Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, deze vraag gaat over kinderopvang en inclusieve kinderopvang. Er is een uitgebreid onderzoek geweest in opdracht van Kind en Gezin over inclusieve kinderopvang, bij zowel ouders als de kinderopvang. Daardoor zijn een aantal dingen nog duidelijker geworden over hun beleving, noden en behoeften. Uit die studie blijkt dat er zeker en vast een draagvlak is voor inclusieve kinderopvang, maar dat – en dat lijkt me op zich ook logisch – niet elke kinderopvang momenteel toegankelijk is voor kinderen met verhoogde zorgbehoeften. De ouders ervaren eigenlijk in de diverse fasen een aantal knelpunten: bij de zoektocht naar opvang, bij de start, maar ook tijdens de opvang en op de transitiemomenten naar de school.
Nochtans is kinderopvang erg waardevol voor kinderen, en zeker ook voor kinderen met een verhoogde zorgbehoefte. Het is een heel belangrijke dienstverlening, die complementair is aan de andere gezins- en specifieke ondersteunende diensten. Zowel de kinderopvang als de professionelen zijn zich niet altijd voldoende bewust daarvan, omdat de juiste wegwijzers soms nog ontbreken binnen het uitgebreide landschap van de gezins- en specifieke ondersteunende diensten.
Ook de overgang van de ene naar de andere dienst is niet eenvoudig. Zo ervaart de kinderopvang zelf ook moeilijkheden in de zoektocht naar de geschikte ondersteuningsmogelijkheden om een kind met een specifieke zorgbehoefte op te vangen. Daarom werden in 2014 een aantal centra voor inclusieve kinderopvang (CIK’s) opgericht over heel Vlaanderen. Dat was een proefproject voor vijf jaar. Ik heb hier het kaartje bij me. Op heel wat plaatsen in Vlaanderen zijn die opgericht om de kinderopvang te ondersteunen en te versterken in het kwaliteitsvol opvangen van elk kind. Zij hebben ondertussen heel wat expertise uitgebouwd. Ze voeren een proactief beleid en helpen en sensibiliseren kinderopvanginitiatieven via inclusiecoaches.
Wel is het zo dat totale inclusie nog niet is verworven. Het gaat om een proefproject. Het is ook zo dat die expertise nog maar op een aantal plaatsen in Vlaanderen zit. Weliswaar is die er in een groot deel, maar die dekt zeker nog niet heel Vlaanderen. Er zijn een aantal blinde vlekken, onder meer in het westen van ons land en de Kempen. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat het over proefprojecten gaat.
Minister, in uw beleidsnota verwijst u ook naar het belang van toegankelijkheid van de kinderopvang voor kinderen met een handicap, maar vermeldt u die CIK’s eigenlijk niet expliciet. Ook omdat het proefproject binnenkort zal aflopen, heb ik een aantal vragen. Wat zijn nu de volgende stappen die u ziet? Zult u dit verder uitrollen of zal dit proefproject worden stopgezet? Indien het wordt stopgezet, zult u op een andere manier werken aan inclusiviteit in de kinderopvang? Hoe wilt u inclusiviteit bevorderen en zult u dit ook samen met de stakeholders bekijken?
Minister Beke heeft het woord.
De CIK’s zijn opgestart vanuit een pilootproject gedurende vijf jaar, voor de periode 2014-2018, maar die subsidie is intussen recurrent geworden. Zoals vermeld in de beleidsnota blijft toegankelijkheid een belangrijke opdracht voor de kinderopvang. Bijzondere aandacht gaat daarbij naar voorrangsgroepen en kwetsbare kinderen, en naar kinderen met specifieke zorgbehoeften, bijvoorbeeld kinderen met een handicap. De Vlaamse Regering kiest ervoor om verder in te zetten op die inclusieve kinderopvang. De concrete invulling daarvan zal de volgende jaren afhangen van en samenhangen met de keuzes in het kader van de begroting. Dat moet nog verder worden bekeken. De resultaten van het onderzoek zullen zeker worden meegenomen in die oefening.
De middelen voor de CIK’s zijn dus recurrent en worden in principe verder ingezet voor de inclusieve kinderopvang. Over de manier waarop en de mate waarin dat zal gebeuren, zullen we in de loop van 2020 beslissen. De uitrol van de CIK’s naar alle zorgregio’s vergt extra middelen. We willen het ondersteunen van kinderopvang op het vlak van toegankelijkheid ook vanuit een breder perspectief bekijken, rekening houdend met andere mogelijkheden en nieuwe evoluties. Daarbij kan worden gedacht aan het Ondersteuningsnetwerk Kinderopvang en de pools gezinsopvang, aan de middelen in het kader van de rechtstreeks toegankelijke hulp, bijvoorbeeld de globale individuele ondersteuning, en aan de uitbouw van persoonsvolgende financiering (PVF) voor minderjarigen.
Uit de analyseresultaten van de opvolging van de CIK’s, maar ook uit een aantal onderzoeken in opdracht van het agentschap Opgroeien, blijkt dat we via verschillende complementaire pistes die inclusieve kinderopvang in Vlaanderen kunnen versterken. In globo gaat het over vier krachtlijnen. Ten eerste, het sensibiliseren rond inclusie in de kinderopvang. Ten tweede, het ondersteunen van voorzieningen die inclusieve kinderopvang realiseren. Ten derde, het versterken van intersectorale partnerschappen. Ten vierde, blijvend inzetten op de basiskwaliteit van alle kinderopvang, wat ook essentieel is voor de inclusieve kinderopvang. Werken aan de basiskwaliteit, komt ook de kwaliteit van de inclusie ten goede. Het Europese kwaliteitskader voor kinderopvang van de Europese Commissie is daarbij het basiskader.
Het agentschap Opgroeien zal mede op basis van het onderzoek een geactualiseerd kader uitwerken rond inclusie en diversiteit in de kinderopvang. De diverse stakeholders zullen daarbij worden betrokken. Het kader zal voor advies worden voorgelegd aan het raadgevend comité van het agentschap.
De ambities zijn: een sterker bewustzijn in de samenleving van de betekenis van de inclusieve kinderopvang; de gezinnen ervaren de opvang als toegankelijk; kinderopvang voelt zich in staat en ondersteund om inclusieve opvang te realiseren.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.
Het is zeker goed dat de middelen recurrent zijn geworden. Ik kijk wel uit naar de komende initiatieven. Het is belangrijk dat u met de verschillende stakeholders in overleg zult gaan. Zoals u zegt, zal het middelen vergen om de uitrol in heel Vlaanderen te doen. De centra voor inclusieve kinderopvang hebben goed werk geleverd. Het zou interessant en nuttig zijn om de uitrol nog deze legislatuur te kunnen realiseren.
Ik begrijp ook dat u heel wat andere acties zult doen om de kinderopvang nog inclusiever en toegankelijker te maken. Dat kunnen wij uiteraard enkel toejuichen. Wij hopen dan ook dat er de komende jaren de nodige middelen voor zullen worden vrijgemaakt.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Minister, is het eindevaluatieonderzoek beschikbaar? Als het beschikbaar is, zou het dan als bijlage bij het verslag kunnen worden gevoegd?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De problematiek is inderdaad heel belangrijk. We hebben voor de beleidsoptie vermaatschappelijking van zorg gekozen, dus steeds meer kinderen met een handicap zullen ook gebruikmaken van de reguliere zorgdiensten zoals kinderopvang en buitenschoolse opvang. Voor de initiatiefnemers van kinderopvang is het zeer belangrijk dat zij op een gemakkelijke en toegankelijke manier informatie kunnen krijgen om zich te laten bijstaan zodat er laagdrempelige coaching is voor die initiatiefnemers.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega's, wij hebben de studie vrij eenvoudig online gevonden.
Minister, we hebben een paar vragen. Uit de evaluatie volgen een aantal kritische geluiden over de centra voor inclusieve kinderopvang. De collega heeft al gezegd dat er bijvoorbeeld in de Kempen geen CIW is. In de hele Waas- en Denderstreek is er ook geen. De naambekendheid blijkt onvoldoende te zijn. De vraag is of die naambekendheid onvoldoende is daar waar er geen zijn dan wel of die gewoon onvoldoende is in het volledige Vlaamse landschap?
Men geeft vanuit de kinderopvang zelf aan dat een aantal tips and tricks soms te abstract zijn en niet praktisch genoeg. Dat is natuurlijk belangrijk om het draagvlak te verhogen. Als er tips komen – en dat blijkt uit de evaluatie – die te theoretisch zijn en waar men in de praktijk niet veel mee kan doen, dan werkt dat contraproductief voor een aantal hoofdlijnen die u aangeeft. Ik wil u dus vragen om dat zeker mee te nemen.
Een tweede vraag – en dat is niet onbelangrijk – is of er een significant verschil is in plaatsen inclusieve kinderopvang tussen die regio's waar een CIK aan de slag is en regio's waar dat niet zo is. Met andere woorden: heeft de aanwezigheid van een CIK een positief effect op de beschikbaarheid en kwaliteit van inclusieve kinderopvang of niet? Als er in de Kempen en in het Waas- en Denderland niet veel verschil is met de andere regio's, dan moeten we ons toch kritisch afvragen wat de concrete invulling is zowel in de praktijk als van wat de kinderopvang zelf ervaart.
Ik dank u alvast voor uw antwoorden of om het mee te nemen in de evaluatie.
Minister Beke heeft het woord.
Wat dat onderzoek betreft: als u dat hebt, kunt u het aan de collega bezorgen, of de URL. Dat lijkt me geen probleem te zijn.
Voor de rest heb ik op dit ogenblik weinig toe te voegen aan de opmerkingen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.