Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, het Kinderrechtencommissariaat heeft een standpunt gelanceerd over contactrecht met broers en zussen, dat ik bijzonder interessant vind. Het is zo dat kinderen van gescheiden ouders of kinderen die uit huis zijn geplaatst, niet automatisch recht op contact met hun broers en zussen hebben. Nochtans is dat contact van bijzonder groot belang voor kinderen die opgroeien, zeker in de jeugdhulp. Zo delen ze hetzelfde verleden en zijn broers en zussen vaak de laatste link met het gezin wanneer ze uit huis zijn geplaatst. Soms zijn ze voor kinderen die in de jeugdhulp opgroeien zelfs de enige opstap naar een sociaal netwerk.
Als kinderen in de vrijwillige jeugdhulp of door de jeugdrechtbank worden geplaatst en hun broers en zussen ergens anders opgroeien, dan is het jammer genoeg niet vanzelfsprekend dat ze structureel contact blijven houden. Het recht op contact met de broers en zussen geldt wettelijk niet even principieel als het omgangsrecht tussen ouders en kind. Momenteel moet er aan drie voorwaarden zijn voldaan om aanspraak te kunnen maken op dat contactrecht voor uit huis geplaatste broers en zussen. Ze moeten eerst en vooral kunnen aantonen dat ze een bijzondere affectieve band hebben met elkaar. Ze moeten via hun ouder of voogd ad hoc een vordering instellen bij de jeugdrechtbank. De rechtbank moet hun bijzondere band erkennen.
Minister, het Kinderrechtencommissariaat doet naar aanleiding van deze materie een aantal aanbevelingen voor het Vlaamse niveau, en daarover heb ik een aantal vragen voor u. Wat vindt u van die aanbevelingen van het Kinderrechtencommissariaat inzake recht doen aan het recht op contact met broers en zussen? Welk gevolg zult u daar vanuit het Vlaamse beleidsniveau aan geven?
Momenteel is de evaluatie van het decreet Integrale Jeugdhulp bezig. De resultaten worden verwacht in het voorjaar. Kunt u eventueel dit standpunt van het Kinderrechtencommissariaat daarin integreren, om te bekijken wat er eventueel moet gebeuren met het decreet om ervoor te zorgen dat broers en zussen wél contact kunnen houden met elkaar?
Het Kinderrechtencommissariaat stelt voor om een onderzoek te laten opstarten naar hoe vaak broers en zussen worden gescheiden bij uithuisplaatsingen en of kinderen en jongeren bij een uithuisplaatsing contact kunnen houden met hun broers en zussen, maar ook over de effecten op korte en lange termijn van een scheiding tussen broers en zussen. Kunt u zo’n onderzoek doen op basis van de cijfers die u hebt bij het agentschap Opgroeien? Het zou me alleszins interesseren om daar meer inzicht in te krijgen.
Momenteel is er in het decreet inzake de rechtspositie van minderjarigen het recht op contact met de ouders, maar dat is niet zo voor het contact met broers en zussen. Hoe staat u tegenover een uitbreiding van dit contact naar broers en zussen binnen dat decreet?
Momenteel is bij een uithuisplaatsing pleegzorg de eerste keuze. Als dat niet kan, dan moet worden gemotiveerd door de jeugdrechter waarom daaraan niet kan worden voldaan. Het is ook de bedoeling dat broers en zussen samenblijven. Als dat niet lukt, geldt ook wat dat betreft de motiveringsplicht voor de jeugdrechter. Als het om een uithuisplaatsing gaat in een jeugdhulpvoorziening, dan is het allemaal moeilijker. Dan moet het recht op contact met de broers en zussen via het recht op bezoek verlopen, of moet de minderjarige uitdrukkelijk vragen om in dezelfde voorziening te worden geplaatst. Er is dus een beetje een discrepantie qua contactrecht tussen de verschillende vormen van uithuisplaatsing. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat iedereen het recht heeft om met zijn broers en zussen contact te hebben? Kan bijvoorbeeld worden bepaald dat er moet worden gemotiveerd wanneer daar niet aan wordt voldaan in een jeugdhulpvoorziening? Kunt u daarover een gesprek hebben met het werkveld?
Het verder uitrollen van 1Gezin1Plan is een mooi initiatief om het idee van contactrecht tussen broers en zussen binnen de jeugdhulpverlening te versterken. Wordt aan dat initiatief aandacht gegeven in de nieuwe uitbreidingsronde?
De consulenten van de sociale dienst van de jeugdrechtbank spelen een heel belangrijke rol. Ze kunnen mee het contactrecht tussen die broers en zussen helpen bewaken. Hoe staat u daartegenover? Kunt u hun een soort mandaat geven om dat strikter op te volgen en mogelijk te maken?
De relatie tussen broers en zussen is een belangrijke opstap in het creëren van een sociaal netwerk, zeker als kwetsbare jongeren 18 jaar worden en ouder. Kunnen we in die overgangsfase tussen de jongvolwassenheid en de volwassenheid daar meer aandacht aan geven?
Er is geen automatisch recht op contact met broers en zussen. Dat moet federaal worden geregeld. Kunt u contact nemen met uw collega Geens om na te gaan hoe we dit eventueel zouden kunnen mogelijk maken?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, principieel staan we natuurlijk volledig achter de idee dat geplaatste kinderen contact met hun broers of zussen zouden moeten kunnen hebben. Meer zelfs, vanuit het werken aan een normalisering van en in de jeugdhulp, streven we ernaar dat broers en zussen in eenzelfde setting kunnen worden opgevangen. Zowel de consulenten bij de ondersteuningscentra jeugdzorg en de sociale diensten van de jeugdrechtbank als de medewerkers van de intersectorale toegangspoort proberen om broers en zussen zoveel mogelijk samen te laten blijven wanneer een uithuisplaatsing noodzakelijk is.
De inspanningen die we leveren met methodieken als ‘Signs of Safety’ en ‘Family Finding’ zijn hiervoor inhoudelijk een ondersteuning. Ook een innoverend aanbod als gezinshuizen moet ertoe leiden dat er meer en betere mogelijkheden zijn om kinderen uit eenzelfde gezin samen te plaatsen wanneer dat aangewezen is.
We moeten voor ogen houden dat het soms niet haalbaar is en soms ook niet wenselijk is om broers en zussen samen te plaatsen, bijvoorbeeld wanneer een kindproblematiek noopt tot een opname in een gespecialiseerde setting. In die situatie verwachten we uiteraard van de jeugdhulpaanbieders dat ze binnen hun algemene opdracht inzake contextbegeleiding de contacten met broers en zussen kunnen garanderen.
De evaluatie van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp zal een belangrijke input aanleveren voor het beleid dat we ten aanzien van de jeugdhulp tijdens deze legislatuur zullen opzetten, zowel wat legistieke, organisatorische als zorginhoudelijke wijzigingen betreft.
Naast deze evaluatie zullen we in de concretisering van het beleid en in de formulering van de acties ook andere relevante gegevens en inzichten een plaats geven. We denken hierbij onder meer aan de bevindingen die worden gemaakt op de conferentie over opgroeien en ontwikkelingstrajecten die dit voorjaar werd georganiseerd en de bouwstenennota ‘verblijf’. Ook het standpunt van het Kinderrechtencommissariaat zal daarbij een plaats krijgen.
We zijn zeker bereid om met het Kinderrechtencommissariaat van gedachten te wisselen.
Principieel zijn we niet gekant tegen het juridisch verankeren van een contactrecht met broers en zussen. Dit kan zijn plaats vinden in het legistieke traject naar aanleiding van de evaluatie van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp.
Een aantal basisprincipes van 1Gezin1Plan kunnen inspirerend zijn voor de bredere en ook voor de intensievere vormen van jeugdhulp. Er is een evaluatie van de samenwerkingsverbanden lopende. We moeten op basis van die evaluatie niet alleen uitspraken doen in functie van een verdere uitrol in Vlaanderen, maar ook over de wijze waarop we bepaalde inzichten en werkzame factoren kunnen transfereren naar andere settings.
De afdeling Ondersteuningscentra en sociale diensten jeugdrechtbank stelt ‘Signs of Safety’, een oplossingsgerichte en krachtgerichte benadering van de jeugdbescherming, voorop als benaderingswijze van de door haar behartigde dossiers. Het gezin en zijn netwerk worden geresponsabiliseerd om zelf op zoek te gaan naar oplossingen zonder echter de zorgen en het mandaat van het ondersteuningscentrum jeugdzorg of de sociale dienst jeugdrechtbank uit het oog te verliezen. Dit gebeurt vanaf de start in het traject, niet enkel om problemen te begrijpen maar vooral ook om de veiligheid op korte en op lange termijn te garanderen en te creëren. Contact tussen siblings wordt hierbij gezien als een belangrijke beschermende factor, rekening houdend met de positieve prognose op lange termijn van het ervaren van familie en een ondersteunend netwerk. Vanuit deze optiek wordt zoveel mogelijk gestreefd naar het samenhouden van siblings bij uithuisplaatsing of vormen van contactbehoud indien dit niet mogelijk is.
In elk jeugdhulptraject, ongeacht of het mobiel of residentieel is, is er een component contextbegeleiding aanwezig. Binnen deze opdracht inzake het begeleiden en betrekken van de context, moeten jeugdhulporganisaties ook een plek geven aan het contact met broers en zussen. Specifiek voor jongvolwassenen hebben we met het actieplan jongvolwassenen een aantal instrumenten naar voren geschoven die de transitie van minderjarigheid naar meerderjarigheid verzachten.
Groei- en ondersteuningsplannen zorgen ervoor dat er planmatiger kan worden gewerkt en dat er systematisch aandacht gaat naar alle levensdomeinen. Die plannen hebben eveneens als doel het in beeld brengen van krachten en protectieve factoren uit het netwerk van de jongeren, waartoe uiteraard ook eventuele broers en zussen kunnen behoren.
Het klopt dat de vraag of er noodzaak is aan een principieel recht in plaats van een virtueel recht op persoonlijk contact tussen broers en zussen zich op het federale niveau bevindt, want dat zou betekenen dat artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek moet worden aangepast. Mijn medewerkers hebben contact opgenomen met de minister van Justitie. Het is niet onlogisch dat broers en zussen contact met elkaar hebben. Een wettelijke verankering is mogelijk. Daarbij is het echter belangrijk rekening te houden met de moeilijkheden bij de concrete toepassing ervan in de praktijk. De vraag is hoe we dat gaan afdwingen. Een minderjarige is procesonbekwaam. De wet voorziet vandaag nog niet in een recht op persoonlijk contact met de eigen ouders. De vraag rijst dus of het inschrijven van een recht op persoonlijk contact en een aanpassing van het civielrechtelijke statuut een meerwaarde zal bieden. Dat moeten we eens nader onderzoeken.
De heer Parys heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik onthoud vooral dat u wilt samenwerken met het Kinderrechtencommissariaat om te kijken hoe we er hier, op Vlaams niveau, zo goed mogelijk werk van kunnen maken. Ik denk dat alle collega's het belangrijk vinden dat kinderen die niet thuis kunnen opgroeien, zo min mogelijk ontheemd worden en dus zo veel mogelijk met hun broers en zussen contact kunnen hebben. Dat vind ik positief.
Gezinshuizen zijn inderdaad een deeltje van het antwoord op het feit dat we kinderen zo veel mogelijk samen willen houden als ze uit huis moeten worden geplaatst.
Wat tot slot uw antwoord betreft over de aanpassing van artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek, ben ik blij dat u dat verder gaat onderzoeken. Ik denk dat wij ervoor moeten zorgen dat kinderen zo veel mogelijk in hun context, al is het dan niet met hun vader en moeder, kunnen opgroeien. Dat is de beste bescherming voor een goede ontwikkeling later.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Het is heel terecht dat collega Parys dit thema aankaart. Een tijdje geleden konden we er heel wat over lezen in de pers. Het Kinderrechtencommissariaat heeft er ook een studie rond gedaan en adviezen over geven. Ik denk dat we allemaal intuïtief zeggen dat dat moet kunnen. Het weinige houvast of de weinige gekenden die uit huis geplaatste kinderen vaak nog hebben, zijn de broers en zussen, die vaak ook samen al een hele weg hebben afgelegd. Dus als het enigszins kan, moeten we ervoor zorgen dat die contacten er zijn. We moeten onderzoeken waar de drempels zitten en hoe we die kunnen wegwerken.
Daarom voel ik er wel wat voor om te zeggen dat we er altijd in eerste instantie van zouden moeten uitgaan dat ze samen ergens worden geplaatst, en dat er anders moet worden gemotiveerd waarom niet. We kunnen dat allemaal verder bespreken in het kader van de evaluatie van het decreet Integrale Jeugdhulp.
Ik heb daarover ook al gesprekken gehad met het werkveld. En dan voel je dat de bereidheid er wel is, maar dat het natuurlijk niet altijd even eenvoudig is. Sommige jeugdhulporganisaties hebben bijvoorbeeld settings binnen een bepaalde leeftijd. Als er een broer of zus is die ouder is, is de keuze: ofwel mee in de leefgroep met allemaal kinderen of jongeren van een andere leeftijd, ofwel elders. Het is niet altijd even eenvoudig. Maar ik denk wel dat we allemaal het principe onderschrijven: waar mogelijk, doen.
Ik denk dat we het contactrecht ook nog ruimer moeten bekijken. Wij hebben de voorbije legislatuur nogal wat werk geleverd rond bijvoorbeeld kinderen die te maken hebben met de echtscheiding van hun ouders en zo. We hebben dan ook geconstateerd dat er bijvoorbeeld geen recht is van een kind op persoonlijk contact. Er is geen rechtsingang van een kind. Er is een recht van een grootouder om contact met een kleinkind te vragen, maar geen recht van een kleinkind om contact met een grootouder te vragen. Ook die zijn soms nog wel in beeld of betrokken, en gaan daar zelf niet voor procederen. Ik denk dat we dat iets ruimer moeten bekijken, om te zien welke personen ook een houvast kunnen zijn voor een kind of een jongere, en wie we, als we naar een uitbreiding gaan, wat op federaal niveau moet gebeuren, daar dan allemaal in meenemen.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Het is echt fijn dat dit wordt aangehaald. Het is een heel terechte bezorgdheid. Dat het een regel zou worden met uitzonderingen in plaats van een te staven maatregel waartoe eventueel wordt overgegaan, moeten we toch minstens onderzoeken.
Ik wil mij ook expliciet aansluiten bij wat collega Schryvers zegt. Een netwerk stopt inderdaad niet bij ouders of bij broers en zusjes. Kinderen en jongeren verliezen soms hun hele context uit het oog. Dat is toch heel erg pijnlijk.
We hebben het over het sociale netwerk. Maar dat is ook heel belangrijk voor de hechting en het sociale welbevinden en de persoonlijke ontwikkeling. Dezelfde ervaringen kunnen delen met iemand uit je gezin helpt deze kinderen die in heel moeilijke situaties zitten ook psychologisch.
Wij kunnen misschien op federaal niveau niets veranderen aan de wet, maar we kunnen wel zorgen voor beter overleg tussen de niveaus. Ik wil u oproepen om zo goed mogelijk samen te werken met uw collega’s.
Waar wij meteen ook iets aan kunnen doen, is wat ook het Kinderrechtencommissariaat en andere zorgverleners aanhalen: broers en zussen kunnen soms om praktische redenen niet worden samengeplaatst. Ze halen de te geringe capaciteit aan, en de afbakening van de leefgroepen. Collega Schryvers had het ook over de doelgroepen. Wij willen vanaf nu prioritaire pleegzorg inzetten in Vlaanderen, maar er zijn al te weinig pleegouders tout court en er zijn al helemaal te weinig pleegouders die twee of drie of meer kinderen willen maar ook kunnen opvangen. Dat heeft niets te maken met de zorgnoden van het kind zelf. Dat moeten wij toch niet aanvaarden.
Minister Beke heeft het woord.
Ik heb hier weinig aan toe te voegen. We delen allemaal deze bekommernissen. Iedereen is er zich van bewust dat het niet zwart-wit kan worden gesteld. We willen allemaal dezelfde richting uitgaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.