Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over werkbaar werk
Vraag om uitleg over de resultaten van de laatste werkbaarheidsmonitor
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Voorzitter, mijn felicitaties met uw opmerkelijke promotie. Het is de eerste keer dat ik u iets nuttigs zie doen in dit huis! (Gelach. Opmerkingen)
We hebben het in de vorige commissievergadering als aperitiefje of voorsmaakje gehad over de bevraging van Securex. Daaruit bleek dat de meerderheid van de Vlamingen die aan het werk zijn, zichzelf niet langer ziet werken dan tot 60 jaar. Die studie lag of ligt in lijn met de resultaten van de werkbaarheidsmonitor van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Die resultaten bewijzen op zijn minst dat het houden of organiseren van zo’n werkbaarheidsmonitor nuttig is, want ze zijn zorgwekkend. Ik vat ze even kort samen. 36,8 procent heeft last van psychische vermoeidheidsproblemen en 310.000 werknemers zouden zich in een acute en problematische situatie richting burn-out bevinden. Een half miljoen Vlamingen zou met motivatieproblemen kampen. Tot slot kunnen ongeveer 300.000 mensen werk en privé niet combineren.
De SERV zelf heeft al een aantal voorzichtige verklaringen gegeven. Het zou iets te maken kunnen hebben met de krapte op de arbeidsmarkt. Vacatures raken moeilijk ingevuld, er is toenemende werkdruk, meer aanwervingen betekent meer werk, nieuwe collega’s moeten ingewerkt worden en niet-ingevulde functies opgevangen. Ook reorganisaties wegen door.
Er zijn zeker nog wel andere zaken. Ik denk aan het woon-werkverkeer, de niet altijd even simpele mobiliteitssituatie, het feit dat de inhoud van jobs in tegenstelling tot vroeger heel vaak verandert, en mogelijk ook nog extraprofessionele factoren die nieuw zijn – ik denk aan sociale media en noem maar op. We leven in een heel andere samenleving. Dat maakt het allemaal gecompliceerder, en ook niet zo eenvoudig om die resultaten te interpreteren. Los van de verklaring blijft het uitgangspunt dat er op dat vlak werk aan de winkel is.
In de vorige legislatuur, in november 2017, stelde de Vlaamse Regering, op initiatief van mijn buurman, toenmalig minister Muyters, samen met de SERV het actieplan Werkbaar werk op. Het werd goedgekeurd op 1 juli 2018. 32 actiepunten bevatten concrete zaken die te maken hebben met onder meer kennisdeling, de site www.werkbaarwerk.be, en met de fameuze werkbaarheidsscan die men met een cheque kan doen, een cheque die tot 10.000 euro ondersteuning gaat. Daarbij scant men de werkvloer om na te gaan hoe het er gestemd is met betrekking tot het concept werkbaar werk. We stelden nog maar enkele maanden geleden vast dat slechts 23 organisaties of bedrijven die scan hebben toegepast.
Minister, in uw beleidsnota gaf u aan dat u het akkoord tussen de sociale partners rond werkbaar werk verder zult uitvoeren. Vandaag is het te vroeg om u te vragen hoe het daarmee staat. Het is een fris en vers akkoord, en de legislatuur is nog maar gestart. Maar de resultaten van die monitor zijn toch in die mate zorgwekkend dat het mij – en ik stel vast ook de sp.a- en de Groen-fractie – nuttig leek om ze hier in deze commissie al ter sprake te brengen.
Zijn er specifieke initiatieven om dat nu verder te implementeren? Hebt u er zicht op wanneer u dat gaat evalueren? Het is daar nu nog te vroeg voor, maar is er al een tijdslijn? Zijn er nieuwe maatregelen boven op het actieplan, zaken die de Vlaamse Regering aanvullend kan doen om die negatieve cijfers om te buigen? De ambitie was om naar 60 procent tevredenheid of werkbaarheid te gaan tegen 2030.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Als sociaaldemocraten geloven wij ook dat economische en maatschappelijke vooruitgang hand in hand moeten gaan. Een gezonde economie moet mensen in staat stellen hun leven op een comfortabele manier te leiden. Een gezond evenwicht tussen welvaart en welzijn met werkbaar werk staat daarbij centraal.
Een leefbare job voor elke werknemer staat in Vlaanderen onder druk. Dat blijkt uit de werkbaarheidsmonitor van de SERV. De werkbaarheid daalt voor het eerst sinds de meting onder de 50 procent, en dat is behoorlijk zorgwekkend. In 2013 bedroeg de werkbaarheidsgraad nog 54,6 procent, in 2016 was die gedaald naar 51 procent en sinds vorige week staat die op 49,6 procent. Nochtans was de doelstelling van pact 2020 om de werkbaarheidsgraad naar 60 procent te krijgen. Daar zitten we meer dan 10 procent onder, dus ik vrees dat we van een mislukking van die doelstelling moeten spreken.
Ook het aandeel werknemers met motivatieproblemen nam sinds 2013 significant toe, met 3 procent. 21,1 procent van de werknemers heeft last van motivatieproblemen. Nog verontrustender is de stijging van 7,5 procent bij werknemers met werkstressklachten sinds 2013. Liefst 36,8 procent ofwel meer dan een op de drie werknemers heeft te maken met psychische vermoeidheid. Ik vrees dat het er in deze tijden, in deze donkerte en dit weer alvast niet beter op zal zijn.
Wanneer we kijken naar de stijging van de werkstress in verschillende sectoren, zien we dat de situatie in bepaalde sectoren drastisch achteruitgaat, vooral in de sector zorg en welzijn en in de voedingssector, met meer dan 9 procent. De meeste verontrustende evolutie doet zich voor in het onderwijs, waar het aantal werknemers met werkstress met bijna 11 tot meer dan 46 procent toeneemt. Tegelijkertijd zorgen besparingen bij de Vlaamse overheid ervoor dat men in de toekomst meer moet doen met minder personeel. Zo vloeien er de volgende jaren 419 mensen af bij VDAB, terwijl het ziekteverzuim in deze organisatie met zo'n 10 procent abnormaal hoog is.
De vorige regering – deze regering heeft alvast dezelfde doelstelling – probeert de werkbaarheidsgraad op te krikken met werkbaarheidscheques – tot nu toe met beperkt succes –, met een betere deling van onderzoek naar werkbaar werk en de actualisering van de werkbaarheidsmonitor.
De sp.a is er niet van overtuigd dat deze maatregelen voldoende zullen zijn om werk werkbaar te maken. Volgens ons is er meer nodig dan meten en sensibiliseren alleen. De Vlaamse overheid moet actie ondernemen die verder gaat dan het uitschrijven van werkbaarheidscheques. Bovendien zijn die beperkt tot de private sector, terwijl de grootste nood blijkbaar ligt bij voornamelijk publieke sectoren zoals de zorg en het onderwijs.
Minister, gaat u het gebruik van de werkbaarheidscheques uitbreiden naar non-profitorganisaties? Gaat u werken aan de doeltreffendheid van die werkbaarheidscheques? Gaat u middelen vrijmaken om actieplannen inzake werkbaar werk in organisaties concreet te ondersteunen? Gaat u van de controle op werkbaar werk een expliciete prioriteit maken van de Vlaamse inspectiedienst en dat aanbevelen voor de federale inspectiedienst? Gaat u samenwerken met de ministers van Onderwijs en Welzijn om de problematische situatie in die sectoren aan te pakken? Hoe gaat u de werkbaarheid bij overheidsorganisaties verbeteren terwijl zij met minder middelen meer moeten doen?
Minister, het is al aangehaald: sinds 2004 meet de SERV driejaarlijks de werkbaarheidsgraad op de Vlaamse arbeidsmarkt. Tussen 2004 en 2013 steeg die werkbaarheidsgraad voor werknemers van 52 naar 55 procent. Toen zat het dus nog goed. In 2016 was er dan een pijnlijke knik naar beneden, tot 51 procent, die zich nu, volgens de resultaten die vorige week verschenen, doorzet tot 50 procent. Dat wil dus zeggen dat slechts een op twee werknemers de eigen job werkbaar vindt. De hoofdoorzaak van die negatieve trend is het groeiende aantal werkstressklachten. Ruim een op de drie werknemers kampt met psychische vermoeidheidsproblemen. De meest verontrustende cijfers zien we in de sectoren onderwijs, zorg en welzijn, en in de voedingsindustrie.
Werkbaarheid en werkzaamheid gaan hand in hand: als we willen dat mensen langer gaan werken, dan zijn werkbare jobs essentieel. In het Pact 2020 werd nog de doelstelling verwoord om een werkbaarheidsgraad van 60 procent te halen tegen 2020, maar na de vorige resultaten lijkt het me duidelijk dat dat niet zal lukken, en er is beslist een tandje bij te steken. Zo is het actieplan Werkbaar werk tot stand gekomen, in overleg tussen de sociale partners en de vorige Vlaamse Regering. Dat is in het voorjaar van 2019 gestart. Het is daarbij opvallend dat er in uw beleidsnota wel een doelstelling wordt gezet met betrekking tot de werkzaamheid, namelijk 80 procent, maar dat er nergens een concrete ambitie met betrekking tot de werkbaarheid wordt geuit. Er zijn tal van acties om mensen op de arbeidsmarkt te krijgen, maar er wordt mijns inziens bitter weinig gezegd over de gezondheid van die arbeidsmarkt zelf. U verwijst daarbij vooral naar het actieplan Werkbaar werk. Gezien de resultaten van de jongste werkbaarheidsmonitor is het duidelijk dat dit vanaf het begin zeer goed moet worden opgevolgd.
Minister, daarom heb ik enkele informatieve vragen aan u. Welke doelstelling, welke concrete target stelt u voorop met betrekking tot de werkbaarheidsgraad? Waar wilt u landen tegen 2024? Op welke manier en binnen welke tijdspanne word het actieplan Werkbaar werk gemonitord?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Annouri, ik stel vast dat u het bondigst bent in het formuleren van uw vraag. Dat is voor mijn werkbaarheid natuurlijk ook interessant.
Collega’s, ik deel de bezorgdheden die hier zijn uitgedrukt. Werkbaar werk is een ontzettend belangrijke factor om ervoor te zorgen dat mensen niet alleen langer, maar ook meer gemotiveerd aan de slag gaan. Het is zeker mijn bedoeling om vanuit mijn eigen bevoegdheden volop in te zetten op het bevorderen van werkbaar werk en het verhogen van de werkbaarheidsgraad. Men moet zo enthousiast en gezond mogelijk aan de slag kunnen gaan en blijven.
Misschien eerst eventjes inzoomen op de werkbaarheidsmonitor. We hebben die vorige week al voorzichtig aangehaald. Ik heb toen geprobeerd er niet te diep op in te gaan. Ik lees daar goede en minder goede elementen in, en het is van belang dat we ze allebei ook vernoemen. Positief voor mij is dat de mensen meer leerkansen ervaren op de werkvloer en meer autonomie krijgen in de job. U weet dat levenslang leren een van de speerpunten is van deze regering. Jobs worden ook gevarieerder. Nog iets positiefs is dat mensen meer ondersteuning van leidinggevenden ervaren. Dat zijn dus de positieve zaken, waarop we ook zeker verder moeten inzetten.
Negatief zijn, zoals we konden verwachten, de werkdruk en de emotionele belasting. Zeker die emotionele belasting stijgt sterk. Hoe weten we dat? We meten op basis van vier indicatoren: de psychische vermoeidheid, het welbevinden op het werk, de leermogelijkheden en de balans tussen werk en privéleven. We zien dat er ter zake wat evoluties zijn in de werkbaarheidsmonitor. Voor de collega’s die zich dat afvragen: wij houden daar ook rekening mee, in de Vlaamse visienota Vizier 2030. Daarin zijn die werkbaarheidsgraden van de SERV, dus die vier dimensies, als indicator opgenomen. We gebruiken die zolang er geen internationaal vergelijkende gegevens beschikbaar zijn. Het zou immers natuurlijk ook interessant zijn dat men zowat overal op gelijke basis zou kunnen meten.
Als we met één cijfer zouden werken om de werkbaarheidsgraad te bepalen, dan zouden we de verschillende evoluties onvoldoende kunnen capteren. Voor de doelstelling inzake werkbaar werk kijken we naar de ambitie in Vizier 2030. Daarin wordt als doelstelling naar voren geschoven dat Vlaanderen tegen 2030 tot de top van Europa behoort inzake de werkzaamheidsgraad, met langere loopbanen en meer werkbare jobs. In dat kader zet ik mij zeker in om het huidige VESOC-akkoord (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité) rond werkbaar werk maximaal uit te voeren en te bekijken hoe innovatieve oplossingen de werkbaarheid van jobs kunnen versterken. Sommigen zeggen dat het allemaal onvoldoende is, maar er is wel een VESOC-akkoord. Vanuit mijn achtergrond houd ik nogal van het sluiten van akkoorden met sociale partners. Als je van bovenaf iets poneert, en je voelt dat men er vanuit het veld helemaal niet mee aan de slag wil gaan, dan ben je natuurlijk slecht bezig.
Werkbaar werk gaat om een gedeelde verantwoordelijkheid van actoren: werkgevers, werknemers en zelfstandige ondernemers, sectoren en de overheid. Die verschillende verantwoordelijkheden zijn vastgelegd in het actieplan Werkbaar werk. Het is mijn bedoeling om daar voluit verder mee aan de slag te gaan. Het actieplan is de verdienste van mijn voorganger, hier ook aanwezig.
In de eerste jaarhelft van 2020 gaan we met de Vlaamse sociale partners een gezamenlijke stand van zaken opmaken met betrekking tot de uitvoering van het actieplan. We gaan ook bekijken welke bijkomende maatregelen nodig zijn. Ik zal dat agenderen op de eerste bijeenkomst van het VESOC, meteen ook de allereerste van deze legislatuur. Ik heb begrepen dat daar min of meer een datum voor vastligt.
Welke acties zijn er nu gepland om uitvoering te geven aan het akkoord? En wat met de werkbaarheidscheques en de verhoging van het plafond van de kmo-portefeuille? Het is mijn bedoeling om dat dossier volgende week voor te leggen aan de Vlaamse Regering. Sommigen hebben al uitgelegd wat je met een werkbaarheidscheque kunt doen. Sommigen zijn ook wat kritisch ten opzichte van die cheque, maar ik wil daar toch wel duidelijk over zeggen dat de werkgevers en de werknemers gezegd hebben dat het van belang is dat die cheques er komen. Als je wilt werken aan werkbaar werk, moet je wel eerst een scan doen van je bedrijf om te zien waar de knelpunten zitten en hoe je die kunt aanpakken. Meten is weten. Ik vind het dus sowieso van belang dat we hier naar een verlenging gaan.
Het VESOC-akkoord voorzag dat de werkbaarheidscheques van toepassing zouden zijn op de profit- en de socialprofitondernemingen. Ook dat aspect moeten we mee bekijken. De cheques zijn wat mij betreft nog onvoldoende gebruikt, maar dat heeft zijn redenen. Het is toch belangrijk, zeker als ik de uitdagingen rond werkbaar werk in de social profit zie, dat we bekijken of we aan die uitbreiding kunnen werken.
Als we naar de werkbaarheidsmonitor kijken, blijkt dat de sector zorg en welzijn het tweede slechtst scoort inzake werkstressklachten. Het is ook in die sector dat het aantal klachten het tweede sterkst is gestegen ten opzichte van 2013. We mogen daar als regering zeker niet blind voor zijn. Maar nog eens, dat zijn besprekingen die we moeten voeren binnen de Vlaamse Regering. Ik probeer zo getrouw mogelijk te werken aan de uitvoering van akkoorden die zijn gesloten met de sociale partners.
Voor de concrete uitvoering van acties kunnen ondernemingen een beroep doen op de kmo-portefeuille en ook – heel belangrijk, maar ook nog te weinig gebruikt – de nieuwe ESF-oproepen (Europees Sociaal Fonds) die mijn administratie aan het uitwerken is binnen het actieplan Werkbaar werk. Vanaf 1 januari 2020 zal er vanuit ESF Vlaanderen een raamovereenkomst voor dienstverleners beschikbaar zijn, waarop ondernemingen een beroep kunnen doen om hun hrm-processen te verbeteren. Dat is de overheidsopdracht ‘Van zelfdeterminatie naar werknemerswelzijn’. Het doel daarvan is het verhogen van de werkbaarheid om zo uiteindelijk het individueel welzijn te verbeteren. De dienstverleners moeten bij die opdrachten een heel grote aandacht schenken aan de autonomie, de verbondenheid en de competentie. Want dat zijn drie factoren die van groot belang zijn om ervoor te zorgen dat werknemers enthousiast en zinvol langer aan de slag kunnen blijven. Dat komt er dus aan op 1 januari.
Op 1 december, een paar dagen geleden, heb ik de nieuwe ESF-oproep gelanceerd, waarbij ondernemingen ondersteuning kunnen krijgen voor opleidingen rond vaardigheden in de 21e eeuw. Het gaat om digitale geletterdheid, kritisch en probleemoplossend denken of samenwerken. Het is de bedoeling dat we met deze oproep het levenslang leren in organisaties aanmoedigen en hen ondersteunen om hun werknemers sterker te maken op de arbeidsmarkt. Een van de beoogde specifieke doelgroepen van deze oproep zijn de 50-plussers, waartoe ik al even behoor. Ik zal eens kijken of er voor mij ook iets interessants tussen zit.
En dan is er de derde maatregel. In het voorjaar van 2020 komt er een ESF-oproep rond ‘anders organiseren’. Die heeft tot doel om acties rond werkbaar werk in ondernemingen te bevorderen. Ook via de toekomstige oproepen rond ‘leiderschap anders organiseren’ zal er vanuit ESF met Europese en Vlaamse middelen worden ingezet op werkbaar werk in ondernemingen.
We maken, met een vierde maatregel, ook werk van een betere bekendmaking van goede voorbeelden. Hiervoor ondersteunen we, samen met de Stichting Innovatie & Arbeid bij de SERV sectoren om rond werkbaarheidsuitdagingen te sensibiliseren en te informeren. Het is mijn bedoeling om daarvoor bijkomende middelen te voorzien. Deze ochtend op de radio sprak een heer over de uitdagingen in de poetssector. Dat raakt mij, omdat ik dit een van de meest onderschatte bezigheden vind. We zoeken uit hoe we in deze sectoren middelen kunnen vrijmaken om de werkbaarheid te verbeteren. Ik heb dat al gezegd naar aanleiding van het debat over de dienstenchequesector. Het gaat niet alleen om respect. Je moet ook uitzoeken hoe je het haalbaar kunt houden voor mensen die aan de slag zijn in die fysiek zeer belastende sectoren.
De vijfde maatregel betreft technologische innovaties en digitalisering, die volgens mij kunnen bijdragen aan werkbaar werk. We willen nog meer inzetten op onderzoek om meer mensen via technologische ondersteuning te activeren en duurzaam aan het werk te houden. Ik verwijs naar het voorbeeld dat ik hier al vaker gaf, namelijk de cobots in de sociale economie. In sociale werkplaatsen of maatwerkbedrijven kunnen mensen meer complexe taken uitvoeren dankzij de persoonlijke cobot die hen helpt.
Het is – dat is de zesde maatregel – mijn intentie om ondernemingen, sectoren en partnerschappen op de arbeidsmarkt te ondersteunen in de maatschappelijke transities waar we voor staan, zoals de digitalisering en het opvangen van de vergrijzingsgolf.
We willen daarnaast het instrument sectorconvenanten inzetten op werkbaar werk. Los van wat je in het algemeen kunt doen, is het ook van belang dat de sectoren zelf de hand aan de ploeg slaan. We bekijken ook loopbaanversterkende maatregelen, zoals de verlofstelsels, de loopbaanbegeleiding, de opleiding, de outplacement, de vrijstellingen, de transitiepremies. Zo willen we uitzoeken hoe vooral oudere werknemers een overstap kunnen maken naar jobs die aansluiten bij hun vaardigheden en verlangens. Er zal hierover wellicht nog een vraag komen. Gisteren of eergisteren zag ik de cijfers over werknemers die terugkeren na ziekte. Zij zeggen dat ze wel willen werken. We moeten hierin echt doorbraken realiseren, zowel op het Vlaamse als het federale niveau. We mogen de mensen niet stigmatiseren of straffen. Werken werkt echt emanciperend. Soms gaan mensen niet opnieuw aan de slag omdat er van hen verwacht wordt dat ze net hetzelfde werk verrichten als voor hun ziekte, maar ze dat niet meer kunnen. Hoe komt het dat er daar, ook intersectoraal, niet meer flexibiliteit is of dat er niet meer wordt gezocht naar goede opportuniteiten? Het is een belangrijke opdracht, waarbij ik me ook persoonlijk betrokken voel.
Wat betreft de combinatie van arbeid en privé zijn er ook al maatregelen genomen, via de thematische verloven, het flexibeler ouderschapsverlof en de aanmoedigingspremies die het een tiende ouderschapsverlof ondersteunen. Daarover hebben we reeds gesproken. Maar daartoe moet je zelf ook op bepaalde momenten werk en privé kunnen scheiden. Iedereen stelt vast dat ook ’s avonds de mailbox blijft volstromen. Je moet daar een evenwicht in zoeken. We hebben het daar bij Onderwijs, mevrouw Gennez, ook vaak over gehad. Hoe baken je die grenzen af? Dat is iets wat iedereen persoonlijk moet kunnen doen.
Welke middelen worden vrijgemaakt? Voor de verlenging van de werkbaarheidscheques voorzie ik 3 miljoen euro. Voor de kmo-portefeuille voorzie ik 40 miljoen euro. Voor de informatie naar sectoren is dat 144.000 euro. Voor de begeleiding van ondernemingen is een bedrag van 2 miljoen euro vanuit het Europees Sociaal Fonds en 3 miljoen euro vanuit het Vlaams Cofinancieringsfonds (VCF) voorzien. Samen gaat het dus om 5 miljoen euro. Dat gaat dus ook wel om substantiële bedragen.
Mijnheer Ronse, het werkbaarheidsakkoord is een ruim akkoord, dat op heel wat domeinen werkt en dat ook specifiek inzet op het aanpakken van de diverse problemen. We proberen om maximaal een invulling aan het akkoord te geven en ik onderneem ook breder actie, maar ik wil wel trouw zijn aan het akkoord tussen de sociale partners. Men kan zeggen dat het niet vooruitgaat, maar het is ook nog maar een recent akkoord. Het zou een beetje flauw zijn om keuzes die gemaakt zijn in de vuilnisbak te gooien omdat ze nog niet genoeg renderen, terwijl er nauwelijks tijd is geweest om ze uit te rollen.
Die evaluatie zullen we hoe dan ook met de sociale partners maken en dan zullen we kijken wat er nog nodig is, maar we moeten daarbij ook naar andere domeinen kijken, bijvoorbeeld mobiliteit of sport. Wat ik zelf plan om te ondernemen, is nagaan hoe we met innovatie de werkbaarheid kunnen versterken. Dat is een zeer boeiende oefening om mee bezig te zijn.
De controle op werkbaar werk, hetzij vanuit welzijn op het werk, hetzij vanuit de verlofstelsels, is een federale bevoegdheid. Ik zal mijn collega, minister Muylle, absoluut informeren over de resultaten van de werkbaarheidsmonitor. Ze heeft die trouwens al gezien. Ik zal zeker vragen om hieraan in haar inspectiebeleid de nodige aandacht te schenken.
Op de eerstvolgende VESOC-vergadering zal ik de evaluatie voorstellen van het werkbaarheidsakkoord. Zoals ik eerder al zei, is dit een gedeelde verantwoordelijkheid. Ik reken erop dat mijn collega’s van Welzijn, Bestuurszaken en Onderwijs de afspraken met betrekking tot hun bevoegdheden ook zullen uitvoeren.
Mevrouw Gennez, ik zei net tegen de voorzitter dat het bijzonder is om de vraag in deze commissie te krijgen, terwijl in mijn vorige leven de focus volop op de minister van Onderwijs lag om daar al de problemen op te lossen. Dit om te illustreren dat het inderdaad een gedeelde bevoegdheid is.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik denk dat we ons ten eerste nu nog niet te veel mogen laten verleiden tot evaluaties of bijsturingen. U hebt ook zelf aangehaald dat het plan nog maar net in actie is getreden. Er is hard gewerkt om dat akkoord rond te krijgen. Laat ons deze werkbaarheidsmonitor als een nulmeting beschouwen en het plan een kans geven om effectief op een deftige manier uitgerold te worden. Ik ben blij dat u daarvoor ook de nodige budgetten voorziet. Ik hoor u ook dingen zeggen over de socialprofitsector, werkbaarheidscheques enzovoort. Ik denk dat het goed zou zijn als men vanuit Welzijn daarvoor ook budgetten wil inschakelen.
Ik hoor u ook verwijzen naar mobiliteit en sport, en naar de bevoegdheden rond Welzijn en Onderwijs. Ik denk dat dit echt een transversaal thema is dat door de verschillende bevoegdheden heengaat. Het is belangrijk dat de ministers die voor die domeinen bevoegd zijn, actief betrokken worden bij de uitwerking van dit plan. Ik heb het gevoel dat dat ook zo is. We moeten u en de sociale partners even de tijd geven.
Ten tweede wil ik inpikken op wat u zei over de recente enquête van Securex over mensen die ziek zijn. 22 procent van de mensen die meer dan een jaar langdurig ziek zijn, zegt dat ze in die periode de facto wel hadden kunnen werken, de hele periode, of een deel van die periode. Ik hoor u graag zeggen dat er op dat vlak iets ingrijpends moet veranderen, zowel op Vlaams als op federaal niveau. In die zin is de wetgeving veel te rigide: ofwel ben je langdurig ziek, ofwel werk je. En als iemand eventjes de vinger in het water wil steken of de kans wil grijpen om te gaan werken, dan is het risico veel te groot om dat te doen. Onze wetgeving is niet meer aangepast aan de noden en de context van vandaag en heeft dan ook een nefaste impact op de werkbaarheid die mensen ervaren. Het klassieke beeld van de werknemer en de werkgever achterhaalt zichzelf.
Los van het actieplan is het onze taak om zowel op federaal als op Vlaams niveau heel hard na te denken over disruptieve modellen inzake arbeidsrelaties en de manier waarop we met langdurig zieken omgaan. Daar zullen we misschien fundamentele antwoorden vinden om die werkbaarheidsmonitor in een betere richting te draaien voor wat de resultaten betreft.
De arbeidsmonitor is wat hij is, er is hard gewerkt om een aantal parameters te definiëren over hoe die zaken meet. We moeten daar met een kritische blik naar kunnen en durven kijken en nagaan op welke manier die effectief meet wat er gemeten moet worden. Desnoods moeten we, op het moment dat het plan wordt geëvalueerd, de manier waarop gemeten wordt kritisch onder de loep nemen zodat we zeker zijn dat het uitsluitend de professionele contextfactoren zijn die hier uitkomen en niet andere factoren. Dat is zeer moeilijk maar we mogen onszelf niet vrijstellen van een dergelijke uitdaging.
Ik heb dus drie boodschappen. Ten eerste: geef de minister en de sociale partners de tijd. Ten tweede: laat ons partij- en niveau-overschrijdend de uitdaging aangaan om eens over heel disruptieve modellen na te denken. En ten derde: laat ons ook kritisch kijken naar de manier waarop die wordt gemeten, niet nu maar op het moment dat het plan wordt geëvalueerd.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik ben het helemaal eens met de uitgestoken hand van de heer Ronse om over de partijgrenzen, over de grenzen van meerderheid en oppositie en over de grenzen van de bevoegdheidsniveaus te zoeken naar oplossingen voor werkbaar werk. Ik denk dat het licht op oranje staat voor heel veel mensen, voor sommige mensen staat het zelfs op rood of ze zitten in het rood. Wanneer het gaat over de 160.000 langdurig zieken, de 40.000 leefloners en de 300.000 mensen op de rand van een burn-out, dan denk ik niet dat we er goed aan doen om te talmen, zeker niet in het licht van de ambitie om 80 procent van de Vlamingen aan het werk te krijgen.
Ik denk dat dit een nobele ambitie is maar die gaat hand in hand, zoals de heer Annouri al zei, met de werkbaarheid van het werk. De nulmeting op vandaag leggen, is volgens mij dan ook niet de goede strategie. Er is een periode geweest dat de werkbaarheidsgraad beter werd in het begin van de meting. Tussen 2004 en 2013 ging de werkbaarheidsgraad in stijgende lijn van 52 naar 55 procent. Sinds 2016 is er opnieuw een dalende lijn. De ambitie voor 2020 was 60 procent, we zitten nu aan 49 procent, dat is dus echt wel een knipperlicht.
U zegt dat dit ook van toepassing is op de social profit. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Ik dacht dat u dat zei.
In het akkoord is het gevraagd voor de social profit maar in de implementatie is het enkel in de profit. Nu moeten we opnieuw de oefening maken of we het wel of niet doen in de social profit. Dat moet nog worden beslist.
In de sectoren waar de werkdruk het hoogst wordt ervaren, dus ook de socialprofit- en welzijnssector, lijkt het ons zinvol om de instrumenten ook daar toepasbaar te maken en het instrument van de kmo-portefeuille niet als enige te gebruiken om de werkbaarheidscheques in te zetten. De uitbreiding is daar absoluut nodig.
U zegt dat een aantal inspectiebevoegdheden federaal zijn. Ik heb dat ook aangegeven, maar ook de Vlaamse inspectiedienst bestaat. Welke tools kunt u hun aanreiken? Hoe zult u erop toezien dat zij ook inzake werkbaar werk de controle opvoeren, zodat het niet alleen de verantwoordelijkheid is binnen de bedrijven om die scan te doen maar dat er een gezonde wisselwerking is tussen wat er concreet gebeurt en controle? Vertrouwen is goed, zei ooit een discutabel iemand – ik zal het woord ‘staatsman’ niet in de mond nemen –, maar controle is veel beter. Hoe kunt u dat concreet maken?
De besparingen in de sectoren Welzijn en Onderwijs wegen natuurlijk op de mensen die er werken. Dat heeft volgens ons de grootste impact op de werkbaarheid van het werk. Ik doe een oproep om kritisch het beleid van de voorbije jaren onder de loep te nemen en een tandje bij te steken, wil men in dergelijke belangrijke maatschappelijke sectoren meer gemotiveerde mensen langer aan de slag houden.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, namens de Groenfractie wil ik u bedanken voor het uitgebreide antwoord. Ik heb toch nog enkele bemerkingen.
Mijnheer Ronse, het klopt dat het plan dat nu is opgesteld, de tijd moet krijgen om zijn nut en effect te bewijzen. Anderzijds hadden wij ons als doelstelling gesteld om volgend jaar aan 60 procent werkbaarheid te zitten, omdat we wisten dat werkbaarheid een groot issue is. Daar zitten we vandaag nog ver vanaf. De arbeidsmarkt kreunt eronder, het kost ons enorm veel geld en we verspillen er menselijk kapitaal mee. Het plan alle kansen geven, mag niet gelijk staan aan rust en kalmte. Er is een urgentie en we moeten de koe bij de hoorns vatten. In die zin, minister, is het belangrijk om hands-on de evaluatie te blijven doen, om op te volgen en om bij te sturen en cours de route zodat we echt wel grote stappen vooruitzetten, want anders zullen we dat percentage zeker niet halen, ten koste van de gezondheid van heel wat mensen.
U hebt terecht de omslag naar levenslang leren aangehaald, alsook het crossdimensionale tussen mobiliteit, sport en innovatie. Op dat laatste punt kunnen inderdaad nog heel wat stappen vooruitgezet worden. Ik wil ook een oproep doen: als iemand uitvalt op een bepaalde job, dan moeten leidinggevenden niet zomaar op zoek gaan naar iemand anders om die job in te vullen, maar moeten ze erover nadenken hoe die job aangepast kan worden zodat de volgende persoon niet op dezelfde problemen botst. Die flexibiliteit en denkpiste missen we nog te veel op de arbeidsmarkt. Als iemand uitvalt en er wordt zomaar iemand anders op die plaats gezet, dan is dat een end-of-pipeoplossing. We moeten ervoor zorgen dat jobs die mensen doen uitstromen, aangepast worden zodat de volgende persoon niet op dezelfde problemen stoot.
De heer Ongena heeft het woord.
Het is inderdaad waar dat de werkbaarheidsmonitor ons met de neus op de feiten heeft gedrukt. Er kunnen hier en daar kleine bedenkingen worden geformuleerd bij de criteria, maar we mogen de realiteit zeker niet ontkennen. Als je onder de 50 procent zakt op de vraag of mensen hun werk werkbaar vinden, dan is er een probleem, en we moeten dat probleem aanpakken.
Mevrouw Gennez, u zei dat het tot 2013 goed ging en dat het vanaf dan is beginnen te dalen. Dat houdt natuurlijk rechtstreeks verband met de krapte op de arbeidsmarkt. Sinds dan is die ook sterk beginnen te stijgen. Dat zorgt ervoor dat mensen harder moeten werken en zwaarder onder druk komen te staan. Het is dus goed dat we de oorzaak van dat probleem aanpakken.
Deze regering doet dat ook. Als we het hebben over het strikter activeren van werkzoekenden, als we aan VDAB vragen om andere inactieve groepen te activeren, als we een jobbonus invoeren om mensen te stimuleren om aan de slag te gaan, past dat daar natuurlijk in en zijn dat ook cruciale zaken. We moeten het hele beleid in ogenschouw nemen. Als de regering die keuzes maakt, is dat een structureel antwoord op een probleem waar we vandaag mee geconfronteerd worden: de arbeidsmarktkrapte en het afgeleide probleem van de stijging van de stress op de werkvloer. Als we terecht bekommerd zijn over de werkbaarheid, moeten we dat ook durven zeggen en moeten we rond de activering van werkzoekenden verdere stappen vooruit zetten.
Ten tweede is het natuurlijk een ruimer beleid, het gaat ook over de combinatie van arbeid en gezin. Ook daar voorziet de regering goede zaken, onder andere meer flexibele kinderopvang, dat zijn zaken die natuurlijk bij Welzijn zitten. Maar ik kom dan toch tot uw bevoegdheden, minister: de dienstencheques. We hebben het er al over gehad dat het systeem onder druk staat. Maar het toont wel aan dat we er oog voor moeten hebben dat het systeem overeind blijft, want het is heel belangrijk om die combinatie van arbeid en gezin werkbaar te houden.
Maar wat uw grote bevoegdheden specifiek rond Werk betreft: u hebt al verwezen naar de werkbaarheidscheques. Het is goed dat u van plan bent die te verlengen. Het is wel een zeer rechtsonzeker systeem: de eerste oproep was tot begin deze maand, het is dan verlengd tot 31 december, u hebt nu de ambitie om het te verlengen tot volgend jaar. We zouden eens moeten nakijken of we niet naar een rechtszekerder systeem moeten gaan, dat we wat meer continu maken.
Het hangt ook samen met het volgende aspect: de bekendheid van het systeem is ondermaats. Ik heb begrepen dat er een 35-tal bedrijven tot nu toe gebruik gemaakt hebben van die werkbaarheidscheques, dat is natuurlijk een druppel op een hete plaat. Daar gaan we wel extra inspanningen moeten doen om het systeem veel bekender en rechtszekerder te maken, en dan pas nadenken over uitbreiding naar de social profit. Ik begrijp dat daar ook noden zijn, maar in dit systeem moeten we misschien eerst leren stappen voor we beginnen te lopen. Als we op dit moment slechts 35 bedrijven hebben en men zich afvraagt of het wel gaat blijven duren, moeten we dat eerst aanpakken en dan zien hoe het loopt, en pas nadien uitbreiden naar andere sectoren. Als men het gaat uitbreiden, moet men daar natuurlijk ook een budget voor uittrekken. Het is niet de bedoeling om naar een gesloten enveloppe te gaan, waar men opeens veel meer potentiële kandidaten in steekt en men er uiteindelijk maar heel weinig tevreden kan stellen. Dat gaat ook niets oplossen.
Ik wil het ook hebben over de rol van de leidinggevenden, dat is ook een cruciaal punt. Mensen maken op de werkvloer promotie door hun verdiensten, maar zijn daarom niet altijd even goed als leidinggevende. Het stelt ons zeer tevreden dat er rond het leidinggeven ook extra aandacht voorzien is in de vorming, in het levenslang leren, en dat we hen ook oog laten hebben voor werkbaar werk bij hun ondergeschikten.
Mevrouw Gennez, ik heb toch een paar bedenkingen bij de arbeidsinspectie. Er is eigenlijk geen wettelijke definitie van werkbaar werk, dus ik vraag mij af hoe men dat gaat handhaven. Het is een dusdanig complex probleem, de combinatie van arbeid en gezin en dergelijke, dat het niet altijd de schuld van de werkgever is. Hem altijd gaan bestraffen is iets te kort door de bocht, denk ik. We moeten er aandacht voor hebben, maar we moeten vooral kijken naar een aanmoedigende aanpak in plaats van meteen de arbeidsinspectie te sturen, die toch onvoldoende middelen heeft om dat te doen en misschien niet altijd even fair is.
Ten slotte, de Welzijnswet: het is een federale materie, maar misschien heeft u wel connecties met uw federale collega. Die Welzijnswet is misschien ook wel aan actualisering toe. Er is vaak kritiek op de externe preventiediensten die nog te veel naar de klassieke zaken van preventie en welzijn op het werk kijken. Misschien moeten zij ook een meer preventieve aanpak hebben in het kader van stressproblematiek en dergelijke meer. Misschien kunt u eens horen of men federaal in dat kader ook nieuw inzicht gaat geven op de invulling van welzijn op het werk.
De heer Muyters heeft het woord.
Ik wil ook kort even tussenkomen, omdat collega Ronse voorstelde om vandaag naar een nulmeting te gaan. Ik begrijp dat. Vanuit de filosofie dat je dat VESOC-werkbaarheidsakkoord wilt goedkeuren, is de meting die we nu hebben gehad wel een goede meting, om te zien of het naar de toekomst effect heeft. Daarom denk ik dat je het wel als een soort nulmeting kunt zien.
Ook in het akkoord zelf staat er dat de werkbaarheidsmonitor moet worden herzien en geactualiseerd. Dat is dus ook een onderdeel van het akkoord: we moeten zien of het nog up-to-date is. Ik denk dus dat de beide aspecten daarin belangrijk zijn.
Wat ik altijd origineel heb gevonden aan dit plan, is dat sociale partners met voorstellen over de brug zijn gekomen, dat de verschillende leden van de vorige Vlaamse Regering daarmee aan de slag zijn gegaan en dat ze daarover in dialoog zijn gegaan. Vervolgens hebben ze alles terug samengebracht, en hebben ze met de sociale partners als een geheel een akkoord gesloten. Dat is een akkoord dat heel concreet is, met telkens bepaalde acties, telkens een timing en telkens een verantwoordelijke.
Zo zie je dat actie 6 bijvoorbeeld bestaat uit de actualisering van de werkbaarheid. Actie 8 gaat naar leidinggevenden. Er staan 34 acties in, als ik het mij goed herinner, maar die zijn heel concreet. Die kunnen dus ook worden geëvalueerd.
Dat akkoord is nog geen jaar oud; dat werd midden december gesloten. Ik denk dat dat binnen een paar dagen een jaar oud zal zijn. Er is dus nog tijd om dat effectief te gaan evalueren. Minister, als u spreekt over een eerste VESOC-overleg, dan denk ik dat daar goede afspraken kunnen worden gemaakt rond evaluatie.
Minister, ik heb een concrete vraag. U spreekt van de verlenging van de werkbaarheidscheque. In het akkoord staat dat er een werkbaarheidscheque zou komen voor drie jaar. Is dat dan langer dan de drie jaar die u bedoelt? Want er was een duidelijke reden waarom dat ook werd beperkt in de tijd. Dat was om de bedrijven ertoe aan te zetten daar nu iets aan te doen. Want nu krijgen ze die steun, en binnen drie jaar misschien niet meer. Zo vermijden we dat men dat gaat uitstellen, vanuit het idee dat het later ook nog wel kan. Dat was de filosofie daarachter.
Gaat dit verder dan het akkoord, of is dit een uitvoering van het akkoord om de werkbaarheidscheque effectief voor drie jaar te activeren?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik start met het akkoord dat vorig jaar werd gesloten, zoals collega Muyters zei. Het is een grote positieve verdienste dat er een akkoord is. Dat wil ik eerst en vooral meegeven. Het is goed dat werknemers, werkgevers en de overheid bilateraal afspraken hebben gemaakt rond werkbaar werk.
Je zou kunnen zeggen dat dat laat is. Maar dit is ook wel een goed moment om die afspraken te maken. Er is vandaag een enorme arbeidskrapte. Niemand heeft dit aangehaald, maar als er een momentum is waarop je die werkbaarheid nog meer in ogenschijn moet nemen, dan is het op een moment dat er een enorme krapte is.
Dat heeft, wat mij betreft, voor- en nadelen. Het grote nadeel is dat, als je volk te weinig hebt, de kans bestaat dat mensen nog veel meer moeten doen. Het voordeel is dat het hr-beleid (human resources) veel verbeterd is: werkgevers denken nu meer na over hoe zij hun mensen bij zich kunnen houden, en wat ze daarvoor kunnen doen. Dat merk ik ook in veel kleine of middelgrote ondernemingen (kmo’s).
Het probleem is dat het de stress kan doen toenemen, maar we zien steeds meer bedrijfsleiders die niet meer in een context zitten waarbij ze tien kandidaten hebben, en de beste eruit kiezen. Men ziet dat werknemers wat meer gaan shoppen, en kiezen voor het bedrijf waar ze zich het best kunnen ontplooien. Dat zijn nieuwe trends op de arbeidsmarkt die positief zijn, denk ik.
Ik ben het ook eens met diegenen die het een beetje gek vinden om, nu dat akkoord is gesloten, meteen alles te evalueren en te herbekijken. Dat wil ik zeker niet doen. We willen dat akkoord nu uitrollen, en we willen proberen om daar op een goede wijze mee aan de slag te gaan, en iedereen te responsabiliseren.
Ik kom terug op enkele punctuele opmerkingen die zijn gemaakt, eerst op de gedeelde opmerking van collega Ronse en collega Gennez over mensen die ziek zijn en opnieuw gaan werken. Ik heb mijn laatste persbericht over Onderwijs van enkele maanden geleden opgezocht. In het onderwijs bestaat er al een specifieke regeling waarbij mensen die langdurig ziek waren op een gedoseerde wijze kunnen herintreden. Ze kunnen ervoor kiezen om na een langdurige ziekte het werk bijvoorbeeld deeltijds te hervatten, of om langzaam op te bouwen. Dat bestaat sinds 2015 en is zeer, zeer succesvol. Je kunt het negatief bekijken omdat er meer dagen worden opgenomen, maar ik bekijk het positief. Wat zou er gebeurd zijn als dat niet bestond? Misschien zouden die mensen wel helemaal uit het onderwijs verdwenen zijn.
Er zijn grote stijgingen in het aantal dagen dat mensen opnemen, maar bijna 90 procent van de mensen die in zo'n verlofstelsel starten, werken tussen 50 en 74 procent. Er zijn er ook heel veel die dat doen voor een periode van 6 maanden, en daarna opnieuw voltijds werken. Dat maakt dat als je ziek bent geweest, je toch weer naar je oude job kunt terugkeren. Je kunt geleidelijk aan instromen. Mensen die beseffen dat het hen nooit meer zal lukken om het te doen zoals vroeger, kunnen langdurig verlof nemen voor verminderde prestaties. Steeds meer mensen nemen dat op, maar dan zijn ze wat ouder.
Dat zijn goede systemen om mensen de kans te geven tot zelfinzicht te komen. Kan ik mijn oude job op dezelfde manier aan? Dan stap je geleidelijk aan terug in. Ik weid wat uit over onderwijs om aan te tonen dat er sectoraal al wordt gewerkt. Onderwijs heeft niet gewacht op het akkoord werkbaar werk. Het is al ingevoerd in 2014 na onderhandelingen met de sociale partners. We voelen ook wel dat dit effect heeft. Het is een mooi voorbeeld om na te gaan hoe je in andere sectoren en samen met de federale overheid doorbraken kunt realiseren.
Ik heb al veel mensen op bezoek gehad, er zijn veel projecten, bijvoorbeeld in samenwerking met Kom op tegen Kanker en met de VDAB, en dat is positief. We hebben nu heel wat VDAB-projecten lopen over progressieve tewerkstelling en dat is ook positief. We zullen daar nog wat meer werk van maken. Nu is er al 24 miljoen euro voorzien via een samenwerkingsverband met het RIZIV en voor zo'n 5000 trajecten in 2020. Het is echt wel de bedoeling om daar veel meer op in te zetten dan vroeger.
Mevrouw Gennez, u had het ook over de inspectie. De Vlaamse Inspectie heeft niet zoveel hefbomen. De aanmoedigingspremies gaan we uiteraard niet de facto controleren, maar zaken zoals opleidingscheques kunnen we evalueren in een bedrijfscontext. Dat gebeurt ook wel en dat is een goede zaak. We proberen daar afspraken in te maken.
Collega Annouri, de doelstelling heb ik meegegeven. Collega Ongena, uw opmerking over leidinggevenden is zeer belangrijk. Ik voel dat dit gebeurt, want als men mensen in een bedrijf wil houden, moet men daar werk van maken. Ik heb ook verwezen naar een ESF-oproep. Ik hoop dat daar voldoende op ingespeeld wordt.
Collega Muyters, in het actieplan is er drie jaar voorzien voor de werkbaarheidscheques. Het is absoluut de bedoeling om dit te verlengen en dan zullen we zien wat er gebeurt. Ik wil wel ten gunste van de ondernemingen – nooit gedacht dat ik dit zo zou zeggen – een positieve opmerking maken. De communicatie hierover is nog niet goed geweest, het is laat ingevoerd, maar we kunnen dus wel stappen voorwaarts zetten.
Collega Ongena, ik ben minder pessimistisch over de social profit. De werkbaarheidsmonitor zet de social profit op code rood. We moeten dit nog bespreken met de regering. Ik denk dat er genoeg budget is om dat nu aan te kunnen, maar uiteraard moeten we dat eerst bekijken. De budgetten zijn niet ongelimiteerd, daar hebt u een punt. Ik moet zorgen dat we geen open end creëren dat tot andere problemen leidt. Dit is wel het moment om dat nog eens te bekijken. Ik begrijp waarom dit niet is gebeurd, maar de cijfers zijn echt wel alarmerend. Laten we kijken of het al of niet mogelijk is.
Collega Ongena, uw opmerkingen over de federale overheid neem ik mee. Er zijn sowieso gesprekken gepland met federaal minister Nathalie Muylle. We zien dan wel waar we geraken. Ik zie interessante insteken vanuit alle partijen.
Tot slot: ik ben het er eigenlijk wel mee eens dat we misschien moeten proberen om in dit dossier de partijpolitiek wat te overstijgen. Het is iets dat ons allen sterk bekommert. Iedereen wil dat mensen in goede omstandigheden kunnen werken. Je kunt uren verspillen met zeggen dat er hier of daar niet genoeg wordt gedaan, maar we kunnen ook bekijken hoe we het beter kunnen maken. Ik ben het ermee eens dat het een kwestie van budget is, maar het is niet alleen een kwestie van budget. Het is ook een kwestie van houding van mensen op de werkvloer. Kijk naar de rapporten over pesten. Ik kijk ook nog even naar het onderwijs. De manier waarop mensen met elkaar omgaan in een bedrijf kan een heel grote impact hebben op de werkbaarheid. Het zit niet meer zo fris in mijn hoofd, maar onlangs zei iemand dat voor het zich goed voelen op het werk de persoonlijke gesprekken die je kunt hebben met collega’s belangrijker zijn dan je loon. Dat is iets waarop je als Vlaamse overheid weinig impact kunt hebben. Ik kan niet verplichten dat iedereen iedereen ’s morgens goeiedag wenst. Volgens de resultaten van de enquêtes die gebeuren over wat er allemaal belangrijk is voor hoe mensen zich voelen op hun werk, zijn die persoonlijk zaken echter óók belangrijk. Dat is iets dat je niet met geld zult oplossen. Dat los je op met een beetje tijd, of via de manier waarop met elkaar wordt omgegaan. Laten we ter zake dus inderdaad de handen in elkaar slaan, en ook de sociale partners blijven stimuleren om met goede oplossingen te komen. Als de Vlaamse Regering dan echter het kader geeft, dan moet er ook voor worden gezorgd dat alles tot op elke werkvloer in Vlaanderen doordringt.
Ik ben dus gematigd positief. Er is een akkoord. We moeten nog aan de slag, maar ik ben bezorgd omdat heel wat lichten op oranje of rood staan, zoals collega Gennez ook terecht heeft gezegd.
De heer Ronse heeft het woord.
Op het einde van zo’n debat is het altijd goed om even te ‘syntheseren’, te ‘synthetiseren’. Goh, moeilijk woord. (Gelach)
Een taalbadklas misschien voor u?
Als u mijn leraar wilt zijn, met veel plezier, meester.
Ten eerste, we mogen er geen maakbaarheidsverhaal van maken. Zoals de minister zeer terecht zegt, er bestaat geen knop waarop wij hier, vanuit Brussel, vanuit het Vlaams Parlement of vanuit het Martelarenplein, kunnen duwen en veel geld geven zodat het werk werkbaar wordt en de werkbaarheidsmonitor verbetert. Dat is niet zo. Dat bestaat niet. Laten we blij zijn: ik denk dat we een van de enige regio’s ter wereld zijn die een werkbaarheidsmonitor heeft, die een actieplan voor werkbaar werk heeft, dat wordt gedragen door sociale partners, door de politiek, en die daar middelen tegenover zet om daaraan te werken. Laten we duidelijk zijn: we zullen ter zake nooit alleenzaligmakende oplossingen kunnen hebben, maar elke stap die we vooruit zetten, is er een. We moeten goed voor onszelf weten wat het maximum is dat we kunnen bereiken. Die knop bestaat niet. Het is dus geen maakbaarheidsverhaal.
Ten tweede, het is geen ideologische kwestie. De minister heeft er ook naar verwezen. Ik denk dat elke politieke partij in wezen nastreeft dat mensen gelukkig zijn en zich goed voelen. De werkvloer is nu eenmaal een plaats waar de mensen het grootste deel van hun leven actief zijn. Ik vind dus dat we in dezen echt schouder aan schouder doortastend moeten zijn, met alle partijen in het spectrum die hier zitten, dat we elkaar in de ogen moeten kijken, dat we dat plan minutieus moeten opvolgen, dat we minutieus moeten bekijken hoe we ertoe kunnen bijdragen dat dat plan een succes wordt. In die zin vind ik het ook belangrijk dat dat op het niveau van de sociale partners wordt gedaan. Er is één sociale partner die het plan niet mee heeft ondertekend, het ABVV. We zien hen binnenkort ook in het kader van een overleg met de SERV. Ik zal hun dan ook meegeven dat het belangrijk is dat ze ook daar hun schouders onder zetten. Dit is zo uniek, dit is zo nieuw dat we alle hens aan dek nodig hebben. We moeten ook hen meekrijgen, zodat van onderuit op die werkvloer délégués en noem maar op zeggen dat dit een goed plan is, dat men ervoor moet gaan, dat men het een kans moet geven. Dat is belangrijk.
Minister, het belangrijkste wat u zei, vond ik uw reflectie over wat u in Onderwijs hebt gedaan over dat stapsgewijze bij mensen die ziek zijn. De cijfers over wat u ter zake in het onderwijs hebt bereikt, zijn indrukwekkend. Collega’s, als we daar met deze commissie, met deze minister nog maar een fractie van zouden kunnen bereiken op de arbeidsmarkt, op het vlak van werk, zodat we mensen die nu langdurig ziek thuis zitten, die een negatief beeld hebben van werk, die zich niet goed voelen, opnieuw aan de slag krijgen, bij dezelfde of een andere werkgever, met aangepaste omstandigheden, laat dat dan onze missie zijn, partijgrensoverschrijdend, met groen, blauw, geel, rood, oranje, noem maar op. Laten we daarvoor gaan.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Na de synthese van collega Ronse, nu de heel concrete suggesties om oplossingen te bereiken vanuit sp.a.
Aansluitend op wat collega’s Ongena en Muyters hebben gezegd over de werkbaarheidscheques, denk ik dat een werkbaarheidsbeleid, zowel op het niveau van de overheid als op het niveau van de ondernemingen en de sectoren, een continu beleid moet zijn. Dat moet geïntegreerd zijn in het arbeidsmarktbeleid in zijn geheel. Je kunt natuurlijk instrumentarium inzetten voor bepaalde periodes om effectiviteit te genereren, maar we moeten er toch voor zorgen – en het VESOC-plan heeft daar aanzetten voor – dat dat werkbaarheidsbeleid echt intrinsiek in het arbeidsmarktbeleid verankerd wordt.
In die zin pleit ik toch voor, wat ook collega Ongena gezegd heeft, die rechtszekerheid rond de werkbaarheidscheques. Bij de eerste evaluatie en bij een eigen steekproef op het veld hebben we toch gehoord dat heel veel ondernemers het systeem nog altijd niet kennen en dat de scan niet voor iedereen even evident is. We moeten dus werken aan de bekendheid en de transparantie, aan het aanleveren van tools en ook aan de rechtszekerheid.
Dan loopt dit systeem af, of dan evalueren we dit instrumentarium, heel concreet. Een instrumentarium en middelen zijn nooit een doel op zich. Dat kunnen we dus altijd doen. Het is nodig dat we daar duidelijkheid in scheppen.
Minister, ik ben zeer tevreden met uw antwoord op onze vraag om het systeem uit te breiden naar de social profit. Dat is een goede zaak, omdat dat bij uitstek de sector is waar de knipperlichten niet meer op oranje, maar echt al op rood staan. U hebt zeker onze volle steun om daar naar uitbreiding te zoeken, en uiteraard ook naar complementariteit met de bestaande ADV-dagen (arbeidsduurvermindering), rimpeldagen enzovoort, en om te kijken hoe we daar kunnen focussen, met maatwerk heel specifiek voor de social profit.
Ik zou een warme oproep willen doen met betrekking tot het systeem van de dienstencheques. Ik hoor zowel bij collega Ongena als bij uzelf het belang dat aan het systeem en de ‘sustainability’ van het systeem wordt gehecht, zowel voor de medewerkers – dus de poetshulp in overgrote mate – als voor de gezinnen en senioren. Dat is een zeer belangrijk en effectief werkgelegenheidsinstrument. We hebben de fiscale aftrek teruggedrongen van 30 naar 20 procent. Dat geeft wat zuurstof aan de Vlaamse begroting van zo'n 70 miljoen euro op jaarbasis. Kunnen we niet kijken of een deel van die middelen, of wat ons betreft de volledige portefeuille, geïntegreerd kan worden om specifiek voor die sector investeringen te doen rond werkbaarheid?
We hebben vandaag nog de resultaten gezien met betrekking tot de loonkloof en het mediaanloon. De poetshulpen in de dienstenchequesector zitten helemaal onderaan. En het gaat dan niet alleen om het verdienmodel, ook de inhaalbeweging die zij de laatste jaren hebben gemaakt, is de laagste van alle sectoren. Dat staat los van de onderhandelingen in het kader van het interprofessioneel akkoord tussen werkgevers en werknemers, maar ik denk dat wij zowel met betrekking tot het loon – en dat is in eerste orde de verantwoordelijkheid van de werkgevers – als inzake ‘sustainability’ van het model een insteek kunnen leveren. Als ik ook het belang hoor dat de collega's van de meerderheid, van Open Vld en CD&V, daaraan hechten, zou ik toch zeggen: doe met die 70 miljoen euro iets nuttigs voor onze poetshulpen. Ik denk dat ook het welzijn van veel senioren en veel tweeverdieners er wel bij zal varen als die mensen werkbaarder aan de slag zijn in onze huizen en bij onze oma's en opa's en collega's.
Ten slotte heb ik nog een vierde punt, de re-integratietrajecten. We moeten focussen op een veel meer geleidelijke instroom in de arbeidsmarkt, een combinatie die maakt dat je én een deel van je loon én een deel van je uitkering kunt behouden, zodat je ook netto meer kunt overhouden. Volgens mij liggen daar voor een deel de kritische succesfactoren om die grote groep langdurig zieken, die onder andere is toegenomen door maatregelen op het federale niveau rond de beperking van de werkloosheid in de tijd, opnieuw in de arbeidsmarkt te krijgen. Daartoe moeten we creatief nadenken, uiteraard met behoud van goede sociale voorwaarden, maar wel flexibel op maat, in dit geval van die werknemers.
Minister, in mijn slotbetoog wil ik zeker de lijn van collega Ronse aanhouden en zeggen dat dit iets partijoverstijgend is.
Ik sluit me aan bij u en collega Gennez wanneer jullie stellen dat het alarmfase rood is. En ik sluit me aan bij collega’s Ronse en Ongena wanneer ze zeggen dat het plan dat nu voorligt, goed is. We moeten het nu vooral prioritair opvolgen. Ik reken daar dan ook op en ga ervan uit dat dit vaak terug aan bod komt in de commissie. We hebben de luxe niet meer om er om de zoveel tijd eens over te spreken en te kijken naar de cijfers. We moeten continu de juiste stappen vooruitzetten en er zo voor zorgen dat elke Vlaming die naar zijn of haar job gaat, dat ook op een leuke en aangename manier kan doen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.