Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
De heer Anaf heeft het woord.
In het regeerakkoord staat onder andere bij de flexibilisering van de regelgeving dat de regering wil inzetten op de optimale benutting van de vergunde capaciteit van de kinderopvang: “We creëren hierbij de mogelijkheid tot extra prestaties in het streven naar een maximaal toegankelijke kinderopvang in Vlaanderen.”
Dat kan positief zijn maar dan moeten de bestaande kwaliteitsvoorwaarden gewaarborgd blijven. Ik denk aan de begeleiderratio en de groepsgrootte. Als daar iets gebeurt, moet dat in overleg zijn met de sector en met de vakbonden en het middenveld. Deze voorwaarden zijn nu al heel soepel en absoluut niet te vergelijken met de hoge standaarden van de Scandinavische landen.
In de passage die daarop volgt staat: “We willen het sociaal ondernemerschap in de kinderopvang alle kansen geven. Daarom schrappen we voor 1 april 2020 de verplichtingen om vanaf 18 plaatsen in de groepsopvang te moeten werken als vennootschap met sociaal oogmerk en enkel met werknemers.”
Deze passages roepen bij ons een aantal vragen op. Wil dat zeggen dat er vanaf 1 april 2020 opnieuw mag worden gewerkt met mensen die werken in een zelfstandig statuut in deze opvanginitiatieven? De huidige regelgeving in het decreet van 20 april 2012 heeft net voorzien in een overgangsperiode waardoor die opvanginitiatieven pas ten vroegste in regel moeten zijn vanaf januari 2020. Het zorgt voor extra onzekerheid voor de initiatieven die zich in regel willen stellen maar ook voor de werknemers die niet zeker zijn of ze nog in het statuut van werknemer verder kunnen werken. Wij zijn ervoor beducht dat dit opnieuw zal leiden tot schijnzelfstandigheid in de sector, iets waar we in de jaren 90 mee werden geconfronteerd.
Hoe moet ik die ‘flexibilisering van de regelgeving’ interpreteren? Betekent dit dat het decreet van 20 april 2012 zal worden aangepast en er meer plaatsen per begeleider zullen komen? Op welke punten wilt u een optimale benutting garanderen van de vergunde capaciteit?
Zult u in overleg gaan met de sector en met de vakbonden om de bekommernissen en noden eerst af te toetsen?
Hoe interpreteer ik die andere passage in het regeerakkoord rond het sociaal ondernemerschap? Zal dat leiden tot meer schijnzelfstandigen in de kinderopvang? Zo nee – en daar hoop ik op –, wat bedoelt u dan precies met de afschaffing van de vennootschap met sociaal oogmerk en enkel met werknemers?
Hoeveel mensen zijn er nu nog tewerkgesteld als zelfstandige in een opvanginitiatief van meer dan achttien plaatsen?
Minister Beke heeft het woord.
Ik zal eerst ingaan op de vraag over wat die ‘flexibilisering van de regelgeving’ juist betekent. Het decreet waarnaar u verwezen hebt, stelt dat men nooit meer kinderen mag opvangen dan het aantal plaatsen waarvoor men vergund is. Als men vergund is voor 28 plaatsen, mogen er ook nooit meer dan 28 kinderen aanwezig zijn.
Vanuit de initiatieven die kinderopvang aanbieden in groepsopvang, kwam de vraag om dit te versoepelen, om drie redenen. Ten eerste heeft deze bepaling enkele financiële consequenties, aangezien het subsidiesysteem in het decreet meer de focus legt op de bezettingscomponent, terwijl het net moeilijker is om een hoge bezetting te halen, doordat de vergunde capaciteit nooit mag overschreden worden. Ten tweede is er een verlies van flexibiliteit in het opnamebeleid om bijvoorbeeld op drukke dagen, zoals dinsdag of donderdag, iets meer kinderen op te kunnen vangen. Ten derde heeft de bepaling gevolgen voor de sociale functie: als men minder flexibel kan inspelen op opvangvragen, zijn het meestal de meest kwetsbare doelgroepen die uit de boot vallen.
We willen het daarom mogelijk maken dat een organisator van groepsopvang op bepaalde momenten enkele kinderen meer kan opvangen dan het aantal plaatsen waarvoor hij vergund is. Vanuit de sector blijft men vragen om occasionele overbezetting mogelijk te maken om op die manier flexibel te kunnen inspelen op plotse vragen van ouders. Het is tegelijk een manier om de bezetting op te krikken. Op die manier zullen er dus ook meer kinderen kunnen worden opgevangen. We blijven uiteraard streven naar kwaliteitsvolle kinderopvang en daarom zal dit niet kunnen zonder enkele randvoorwaarden.
Uit wetenschappelijk onderzoek komt telkens terug dat de ratio van kinderbegeleiders ten opzichte van het aantal aanwezige kinderen en ook de groepsgrootte twee nuttige parameters zijn in functie van het realiseren van kwaliteitsvolle kinderopvang. Als men meer kinderen dan het aantal vergunde opvangplaatsen tegelijkertijd wil opvangen, zal dus wel nog altijd voldaan moeten worden aan de volgende twee voorwaarden.
Ten eerste moeten er altijd voldoende kinderbegeleiders aanwezig ten opzichte van het aantal aanwezige kinderen. De ratio zoals opgenomen in de vergunningsvoorwaarden wordt dus altijd gerespecteerd. Ten tweede worden de regels inzake de groepsgrootte gerespecteerd. Er zullen met andere woorden nooit meer dan 18 kinderen per leefgroep aanwezig mogen zijn.
Er is over dit voorstel al heel veel overleg geweest met de sector en vanuit de sector is er zeker consensus over dat deze twee voorwaarden voorop moeten blijven staan. De verdere concretisering van dit voorstel moet nog verder vertaald worden in regelgeving, maar we bekijken ook of we bijvoorbeeld een maximumgrens kunnen opleggen, zoals bijvoorbeeld het feit dat men maximaal en gelijktijdig tot 120 procent van de vergunde capaciteit mag gaan en dat men gemiddeld genomen op jaarbasis de bezettingsgraad van 100 procent niet mag overschrijden. Drukke momenten moeten dus zeker gecompenseerd worden door minder drukke momenten.
In verband met de passage in het regeerakkoord rond het sociaal ondernemerschap, is het op dit moment zo dat in het Subsidiebesluit van 22 november 2013 is opgenomen dat organisatoren met minstens achttien subsidieerbare plaatsen en met de subsidie voor inkomenstarief trap 2, moeten werken met kinderbegeleiders in een werknemersstatuut en georganiseerd moeten zijn als een vennootschap met sociaal oogmerk. Er was een overgangsperiode voorzien voor die organisatoren die nog niet de volledige subsidie ontvangen binnen de trap 2, namelijk de organisatoren met inkomenstarief trap 2B. Deze overgangsperiode hing ook samen met het subsidiegroeipad voor trap 2B naar trap 2A. In het regeerakkoord is inderdaad opgenomen deze verplichtingen te schrappen. Organisatoren zullen dus zelf kunnen bepalen of ze met werknemers werken of met kinderbegeleiders in een zelfstandigenstatuut. Als men kiest voor dat laatste, dan moet het uiteraard wel correct gebeuren. Dat staat trouwens los van de wijziging van de regelgeving die nu voor ligt. Voor wie twee of meer opvanglocaties organiseert, vervangen we de verplichting om met een vennootschap met sociaal oogmerk te werken door de verplichting om een rechtspersoonlijkheid te hebben.
Het aantal medewerkers waarvoor de organisator als tewerkstellingsstatuut ‘zelfstandig’ heeft aangegeven, is 1113. Het gaat hier over personeelsregistratie op 1 januari 2019 en enkel voor groepsopvang met meer dan 18 plaatsen. Daarbij is het wel belangrijk te weten dat het gaat over 692 mensen die ook verantwoordelijke zijn, en 421 die enkel werken als kinderbegeleider.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, dank u wel. Wat het eerste luik van mijn vraag betreft, ben ik eigenlijk heel tevreden met het antwoord. Ik dacht dat het ook ging over uitbreiding van capaciteit in het algemeen. Ik denk inderdaad dat het een goed idee is om dat wel te doen in bepaalde gevallen en als het mogelijk is om tijdelijk in overcapaciteit te gaan om zo meer capaciteit te kunnen creëren. Ik ben ook heel blij dat men daarvoor steeds moet blijven voldoen aan de randvoorwaarden. Daar ben ik zeer tevreden mee.
Wat het tweede luik betreft, blijf ik toch vrezen dat we teruggaan naar situaties van schijnzelfstandigheid. Als dat daadwerkelijk wordt doorgevoerd, is het heel belangrijk om erop toe te zien dat die regels op een correcte manier worden nageleefd en dat we dus geen stap terug zetten, want dat zou jammer zijn. Ik denk dat er nog heel wat werk te doen is met betrekking tot de statuten in de kinderopvang. Ik denk bijvoorbeeld ook aan de onthaalouders. Het zou dus jammer zijn om ter zake een stap terug te zetten.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik wil graag ingaan op het eerste luik. Ik noteer dat collega Anaf alleszins al akkoord gaat met die flexibilisering, waarbij we bedoelen dat er een maximalisatie is van het aantal kinderen dat kan worden opgevangen binnen één kinderopvanginitiatief. Onze fractie heeft in de vorige legislatuur daarover een conceptnota ingediend. De collega’s die toen ook al actief waren in deze commissie, weten ongetwijfeld dat daarover een hoorzitting heeft plaatsgevonden. De sector heeft daar eigenlijk zeer positief op gereageerd. Dit zorgt immers voor een betere, gemakkelijkere organisatie van die initiatieven zelf. Dat mogen we toch niet vergeten. Zij kunnen ook zorgen voor een veel betere, optimale bezetting van het aantal plaatsen dat ze hebben. Het was ook trouwens vroeger in de regelgeving zo. Voor het decreet inzake de voorschoolse kinderopvang van 2012 er was, was dit mogelijk. Op het terrein is aangevoeld dat we eigenlijk terug moeten gaan naar die situatie. Het is dus beter voor de kinderopvanginitiatieven. Ik wil toch ook benadrukken dat het vooral ook veel gemakkelijker is voor de ouders. We weten allemaal dat nu veel ouders, als ze op zoek gaan naar kinderopvang, ermee worden geconfronteerd dat er wel een plaats is, maar bijvoorbeeld nooit op donderdag of dinsdag, zodat bijvoorbeeld grootouders dan die dag moeten invullen, maar als die dan eens een dag ziek zijn, dan kan men niet terecht bij dat kinderopvanginitiatief. Door zo’n maatregel kunnen we dus toch wel tegemoetkomen aan vragen vanuit de kinderopvangsector, maar toch ook wel het organiseren van werk en gezin voor heel wat ouders gemakkelijker maken. Ik hoop dus dat we daar inderdaad snel werk van kunnen maken.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De beide maatregelen, zowel de flexibilisering van de regelgeving als het afschaffen van de verplichte vennootschap met sociaal oogmerk, zijn voor onze fractie zeer goede maatregelen. Als ik dan inga op het tweede: onze fractie vindt toch dat niet het statuut van een kinderopvanginitiatief bepalend is voor de kwaliteit van opvang. Ook het werken met zelfstandigen mag niet als minderwaardig worden beschouwd ten opzichte van werken met werknemers. Ik heb hier soms het gevoel dat ‘zelfstandige’ een scheldwoord is. Wat de schijnzelfstandigheid betreft die hier werd aangehaald, denk ik dat het vooral heel belangrijk is dat we daarop toezien, en niet het afschaffen van de verplichte vennootschap ter zake als oplossing zien.
De heer Daniëls heeft het woord.
Wat is eigenlijk cruciaal? Ik merk in deze commissie enigszins een consensus dat we elke beschikbare plaats maximaal moeten inzetten.
We moeten er ook voor zorgen dat we bijkomende kinderopvang creëren. Met andere woorden, wanneer er problemen zijn met flexibiliteit, zowel ten aanzien van de ouders als van de mensen die de opvang organiseren, dan moeten we daar echt naar kijken.
In scholen is af en toe sprake van overtal, dan kan er nog een leerling bij, ook als dat niet binnen het voorziene kader gebeurt. Dat hangt af van de dagen en voor een deel van de flexibiliteit.
Wanneer men dan werkt met een puur werknemersstatuut, dan komt men al heel snel in de problemen met overuren, compensaties enzovoort. Mensen die een zelfstandig statuut hebben, kunnen ervoor kiezen om die flexibiliteit in hun zelfstandigheid in te bouwen. Voor mijn fractie is het duidelijk dat die twee elkaar aanvullen. Wanneer we dan vaststellen dat sommige drempels die we ooit in de regelgeving hebben ingeschreven met echt heel goede kwaliteitsvereisten, ervoor zorgen dat de flexibiliteit wordt tegengegaan, dan moeten we dat bekijken. Maar we moeten er, zoals de minister ook zegt, ook voor zorgen dat we niet naar de andere kant doorschieten waarbij men tot situaties komt die ooit uitwassen zijn geweest die we met het vorige decreet hebben proberen tegen te gaan.
Collega’s, ik geef nog kort de reactie van de beroepsvereniging UnieKO mee, en ik citeer: “UnieKO heeft de voorwaarde om met werknemers te moeten werken altijd aanzien als een discriminatie. De kostprijs voor een begeleider als werknemer of voor een zelfstandige is gelijk.” Ze zijn dus opgetogen dat de verplichting vanaf die achttien plaatsen wordt geschrapt.
In dat kader moeten we beide maatregelen – flexibiliteit en zelfstandigheid – absoluut mogelijk blijven maken, zelfs versterken. Overtal moeten we verder bekijken.
Minister, ik heb nog een vraagje. U zei net dat men in de groepsopvang in overtal kan gaan. Bij de onthaalouders zeggen we dat dat niet kan. We moeten daar toch ook kijken of het niet mogelijk is om toch enige vorm van een gelijke manier te verkrijgen, net zoals met die eigen kinderen. Daar moet het ook mogelijk zijn om flexibeler te kunnen zijn, naar de ouders die kiezen voor opvangouders, maar ook langs de kant van de onthaalouders, om op die manier nog wat service te kunnen bieden.
Minister Beke heeft het woord.
Misschien heel kort een reactie op de vrees voor de schijnzelfstandigheid. Dat is een terechte bekommernis. Maar als er schijnzelfstandigheid is, moet er opgetreden worden. Daar zijn sociale inspecties voor bevoegd, en die moeten dan ingrijpen waar het nodig is. Dat geldt niet alleen in de kinderopvang, dat geldt algemeen, maar dus ook in de kinderopvang. We moeten daar alert voor zijn, dat kan niet de bedoeling zijn, maar als het gebeurt, moet het bestaande kader daarop toegepast worden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.