Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Deze regering heeft de ambitie uitgesproken om verder in te zetten op de steden en die te ondersteunen in de aanpak van de maatschappelijke uitdagingen waarmee ze worden geconfronteerd. U bent nu zelf nog titelvoerend burgemeester van een centrumstad en u weet dus dat steden worden geconfronteerd met zeer grote en specifieke uitdagingen. Een van die uitdagingen is onder meer het creëren van een stadsomgeving waar het voor jonge gezinnen goed is om te wonen en te blijven wonen.
In dat verband zijn recent verontrustende cijfers gepubliceerd van Statbel, het Belgische statistiekbureau. Daaruit blijkt dat er de laatste jaren terug meer jonge gezinnen uit de stad vertrokken zijn dan dat er bijkwamen. Vooral in de centrumsteden Gent, Leuven, Mechelen, Roeselare, Kortrijk, Turnhout, Oostende en Antwerpen blijkt dat het geval te zijn. In de grootsteden Gent en Antwerpen maar ook in uw stad Mechelen is het aantal wegtrekkende gezinnen het grootst.
Het is hard te betreuren dat het vooral jonge gezinnen zijn die de stad verlaten. Het zijn immers juist deze jonge gezinnen die uiterst belangrijk zijn voor de toekomst van onze steden. Een dergelijke evolutie is nadelig voor de steden, maar ook voor het nog resterende platteland. De steden verliezen inwoners uit de middenklasse en de stadsranden verstedelijken verder, wat dan weer bijdraagt tot de fileproblemen en de klimaatproblematiek.
Deskundigen wijzen op de hoge woningprijzen als een van de belangrijkste oorzaken van deze stadsvlucht. De uittocht van jonge gezinnen kan alleen maar gestopt worden wanneer er nieuw betaalbaar vastgoed en een voldoende gevarieerd aanbod komt.
Minister, hebt u al kennisgenomen van de recente gegevens van Statbel over de stadsvlucht? Welke conclusies trekt u daaruit voor de krachtlijnen van het stedenbeleid dat u de komende bestuursperiode wilt voeren?
Welke initiatieven wilt u nemen, samen met onder meer de minister van Wonen, om jonge gezinnen in de stad te houden? Zult u daarover met de steden zelf het nodige overleg opstarten om tot een krachtige, gezamenlijke en gedragen aanpak te komen?
Minister Somers heeft het woord.
Ik heb de samenvatting van de studie in de krant gelezen. Ik ga niet mee in het negativisme dat daarvan uitgaat. Voor mij is de grote conclusie dat wij veel accurater, nieuwer en beter cijfermateriaal nodig hebben. Ons statistisch materiaal is inaccuraat, ik zal u uitleggen waarom.
Ik heb de cijfers bij me van de 19- tot 28-jarigen en die evolutie in de steden is heel positief. Ik neem even mijn eigen stad als voorbeeld. In 2016 verlieten volgens de studie waar u naar verwijst, 63 mensen en kinderen van de categorie 29- tot 36-jarigen de stad Mechelen. In datzelfde jaar kwamen er 403 19- tot 28-jarigen bij. 63 mensen verlaten de stad, maar 403 van de cohorte ervoor komen erbij.
Wat betekent dat in mensentaal? Als er 100 mensen bij komen tussen 19 en 28 jaar: op een moment dat ze het ouderlijk nest verlaten, op eigen benen gaan staan en een relatie starten, komen ze naar de stad, ze komen er wonen, huren een appartement, kopen een goedkoop huis. Op het moment dat ze zich definitief gaan settelen, verkiezen een aantal van die mensen om niet in de stad te blijven. Een groot deel van hen blijft wel. Als je zo'n cohorte enkel bekijkt op het meest kwetsbare moment, dan zeg je dat heel veel gezinnen de stad verlaten, maar je brengt niet de gezinnen in beeld die tien jaar voordien op een jongere leeftijd naar de stad zijn gekomen en er definitief blijven wonen. We moeten accurater en juister materiaal hebben, want het is heel belangrijk om dit goed te begrijpen.
Er zijn natuurlijk wel elementen waarom gezinnen op een zeker moment de stad verlaten. Het heeft te maken met de prijzen van de woningen, het ligt aan het feit dat gezinnen – om begrijpelijke redenen – vasthouden aan een huis met een tuin. Sommige gezinnen willen bouwen. Kunnen ze dat in een stedelijke omgeving? Er zijn nog andere elementen die meespelen en bepalen dat iemand de stad verlaat.
Wat ons allemaal moet interesseren, is de vraag hoeveel procent van de mensen die de stad zijn binnengekomen op een bepaald moment in de stad blijft, en hoeveel procent de stad verlaat. Bij de +55-jarigen is er het omgekeerd fenomeen: er is een instroom van +55-jarigen naar de stad. Dat staat ook in het rapport. Wat wij dus nodig hebben, is beter materiaal.
Ook de cijfers van de interne en externe migratie zijn achterhaald in Vlaanderen. Interne migratie gaat over migratie in ons land. Zegt dat iets over de mensen? Zegt dat iets over het profiel van die mensen? Zegt dat nog iets over de etnisch-culturele afkomst van die mensen of de sociaaleconomische positie van die mensen? Eigenlijk niet meer, want als iemand van Antwerpen naar Mechelen verhuist, is dat een interne migratie en wordt er een bepaald beeld gecreëerd in contrast met externe migratie. Maar het zijn achterhaalde beelden. Wat wij moeten doen, is accurater cijfermateriaal verzamelen.
We hebben al met de administratie gepraat. Als burgemeester heb ik het altijd interessant gevonden om exact te kunnen inschatten hoe de bevolking in een stad evolueert. Verkleurt de stad? Verpaupert de stad? Slaagt de stad erin jonge mensen aan te trekken en te verankeren in een stad op het moment dat ze een gezin gaan vormen? Lukt dat voldoende of niet? Als je dat weet, kun je een beter beleid voeren.
Er zijn steden die vandaag erg inzetten op vergroening. Ze realiseren stadsparkjes als alternatief voor de tuin. Werkt een collectieve tuin in de stad of houden mensen toch vast aan de kleine, private tuin? Het is belangrijk voor stadsontwikkeling om daar inzicht in te hebben.
In Aalst bijvoorbeeld wonen meer dan de helft van de mensen niet in de stadskern. Aalst is een grote gefusioneerde stad. Ik ken Aalst toevallig goed omdat mijn echtgenote van daar afkomstig is. Van de 85.000 inwoners van Aalst woont meer dan de helft landelijk. In een stad als Mechelen met 87.000 inwoners woont twee derde of drie vierde stedelijk omdat de historische stad Mechelen groter is en klein gefusioneerd. Als je daar over stedelijkheid spreekt, spreek je dus over een andere soort stedelijkheid.
We moeten dat dus scherper in beeld krijgen. Evident moet het beleid dat we de voorbije jaren hebben gevoerd, verder door Vlaanderen worden ondersteund. Het is het beleid van stadsvernieuwing, van vergroening, van voldoende aanbod voor jonge mensen, van veiligheid, van netheid, van herwaardering van buurten, van het tegengaan van segregatie. Op al die sporen is er werk te leveren. In het Vlaams regeerakkoord zijn heel wat elementen die toelaten om zo'n robuust beleid voor de steden verder te voeren. Dat is belangrijk.
Vooraleer we een conclusie trekken over wie er echt instroomt en wie er echt uitstroomt en waarom, is er toch beter statistisch materiaal nodig. Ik wil daar absoluut werk van maken want ik wil het beeld helderder krijgen. Vandaag is dat niet helder genoeg.
Wat we wel hebben, is de gemeente- en stadsmonitor. We stellen vast dat de bevolking in de steden toeneemt. Het aantal jongeren in de steden daalt niet. In 2007 was 19,2 procent van de totale bevolking 17 jaar of jonger. In 2017 was dat 19,9 procent. De bevolking in de steden verjongt dus.
In de stadsmonitor is ook gepeild naar verhuisintenties. Men kan dat vinden op de website. Wat blijkt? Ongeveer 7 procent van de bevraagden in de centrumsteden heeft een verhuisintentie binnen dezelfde buurt. Ongeveer 10 procent van de bevraagden in de centrumsteden heeft een verhuisintentie naar een andere buurt in dezelfde stad. Ongeveer 10 procent van de bevraagden in de centrumsteden heeft een verhuisintentie naar een andere stad of gemeente. Meer dan 70 procent heeft geen verhuisintentie. Een zeker deel heeft dus een verhuisintentie, maar een nog veel groter deel niet. Uit mijn lokale ervaring weet ik dat van de cohorte jonge twintigers die kiest om in de stad te gaan wonen, het grootste gedeelte ook in de stad blijft wonen.
Een stad moet ook de ambitie hebben om een sociale mix te hebben. Het is gezond dat een stad probeert om ook sterkere groepen in de samenleving aan te trekken om een sterker sociaal draagvlak te creëren. Als een stad erin slaagt om de middengroep – tweeverdieners, hogeropgeleiden, jonge twintigers – naar de stad te krijgen, dan blijkt dat het grootste deel daarvan ook blijft wonen in de stad. Een deel verhuist opnieuw naar een andere stad of naar meer landelijke gebieden.
De verhuisintenties zijn hoger voor de leeftijdsklassen 25 tot 34 jaar. We zien ook een geheel aan motieven ter verklaring van verhuisintenties: ontevredenheid met de huidige woning; ontevredenheid met de huidige buurt; de wens om eigenaar te worden; betere afstand woon-werk; behoefte aan zorg; veranderingen in de financiële situatie. Er zijn dus nogal wat motieven. Er is geen eenduidig beeld.
Ik beschouw uw vraag dus vooral als een oproep, ook voor mezelf, om een juister beeld te hebben van wat er in de steden gebeurt. We zijn al twintig jaar bezig met stadsvernieuwing. In sommige steden is dat heel succesvol, in andere minder. Wat is de impact en de aantrekkingskracht van de stad op welbepaalde groepen? Dan spreek ik over middengroepen, jonge middenklassengezinnen. Slaagt de stad erin ze te verankeren? Want dat is wat een stad moet doen. De natuurlijke instroom van een stad is vaak kansarm, meer kwetsbaar. Vaak zijn het mensen met een migratie-achtergrond. Slaagt de stad erin om naast die groepen ook andere groepen aan te trekken en te verankeren in het stedelijk weefsel? Daar een goed beeld van krijgen, is volgens mij heel belangrijk, zowel etnisch-cultureel als sociaaleconomisch.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, mijn vraag ging er niet over om een goed beeld van de juiste gegevens te krijgen, omdat ik ervan uitging dat de cijfers accuraat waren. Als zou blijken dat dat niet klopt, is het uiteraard wel de vraag om over accurate en juiste cijfers te beschikken. Ze zijn nodig om een goed beleid te voeren voor de noden die er zijn. Mijn bijkomende vraag is dan wat u kunt doen om ervoor te zorgen dat we over die accurate cijfers kunnen beschikken.
Uiteraard was het ook helemaal niet mijn bedoeling om hier negatief te zijn. Ik geloof u zeker en vast wanneer u zegt dat er bij de jongste groep inwijkelingen een positief saldo is en dat zij makkelijker woningen in de stad zullen vinden. Ik denk dat de noden van een 19-jarige in een stad anders zijn dan die van een 25-jarige of ouder. U hebt zelf verwezen naar een aantal motieven van die categorie. Het gaat inderdaad over het starten van een gezin, de combinatie werk-privé, een goede pendelafstand, een huis met een tuin. Ik heb het zelf als opmerking genoteerd. Ik denk dat er in de steden nog altijd een aantal mensen zijn met de vraag naar hun eigen tuin, maar evengoed met de vraag om in de stadsontwikkeling te gaan naar meer publieke open ruimten, en alternatieve woonvormen zoals cohousing en kangoeroewonen wettelijk mogelijk te maken. Voor jonge mensen is het soms moeilijk om alleen te gaan wonen, zeker als je single bent. Cohousing is dan een alternatief.
In dat opzicht blijf ik nog altijd bij mijn initiële vraag: wat kunt u nog als extra beleid doen en welke maatregelen kunt u samen met de minister bevoegd voor Wonen nog nemen om tegemoet te komen aan de uitdagingen die er nog altijd zijn in de steden? Dat is een aanvoelen, dat is geen vraag op basis van de meest recente cijfers waarover ik beschik. Ik zit zelf in die leeftijdscategorie, ik heb ook net de zoektocht naar een huis achter de rug, en ik zie bij heel veel leeftijdsgenoten dat het een grote uitdaging is om dat binnen de stad te vinden.
Er zijn een aantal centrumsteden waar er wel een positief resultaat is, in die zin dat er minder gezinnen vertrokken dan er toekwamen. Hebt u gezien of dat eventueel het resultaat zou kunnen zijn van een aantal specifieke maatregelen die die centrumsteden genomen hebben? In de cijfers van Statbel ging het heel concreet over Aalst en over Sint-Niklaas. Ik vermoed dat u er minder zicht op hebt of er concrete beleidsmaatregelen zijn die in die steden geholpen hebben. En als er zaken zijn die u vanuit uw ervaring als burgemeester van de centrumstad Mechelen kunt meenemen voor andere steden, ben ik daar ook heel benieuwd naar.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister, u hebt zoals vaak een goed betoog gehouden, met wat andere cijfers. En u merkte ook terecht op dat de redenen om ergens weg te gaan uit een buurt of stad uiteraard redelijk divers zijn. Dat is zo. Maar ik raad u toch aan om de reacties op sociale media eens te lezen op de artikels over die stadsvlucht – dat zijn ontzettend veel reacties, maar die zijn heel waardevol, denk ik –, en ook om zelf eens in bepaalde wijken te gaan rondlopen.
U weet dat onze vriend van CD&V, Walter De Donder, collega van de heer Van de Wauwer, dat gedaan heeft en daaruit zijn conclusies getrokken heeft, met name voor Antwerpen – de stad die ik goed ken. Walter De Donder zegt: “Ik kom vaak in Antwerpen en ik ken daar ook een paar regio’s die zwaar getroffen zijn door migratie en door foute inburgering (…). Er zijn wijken in Antwerpen die volledig ontvolkt zijn van onze eigen mensen en die ingenomen zijn door andere groepen. Dat is in Brussel ook zo.” Ik denk dat daar natuurlijk de olifant in de kamer staat.
Er bestaan zulke wijken in Antwerpen en Brussel, en die beginnen ook in andere steden te ontstaan. U hebt dat wellicht aangeraakt, u hebt gesproken over het tegengaan van segregatie, u hebt gewezen op de kwaliteit van de buurt – dat is misschien een eufemisme om er toch op te wijzen dat de kwaliteit van bepaalde buurten onder invloed van die massa-immigratie achteruitgaat.
Als je in Antwerpen in de Seefhoek gaat wandelen, of in bepaalde wijken van Borgerhout, zie je een algehele verloedering van de netheid van het straatbeeld. Maar er zijn ook wijken in Antwerpen waar, als ik u er zou droppen met een blinddoek en ik u nadien zou vragen waar u was, u zou zeggen – als u eerlijk antwoordde – dat u in Marokko of in een of ander islamitisch land was.
Als u denkt dat er nog veel autochtonen zijn – Vlamingen, maar ook mensen met een andere migratieachtergrond, zoals Indiërs of Chinezen – die graag willen blijven wonen in een buurt waar alleen maar halalwinkels, moskeeën, Koranscholen zijn, en waar vrijwel alleen maar hoofddoeken en mannen met een djellaba te zien zijn, dan vergist u zich. Ik ken bijvoorbeeld een Indisch-Lets koppel dat zo’n wijk is ontvlucht.
De meeste mensen willen niet in zo’n geïslamiseerde buurt wonen. Ik denk dat u daar veel te licht over gaat en dat u dat probleem enorm onderschat. Ik zou toch eens concreet willen weten hoe u naar die wijken kijkt. Ik weet niet of u daar ooit al geweest bent, of u daar ooit al doorgewandeld bent, en of u gezien hebt dat dat er echt uitziet als een islamitisch land, en niet meer als een westers of Europees land.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van de Wauwer, ik heb eerst en vooral niet gezegd dat die cijfers niet juist zijn. Ze zijn feitelijk juist. Men heeft een opsomming gegeven van het aantal mensen die in- en uitstromen en men stelt vast dat er in de steden bij de 26- tot 35-jarigen een negatieve migratie is. Er zijn op die leeftijd meer mensen die de stad verlaten dan er binnenkomen. Dat cijfer is accuraat juist. Ik zeg alleen dat dat een slechte foto is omdat je natuurlijk het geheel van het verhaal moet bekijken.
Ik probeer nogmaals heel helder te zijn: als een stad erin slaagt om bij de 19- tot 26-jarigen een stijging van honderd te realiseren, en als er van die honderd mensen zeventig blijven wonen en dertig weggaan tussen 26 en 35 jaar, heeft die stad zeventig gezinnen gewonnen en geen dertig verloren. Klopt dat? Dat weten we onvoldoende. Dat moeten we net weten, want het kan zijn dat het niet zo is, of niet in alle steden. Daar moeten we helderheid over hebben.
Een stad die erin slaagt om massaal jonge mensen aan te trekken en het belangrijkste deel van hen vast te houden op het moment dat ze kinderen krijgen, is een stad die geen probleem heeft. Een stad die er niet in slaagt jonge mensen aan te trekken en 26- tot 35-jarigen massaal ziet vertrekken, is een stad die minstens naar haar jeugd, of naar middengroepen, of naar werkende gezinnen een probleem zou kunnen hebben. Ik wil dat helderder, ik vind het belangrijk om dat juist te weten, omdat je anders een beleid voert op basis van verkeerde parameters.
Ook lokaal is dat belangrijk, ook voor onze stadsbesturen is het belangrijk om juist te weten wie er binnenkomt, wie blijft en wie hen weer verlaat en waarom. Nog belangrijker: wat voor mensen komen er binnen en wat voor mensen gaan er weg. Slaagt men erin om alleen maar mensen aan te trekken die sociaal kwetsbaar zijn, of trekt men ook middengroepen aan? Slaagt men erin een gezonde mix te realiseren? Dat is heel belangrijk om een beleid op een goede manier in te schatten. Slagen we erin om op die manier onze stad voldoende draagkracht te laten behouden, om goed te kunnen functioneren, om een antwoord te bieden op maatschappelijke uitdagingen of niet?
Het is mijn echte overtuiging dat een stad die gesegregeerd is, sociaaleconomisch of etnisch-cultureel, een kwetsbare stad is, waarvan de leefbaarheid op termijn wordt aangetast. Een stad die een goede sociale mix realiseert, is een sterke stad, is een stad die kan emanciperen, die kan integreren, die kansen kan creëren en die sociale mobiliteit mogelijk maakt. We moeten die film juist hebben, en dan kunnen we beginnen te praten over welke maatregelen we moeten nemen. We weten immers welke maatregelen nodig zijn, we moeten die niet honderd keer heruitvinden: zorgen dat een stad veilig is, dat een stad in haar publieke ruimte net is, dat er in een stad sociale vooruitgang is, dat je een levendig sociaal weefsel hebt, dat er voldoende groene ruimte is, dat de levenskwaliteit aantrekkelijk is en dat er voldoende kinderopvang, schoolcapaciteit en dergelijk meer is. Dat maakt een stad leefbaar. Als je daar niet in slaagt, heb je een probleem.
Ik ga een stap verder, en dat is dan een antwoord op uw vraag, mijnheer Van Rooy. Natuurlijk ken ik die wijken. Ik ben achttien jaar burgemeester van een centrumstad geweest, een stad van een kleiner formaat dan Antwerpen, mijnheer Van Rooy, maar sociologisch heel vergelijkbaar met Antwerpen. Ze is weliswaar kleiner en daardoor misschien iets gemakkelijker een laboratorium voor een lokaal beleid, maar ze is superdivers: 54 procent van de in Mechelen geboren kinderen hebben een migratieachtergrond – om maar één voorbeeld te geven –, en er zijn meer dan 130 nationaliteiten. 32 procent van alle Mechelaars zijn mensen met migratieroots, de grootste gemeenschap van vreemde origine in mijn stad zijn mensen met Marokkaanse roots. Dat is dus een superdiverse stad. Ze behoort tot een van de meest diverse steden van Vlaanderen, samen met Antwerpen, Gent, Genk en Vilvoorde. Ik denk dat wij in de top vijf zitten van steden die het meest verkleurd, het meest divers zijn. Natuurlijk zijn er in zo’n stad ook wijken waar je een opeenstapeling hebt van maatschappelijke problemen, die u weliswaar uitvergroot en voorstelt op een manier die niet de mijne is.
Wat moet je lokaal doen? Je moet die aanpakken natuurlijk. Je moet zorgen dat je de verloedering in die wijken aanpakt, je moet ze opnieuw aantrekkelijk maken zodat middengroepen daar weer kunnen gaan wonen. Dat doe je door te investeren in de publieke ruimte, door te investeren in sociaal weefsel, door te investeren in veiligheid, door te investeren in nieuwe voorzieningen.
Wat heb ik gezien in de wijken in mijn stad? Als je dat volhardend en consequent doet, en als je zegt dat je niet gediend bent van een gesegregeerde samenleving, maar gemengde buurten wilt met een beleid dat daarop inzet, dan lukt het om ook in die moeilijkere buurten middengroepen terug te krijgen. Of die nu een autochtone of allochtone achtergrond hebben, dat interesseert mij minder. Wat mij wel interesseert is dat die mensen een sterk sociaal weefsel en een sterk profiel hebben en dat zij ervoor zorgen dat die scholen gemengde scholen worden, waardoor er opnieuw opwaartse sociale mobiliteit ontstaat.
Wij hebben wijken waar er opnieuw Chiro- en scoutsgroepen zijn. Daar wordt natuurlijk aan waardeoverdracht gedaan. Er ontstaan opnieuw buurtcomités, straatfeesten, mensen die op een positieve wijze bijdragen aan zo’n buurt. Dat kun je onmogelijk doen zonder de basisvoorwaarden te realiseren. Je moet ervoor zorgen dat dat een veilige gemeente is, dat daar de rechtstaat wordt gerespecteerd, dat daar de rule of law geldt en niet the law of the jungle. Dat is de evidentie. Maar je moet ook kansen creëren en ervoor zorgen dat je inclusief bent, dat je niemand uitsluit, dat je ervoor zorgt dat iedereen zich burger kan voelen van die stad, dat je kinderen niet stigmatiseert door hun afkomst, maar kansen geeft en dat je dat allemaal op een goede manier laat samenwerken. Dat is wat het lokale beleid moet doen, dat kunnen we moeilijk van hieruit doen.
We kunnen dat wel ondersteunen, we kunnen daar instrumenten voor aandragen. Een van die instrumenten zijn de sociale woonwijken waar we nu zeggen dat 3 procent van de sociale woningen kunnen toevertrouwd worden aan mensen die tot de middengroepen behoren. Die komen financieel eigenlijk niet in aanmerking voor zo’n woning, maar ze moeten in ruil wel bijdragen tot het versterken van het sociaal weefsel. Dat is een belangrijk punt in ons regeerakkoord. Ik heb dat in mijn eigen stad zien functioneren. Wij hebben dat gepionierd op een oud oefenplein, waar een grote concentratie van mensen was die in sociale woningen leefden. Die hadden zowel een sociaaleconomisch zwak profiel als vaak ook een migratieachtergrond. Als je daar dan 3 procent mensen kunt binnenbrengen – en dat zijn niet allemaal autochtone, maar ook allochtone mensen of mensen met allochtone roots – die maatschappelijk en sociaal sterk staan, dan kunnen zij daar opnieuw een sociaal weefsel creëren en daar voor vertrouwen en opwaartse mobiliteit zorgen. Ik vind dat geen verloren strijd. Ik denk dat je met robuuste, kordate, stevige, maar ook perspectief biedende democratische instrumenten de leefbaarheid in wijken en een stad kunt versterken, en dat die zo opnieuw aantrekkelijk worden voor middengroepen.
Want die wijken hebben een voordeel: de woningmarkt is daar natuurlijk wel interessant. Op een zeker moment is het voor de middengroepen ook interessant om daar te gaan wonen als ze de garantie hebben dat het daar netjes en veilig en leefbaar is, en dat daar een maatschappelijke cohesie is. Dan gaat men er woningen kopen en renoveren, en zorgt men voor de opwaardering van zulke buurten. Dat is in Mechelen zo, en dat is ongetwijfeld ook al in andere Vlaamse steden zo gebeurd. Er zijn succesverhalen, maar ook tegenslagen. Er zijn ook plekken waar dat nog niet goed functioneert. Ook in mijn stad zijn er plekken waar het nog niet zo goed gaat. Dat is geen paradijs, een stad is ook nooit af, maar ik ben daar niet pessimistisch over. Ik ben daar optimistisch over, en ik geloof dat je daarin met een goed en robuust beleid heel ver kunt raken.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Bedankt, minister. Ik wilde het over accurate cijfers hebben die het totale beeld schetsen. Het is heel belangrijk dat we daarover beschikken om het beleid op maat te kunnen voeren, zodat we naar leefbare steden kunnen gaan die aantrekkelijk zijn voor jonge gezinnen, om er te komen wonen en te blijven wonen. Dat moet denk ik wel het doel zijn: zoveel mogelijk jonge gezinnen in de steden houden. Er zullen uiteraard gezinnen zijn die om andere redenen uit de steden vertrekken. Als dat een positieve keuze is, is dat natuurlijk geen enkel probleem. Maar als ze uit de steden wegtrekken door het gebrek aan woningen en een gebrek aan een goede mix werk-privé-schoolopvang-netheid, dan is dat natuurlijk een ander verhaal. Ik kijk ernaar uit wat u hierrond in de toekomst nog zult doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.