar ook voor de Vlaamse Regering. Ze is wat ze is. Ze is het resultaat van het beleid van de afgelopen jaren.
Een van de vaststellingen in beide studies is dat onze regelgeving heel vaak generieke regelgeving is die overal in Vlaanderen en in elke bestemmingscategorie van toepassing is. Denk bijvoorbeeld aan het Vrijstellingenbesluit, de mogelijkheden voor zorgwonen of de zonevreemde functiewijzigingen. De studies geven aan dat veel regelgeving of instrumenten op zich niet verkeerd zijn of tot ongewenste ontwikkelingen leiden, maar wel dat de generieke toepassing ervan ongewenste effecten kan hebben. Ruimtelijke ordening – of we dat nu willen of niet – is nu eenmaal contextgebonden.
In de studies wordt daarom ook voorgesteld om de vergunningsregels gebiedsgericht te differentiëren om de doelstellingen van het BRV te stimuleren. Bepaalde regels kunnen binnen stedelijke of goedgelegen gebieden het gewenste beleid van kwalitatieve verdichting of verweving ondersteunen, terwijl deze in het landelijk gebied mogelijks negatief werken.
Zoals gezegd, zullen we al deze studies en aanbevelingen oplijsten en nagaan op welke manier de regelgeving moet worden aangepast om de principes van het BRV op het terrein te realiseren. Dit laatste is zeer belangrijk.
Het is natuurlijk aan het parlement, maar het zou interessant zijn om een gedachtewisseling te organiseren over deze studies.
Mevrouw Van Cauter, er is geen absoluut bouwrecht, wel een eigenaarsrecht. Het verhaal van de planschade, wat u ook hebt benadrukt, kan ik ook bevestigen. Vergunningen kunnen worden geweigerd op basis van strijdigheid met de goede ruimtelijke ordening.
Op basis van een beleidsvisie.
Als de beleidsvisie in de wetgeving zit. Voor alle duidelijkheid: iedereen moet zich aan de wet houden. Ik denk dat we daar heel duidelijk over zijn. Ik vind dat zelf als jurist ook heel belangrijk. Tot voor kort had ik niets te maken met ruimtelijke ordening, omdat ik altijd andere domeinen heb opgevolgd. Persoonlijk denk ik dat dat goed is, omdat ik met een frisse blik kan kijken, maar iedereen zal zich aan de wet moeten houden. Ik vind dat zeer belangrijk.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Een van de goede dingen aan de Codextrein was natuurlijk dat er een artikel is voorzien dat beleidskaders kan omschrijven waaraan vergunningen kunnen worden afgetoetst. Het is dus wel degelijk zo dat een beleidsvisie het kader kan zijn om vergunningen af te leveren. Dat is net een van de goede wijzigingen geweest.
Er zijn de afgelopen legislatuur heel wat artikels in de Codex en de Codextrein geslopen die een goed openruimtebeleid een beetje verhinderen, waaronder de vele mogelijkheden voor functiewijzigingen. Het wordt er systematisch uitgehaald, maar het is een beetje jammer. Ik hoor dat u wel bereid bent om die regelgeving onder de loep te nemen. Ik kijk er dan ook echt wel naar uit om dat grondig te doen. Het is niet alleen de milieusector die zegt dat het onwerkbaar is, maar ook de mensen op het terrein die woningen zetten, weten op den duur niet meer wat ze wel en wat ze niet mogen doen. We hebben zelf een wetgeving gecreëerd die verkokerd is, die koterij- en aanbouwwetgeving is. We moeten daar vanaf.
Ik dring zeer sterk aan op een vereenvoudiging van die wetgeving, zodat we weten waar we aan toe zijn. Ik kijk er dan ook naar uit om die discussie te kunnen voeren om grondig werk te kunnen leveren, zodat de bouwshift die hier wordt gepretendeerd en die eigenlijk vanzelf gerealiseerd raakt, echt leidt tot een kwalitatief openruimtebeleid.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de toegevoegde antwoorden. Het is een zeer interessant debat. Het is een interessante suggestie om in deze commissie de studies te laten toelichten en het debat daarover ten gronde te voeren. Ruimtelijke ordening is geen gemakkelijke materie.
Het is misschien ook interessant om het spanningsveld tussen bouwrechten en eigendomsrechten eens te onderzoeken. Eigendomsrecht is een grondrecht, maar dat wil niet zeggen dat je er automatisch recht op hebt om een vergunning op die eigendom te verkrijgen, want die moet altijd worden getoetst aan een goede ruimtelijke ordening. Als de overheid een eigenaar tegenhoudt om iets te bebouwen of een grond wil herbestemmen, dan spreekt het voor zich dat er enige compensatie moet zijn. Het lijkt mij logisch. Als je een vergunning hebt, heb je het recht om te bouwen, maar we mogen bouwrecht niet verwarren met eigendomsrecht. Dat is toch nog een belangrijk verschil.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.