Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Voorzitter, eind mei 2019 is het Expertisecentrum Buurtsport voor de derde keer een grote buurtsportbevraging gestart. De enquête peilde naar de situatie op 31 december 2018, toen de recente gemeentefusies nog niet in werking waren getreden. Bijna op 1 op de 4 gemeenten, namelijk 23 procent of 72 Vlaamse steden en gemeenten, heeft aangegeven buurtsport als een werkwijze te hanteren. Dat zijn in totaal 7 gemeenten meer dan bij de nulmeting 4 jaar geleden. Verder hebben 21 Vlaamse steden en gemeenten verklaard plannen te hebben in de toekomst aan buurtsport te doen. Met 34 procent van de steden en gemeenten is Limburg de grootste buurtsportprovincie. West-Vlaanderen is met 27 procent eervol tweede. Dan volgen Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant, met ongeveer 20 procent. Aan de andere kant zijn er helaas ook enkele gemeenten waar het buurtsportaanbod de laatste jaren werd stopgezet. De redenen zijn uiteenlopend. Het takenpakket werd aangepast, er zijn personeelsuren te kort of partners vielen weg of er waren gewoon niet genoeg deelnemers voor dat aanbod.
Aan het begin van de vorige legislatuur drukte de minister van Sport nog zijn hoop uit dat er tegen het einde van de legislatuur honderd steden en gemeenten zouden zijn die buurtsport gebruiken. Helaas is de stijging beperkter: er zijn maar zeven extra gemeenten.
Minister, wat gaat de regering doen om buurtsport te promoten in Vlaamse gemeenten die hiertoe nog geen initiatieven hebben genomen, meer specifiek in die steden en gemeenten waar een problematiek bestaat rond toegankelijkheid van sport voor kansengroepen? Welk budget maakt de regering in deze legislatuur vrij om gemeenten met buurtsport te ondersteunen? Via welke weg kunnen steden en gemeenten aanspraak maken op middelen voor buurtsport? Hoeveel middelen werden er in de vorige legislatuur besteed om gemeenten die buurtsport aanbieden te ondersteunen?
Minister Weyts heeft het woord.
We hebben het decreet Lokaal Sportbeleid van 2012, en de Vlaamse Regering subsidieert ook een organisatie voor de begeleiding van gemeenten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, in het kader van lokale sport voor alle beleid. We hebben het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB), dat daarvoor is erkend tot 2025. Er is een subsidieaanvraag voor de periode 2020-2025 die bij Sport Vlaanderen moet worden ingediend. Dat moet nu ongeveer gebeuren. Naar aanleiding van die subsidieaanvraag zal het ISB er een beleidsplan naast moeten leggen, waarin ze het beleid met betrekking tot het Expertisecentrum Buurtsport moeten uitwerken.
In de vorige regeerperiode werd buurtsport als expliciete opdracht ingeschreven in het decreet en had men het ISB ook enkele kernopdrachten toebedeeld. Dat zijn het beleidsgericht vertegenwoordigen van buurtsport – dat omvat het ondersteunen en faciliteren van een Platform Buurtsport als formele gesprekspartner, als een soort klankbord, als ambassadeur –, het bouwen van bruggen naar andere beleidsdomeinen om te proberen wat middelen en inspanningen samen te leggen – één plus één zou dan drie worden –, maar ook het zichtbaar maken van buurtsport.
Een tweede kernopdracht gaat over kennisopbouw en het uitwerken van evidencebased modellen, vooral gericht op kennisontwikkeling en innovatie, op monitoring via onderzoek. Een derde kernopdracht gaat over het ondersteunen en faciliteren van veranderingen op het terrein, gericht op ervaringsuitwisseling en opleiding, en op ondersteuning en begeleiding op het veld.
Het ISB heeft zich in de afgelopen periode 2014-2019 vooral toegelegd op het ontwikkelen van een gedeeld gedragen begrippenkader buurtsport om op basis daarvan concrete tools te ontwikkelen voor de gemeenten, zoals quickscans, een Start to Buurtsport-infographic, of beste praktijken voor buurtsportteams. Ze hebben ook een benchmark uitgevoerd en enkele transversale projecten opgericht. Ik volg van nabij op, onder andere via de subsidieaanvraag en het beleidsplan dat daarnaast komt te liggen, wat de volgende stappen zullen zijn en welke acties concreet worden voorgesteld, die kunnen antwoorden op de vraag naar het stimuleren van gemeenten die in het kader van buurtsport nog geen initiatieven hebben genomen.
Er is in de vorige regeerperiode minimum 50.000 euro binnen de subsidie aan het ISB gevrijwaard voor het uitbouwen van een Kenniscentrum Buurtsport. Er is ook een besparingsoperatie van 6 procent op die subsidies. We moeten dus bekijken in hoeverre dat bedrag van 50.000 euro behouden kan blijven. We begeleiden in de huidige legislatuur de gemeenten inhoudelijk via het ISB. Een rechtstreeks subsidiekanaal voor de uitvoering van hun lokaal sportbeleid is niet meer aan de orde. We hebben in 2016 net de tegenovergestelde beweging gemaakt, omdat we net af wilden van die verantwoordingsplicht, van die planlast in het kader van decretale sectorale subsidies voor sport. We hebben dat toen ingekanteld in het Gemeentefonds. Gemeenten beslissen dus autonoom waaraan ze die middelen spenderen in het kader van sportbeleid. Dat kan dus ook, graag zelfs, in het kader van buurtsport.
Het ISB beschikte de voorbije legislatuur over een jaarlijks budget van 50.000 euro. Tot en met 2015 werden de gemeenten ook rechtstreeks gesubsidieerd op basis van dat decreet Lokaal Sportbeleid voor de uitvoering van de vier beleidsprioriteiten Sport. De lokale besturen hadden ook toen de mogelijkheid om kosten in het kader van buurtsport in te brengen. We hebben geen cijfers ter beschikking over het gedeelte dat specifiek uitgegeven werd aan buurtsport. Op die vraag moet ik u het antwoord schuldig blijven.
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw toelichting. Wij zullen dat deze legislatuur zeker opvolgen. U hebt natuurlijk gelijk wanneer u zegt dat de middelen ingekanteld werden en dat gemeenten zelf mogen beslissen. Het is ook goed dat gemeenten meer autonomie krijgen op vele vlakken.
Maar meten is ook weten. Ik denk dat Vlaanderen moet nagaan tot hoeveel extra Buurtsportgemeenten dit leidt. Want tijdens de hele vorige legislatuur waren er eigenlijk slechts zeven extra gemeenten. Dat is weinig. Ik weet zelf, als schepen van Sport in Brugge, wat het grote nut is van buurtsport. Buurtsport brengt niet alleen mensen samen, het brengt ook mensen aan het sporten die dat anders nooit zouden doen.
Ik denk dus dat Vlaanderen de gemeenten niet alleen inhoudelijk moet helpen maar hen er ook op moet wijzen wanneer er te veel andere klemtonen gelegd worden, waardoor buurtsport niet aan de orde komt. Buurtsport is namelijk een excellent middel om tot meer integratie te komen. Dat werd in het verleden reeds bewezen in steden als Antwerpen, dat een mooie voortrekkersrol gespeeld heeft op dat vlak.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Ik vind dit een zeer interessante vraag van collega Lambrecht. Ze geeft er ook blijk van dat ze een sterke lokale schepen van Sport is. Brugge doet het niet slecht op sportief vlak, laat dat duidelijk zijn. (Opmerkingen. Gelach)
Buurtsport is inderdaad heel belangrijk. Als ik naar mijn brede omgeving kijk, denk ik dat er de voorbije jaren, zeker de voorbije decennia, enorm veel gebeurd is op het vlak van lokaal sportief beleid.
We moeten ook zien dat we ons niet blindstaren op een aantal terminologieën. De bevraging die hier gebeurd is onder de noemer buurtsport, dekt namelijk een bepaalde lading, terwijl ik ervan overtuigd ben dat er heel wat gemeenten zijn die net hetzelfde doen, in de geest van maar niet onder het label ‘buurtsport’. Minister, ik dacht dat het gegeven buurtsport, vooral ondersteund door het ISB, ook is gaan focussen op bepaalde doelgroepen, en op die manier ook een verenging gekregen heeft in haar terminologie. Versta me niet verkeerd: die uitdaging is zeer nobel en ook dat beleid is zeer nobel. Maar die terminologie heeft een zekere verenging veroorzaakt in datgene wat men voor ogen heeft.
Ik denk dat we deze weg moeten blijven bewandelen. Ik ben geen belangenbehartiger van het ISB, noch van iemand anders, maar ik stel vast dat er heel veel uitgaat van dergelijke instituten, die de schakel zijn tussen het Vlaams beleid en de lokale besturen. Via dergelijke instituten tekenen sportschepenen en sportfunctionarissen lokaal dat beleid uit.
Bij dezen wil ik nogmaals een lans breken voor de driepoot die in mijn ogen heel belangrijk is om aan buurtsport te doen in de brede betekenis van het woord: de sportclub, de gemeente en de scholen. Op die manier kunnen we erin slagen om nog meer jongeren aan het sporten te krijgen. Zoals collega Lambrecht zegt: meten is weten. Als we de cijfers bekijken van hoeveel mensen er aan sport doen, zowel jongeren als senioren, dan denk ik dat dat een curve is die steeds omhoog gaat, en dat gebeurt dankzij de inzet van al die verschillende beleidsniveaus.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb daar weinig aan toe te voegen. We hebben met z’n allen beslist om de gemeenten meer vertrouwen en verantwoordelijkheid te geven en ook budgettaire keuzes te laten maken. Verder kunnen wij hen met stimulerende maatregelen, met kennisdeling, met de uitwisseling van goede praktijken en met concrete tools die we aanleveren ertoe aanzetten om zo’n buurtsportbeleid te voeren. Uiteindelijk blijft de keuze altijd liggen bij de gemeente zelf. Elke gemeenteraad heeft op dat vlak een democratische controleplicht.
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Mijn collega zei het net: ‘meten is weten’. Als dat zo weinig, met zeven op een hele legislatuur, blijft stijgen, moeten we toch eens evalueren of we niet een stok achter de deur moeten houden om de gemeenten er meer toe aan te zetten om het wél te gaan doen. Minister, in uw beleidsnota had ik een klein luikje over buurtsport verwacht. Ik heb het niet onmiddellijk gevonden. Misschien wordt het straks duidelijk. Indien u er daar naar zou hebben verwezen, zou het toch ook een hefboom kunnen zijn voor de gemeenten om de buurtsport, die mensen die het anders niet doen aan het sporten te krijgen, niet links te laten liggen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.