Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Iedere persoon in armoede is er een te veel, ik denk dat iedereen het daarover eens is. Het armoedebestrijdingsbeleid dat daar komaf mee moet maken, is multidimensionaal en transversaal van aard. Het moet, zoals de beleidsnota van de minister het correct stelt, gestoeld zijn op een structureel en participatief beleid van ‘poverty reduction in all policies’. Armoedebestrijding over alle beleidsdomeinen heen dus, waarbij wordt ingezet op zelfredzaamheid en de structurele oorzaken worden aangepakt.
Om de effectiviteit van het armoedebestrijdingsbeleid te meten, is er conform het regeerakkoord en de beleidsnota besloten om een nieuwe nominale armoede-indicator in het leven te roepen, die rekening houdt met alle tegemoetkomingen en sociale voordelen en kosten, zodat men naast het armoederisico ook de feitelijke armoede correct in kaart kan brengen en aanpakken.
Daarnaast staat in het regeerakkoord en de beleidsnota eveneens te lezen dat er op een wetenschappelijke manier in een nieuwe set/verzameling van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren wordt voorzien, die ons beter in staat stelt om armoede in al zijn aspecten beter te meten, met als uiteindelijke drijfveer om de genomen maatregelen beter te evalueren en hun effecten zowel op Vlaams als op lokaal niveau beter in beeld te brengen.
Minister, wat bedoelt u precies met ‘in een nieuwe set van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren voorzien’? Worden bestaande indicatoren/metadata armoede van Statistiek Vlaanderen verder uitgebreid of aangepast? Zo ja, welke? Ziet u eveneens ruimte voor nieuwe dataverzameling en -analyse op Vlaams en lokaal niveau? Veel van de beschikbare armoedestatistieken/metadata worden op nationaal niveau gerapporteerd. Zult u de mogelijkheid onderzoeken om Statistiek Vlaanderen de opdracht te geven om de Vlaamse en lokale cijfers hieruit te halen en die via de website te rapporteren of beschikbaar te stellen?
Minister Beke heeft het woord.
Ik verwijs met deze passage naar de resultaten die ik verwacht van het wetenschappelijk onderzoek dat in opdracht van de voormalige coördinerend minister van Armoedebestrijding recent is opgestart bij de Universiteit Antwerpen. Het onderzoek zoekt naar een Vlaamse indicatorenset om omgevingsfactoren en beleidsbeslissingen inzake armoede te kunnen evalueren.
Vlaanderen beschikt vandaag al over een heel uitgebreide set van indicatoren om armoede te meten en te monitoren. Veel organisaties en instellingen genereren cijfergegevens in verband met armoede. Ik denk dan aan de armoede-indicator, de Vlaamse Armoedemonitor, de gemeente- en stadsmonitor, de kansarmoede-index van Kind en Gezin enzovoort.
Veel indicatoren zijn gebaseerd op de Europese SILC-enquête (Statistics on Income and Living Conditions). Die survey is een enquête naar inkomens en andere levensomstandigheden met als voornaamste doel het opstellen van vergelijkbare indicatoren in het kader van armoede en sociale uitsluiting binnen de Europese Unie. De uitvoering van de Europese survey is bij Europese verordening verplicht voor alle landen. Het betreft een enquête die wordt afgenomen bij een steekproef van private huishoudens uit het Rijksregister.
Deze en andere indicatoren hebben allemaal hun kwaliteiten en beperkingen. Zo meten de bestaande indicatoren niet alle inkomstenbronnen of worden verschillende definities gehanteerd. Ook in het gezinsbegrip is er niet altijd duidelijkheid. Verder kan de Europese enquête niet worden gebruikt om op lokaal niveau te meten aangezien de steekproeven dan te klein worden om daar uitspraken over te kunnen doen. Dat geldt ook voor bepaalde subgroepen waarbij de statistische foutmarge te groot wordt bevonden.
Ook worden in dit onderzoek bepaalde kwetsbare bevolkingsgroepen zoals personen in collectieve huishoudens of dak- en thuislozen nauwelijks bereikt.
Tot slot wordt ook vaak de subjectiviteit van de aangeleverde gegevens als problematisch beschouwd. De eerste centrale vraag van het onderzoek is dan ook hoe we armoede beter, correcter en fijnmaziger kunnen meten.
Als we dan weten hoe het in Vlaanderen met de armoede gesteld is, willen we ook weten of het gevoerde beleid hier een gunstige impact op heeft. Evaluatie en monitoring van het armoedebeleid zijn echter bijzonder complex omdat het armoedebeleid zo omvattend is en zich uitstrekt over alle beleidsniveaus en -domeinen. Bovendien is de belangrijkste indicator uit het Europees onderzoek een indicator waar de Vlaamse overheid weinig impact op heeft. De hefbomen zijn vooralsnog op het federale niveau te vinden waardoor deze onvoldoende kunnen worden gebruikt om de impact van Vlaamse beleidsmaatregelen inzake armoedebestrijding na te gaan.
De tweede centrale vraag van het onderzoek is dan ook hoe Vlaanderen de impact van zijn beleid op armoedecijfers kan meten. De opdracht bestaat bijgevolg concreet uit het uitvoeren van een beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek naar hoe armoede in meerdere relevante landen wordt gemeten.
De volgende onderzoeksvragen moeten daarbij worden beantwoord: op basis van welke indicatoren wordt armoede in het algemeen en armoede bij gezinnen in het bijzonder met jonge kinderen en in meerdere relevante landen op nationaal, regionaal en lokaal niveau gemeten? Welke indicatoren daarvan worden er vandaag in Vlaanderen gehanteerd? Welke indicatoren worden in vergelijking met de onderzochte landen niet door Vlaanderen gehanteerd? Wat is de mogelijke meerwaarde om die dan toch te hanteren?
Een derde set van onderzoeksvragen gaat over de vraag hoe Vlaanderen de impact van het eigen beleid op het gebied van armoede het best in kaart kan brengen. Een vierde set van vragen gaat over de aanbevelingen die er verder nog kunnen worden geformuleerd omtrent de meting en monitoring van armoede in Vlaanderen.
Het einddoel van dat onderzoek is om te komen tot een set van omgevingsindicatoren om armoede in Vlaanderen te meten en een set van beleidsindicatoren om de impact van het Vlaams beleid op armoede in kaart te kunnen brengen. In januari 2020 zal er op een tussentijds overleg met de onderzoekers ook worden nagegaan of en hoe de onderzoeksopdracht nog rekening kan houden met de specifieke passages uit het regeerakkoord en de beleidsnota die we hier hebben besproken.
Zo is de ontwikkeling van een Vlaamse absolutearmoede-indicator, die rekening houdt met zoveel mogelijke inkomstenbronnen, de sociale correcties en de bijkomende kosten, waarbij we ons meer baseren op de referentiebudgetten, zeker nauw verwant aan dit onderzoek, maar niet helemaal hetzelfde. Bovendien zal naast het bepalen van zo'n indicator ook moeten worden gekeken hoe we die kunnen hanteren om armoede te meten in Vlaanderen, welke data beschikbaar zijn en welke data bijkomend verzameld moeten worden met enquêtes of via andere datastromen.
Worden de bestaande indicatoren van Statistiek Vlaanderen verder uitgebreid of aangepast? Wel, Statistiek Vlaanderen is betrokken bij de stuurgroep van het zonet geschetste onderzoek en zal dus op basis van de resultaten van het onderzoek nagaan of de eigen datasets al dan niet kunnen worden uitgebreid.
Zien we ruimte voor nieuwe dataverzameling en -analyse op Vlaams en lokaal niveau? Ook dit is een aspect dat we maar kunnen bekijken, als het onderzoeksrapport ter beschikking is gesteld. Ik ga daar op dit ogenblik niets over uitsluiten. Ik kan wel aangeven dat ik doordacht te werk zal gaan bij een vraag tot nieuwe dataverzameling. Elke vraag tot registratie van extra gegevens heeft natuurlijk ook een kostprijs en vraagt dus middelen. Wel zal ik, zoals aangegeven in het regeerakkoord, bijkomend werk maken van data en gegevens die ook door de lokale besturen kunnen worden gehanteerd.
U vraagt of we willen onderzoeken om Statistiek Vlaanderen de opdracht te geven de Vlaamse en lokale cijfers eruit te halen en die ter beschikking te stellen. Wel, dit wordt nu al deels toegepast. Alle nationale armoedestatistieken die voldoende informatie bevatten om op een statistisch betrouwbare manier een geografische verdeling te maken over de gemeenschappen en de gewesten, worden nu al door Statistiek Vlaanderen verwerkt naar een Vlaamse statistiek. Die verwerking is daarbij in veruit de meeste gevallen mogelijk voor Vlaanderen. In een beperkt aantal gevallen zijn die cijfers tot op het niveau van de gemeente of de stad beschikbaar. De beperking van de steekproef vermeldde ik al bij het begin. Ze moeten natuurlijk statistisch significant kunnen zijn. Als er te weinig zijn, heeft dat weinig relevantie.
Statistiek Vlaanderen publiceert slechts een beperkte selectie van de statistieken automatisch en autonoom op de website. Die selectie komt tot stand op basis van een brede consultatie van stakeholders, die dus bewust beperkt worden gehouden, en is gericht op de geïnteresseerde burger. Daarnaast levert Statistiek Vlaanderen gerichte, meer diepgaande en meer uitgebreide beleidsrelevante statistieken op vraag van de leden van de Vlaamse Regering ter ondersteuning van het Vlaams beleid. Die cijfers zijn terug te vinden in de omgevingsanalyse of evaluaties bij Vlaamse beleidsteksten.
Minister, u hebt het over het onderzoek van de Universiteit Antwerpen. Er is een tussentijdse evaluatie in 2020, maar wanneer loopt dat onderzoek precies af? Zal het parlement die resultaten krijgen?
Mijn tweede vraag is hier al meermaals aan bod gekomen. Met welke armoede-experten of kenniscentra zult u effectief samenzitten?
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Minister, Vlaanderen heeft al heel wat indicatoren om armoede te meten, maar het komt erop aan om een goed beleid te voeren met die indicatoren.
Worden mensen in armoede of verenigingen ook betrokken bij dit wetenschappelijk onderzoek? Zullen zij ook nadien worden betrokken, bij de uitwerking van mogelijke instrumenten?
Hebt u de bedoeling om die indicator ook aan lokale OCMW’s te geven, zodat zij betere instrumenten hebben? Nu gebruiken ze de REMI-webapplicatie (referentiebudgetten voor een menswaardig inkomen) al. Is het uw bedoeling met uw nieuwe Vlaamse indicator een webapplicatie te maken en die dan ten dienste te stellen van de OCMW’s?
Ik weet niet precies wanneer het onderzoek afloopt. We vragen het op. Zoals gezegd, heeft mijn voorganger, bevoegd voor de armoedebestrijding, die onderzoeken besteld. We zullen dat laten weten.
Of we de OCMW’s op de hoogte zullen stellen van die informatie, zal mee afhangen van de resultaten van dat onderzoek. Maar ik heb al gezegd dat, als we die gegevens hebben en ze op een statistisch significante manier iets kunnen zeggen over lokale besturen, provinciale besturen of Vlaanderen, we die uiteraard mee ter beschikking zullen stellen. Zo hoort dat. We zullen eerst het onderzoek afwachten en bekijken welke beleidsaanbevelingen daaruit voortkomen. En dan kunnen we bekijken hoe we daarmee verder in overleg kunnen gaan met armoedeorganisaties.
Iedere persoon in armoede of iedere persoon die kans heeft op armoede, verdient het beste beleid om opnieuw positief naar de toekomst te kunnen kijken. Om dat beleid, zowel op Vlaams als op lokaal niveau te evalueren, zijn er heel goede en betrouwbare data en cijfers nodig.
We hebben ondertussen het bericht gekregen dat de definitieve oplevering van het rapport voor maart 2021 zou zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.