Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, het is opnieuw de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) die mij geïnspireerd heeft tot deze vraag. De VVSG heeft namelijk een model van deontologische code uitgewerkt, met als doel de lokale mandatarissen een kader te bieden waarbinnen ze hun mandaat dienen uit te oefenen. Het is goed dat dat gebeurt. Die deontologische code is een algemene leidraad voor lokale mandatarissen om deontologisch correct te handelen bij de uitoefening van hun mandaat. Dat handelen steunt op een aantal waarden, zoals dienstbaarheid, functionaliteit, onafhankelijkheid, openheid, vertrouwelijkheid en zorgvuldigheid. Het is geen verplicht voer, maar een inspiratiebron waar de gemeente zelf mee aan de slag kan gaan om een eigen code op te stellen.
In een van de optionele hoofdstukken van het model worden de begunstigingstussenkomsten aangesneden. Er wordt gesteld dat de dossierbehandelende personeelsleden alle tussenkomsten van lokale mandatarissen dienen op te nemen in het dossier, wat ook de aard van de tussenkomst of hoedanigheid van de tussenkomende persoon is. Dat staat in artikel D5.
Er zijn volgens het model van de deontologische code echter een aantal uitzonderingen, die in een ander artikel zijn opgenomen. Ik citeer letterlijk: “De volgende handelingen worden niet beschouwd als tussenkomsten die in het administratief dossier dienen te worden opgenomen.” Het gaat enerzijds om louter informatieve vragen van algemene of technische aard en anderzijds over vragen en interventies van uitvoerende mandatarissen in het kader van hun functionele en hiërarchische relaties met de behandelende personeelsleden en diensten.
Net met betrekking tot dat laatste punt zijn er een aantal bekommernissen, want die laatste uitzondering zou tot gevolg kunnen hebben dat de interventies van schepenen en burgemeesters vaak niet in het dossier zullen worden opgenomen. Dit maakt natuurlijk een eventuele inmenging of poging tot inmenging mogelijk en het bemoeilijkt in de eerste plaats ook de controle heel sterk.
Ik wil hier verwijzen naar de deontologische code van de Vlaamse volksvertegenwoordigers inzake dienstverlening aan de bevolking. Daar is een gelijkaardige passage in opgenomen. Alle schriftelijke en mondelinge interventies van Vlaamse volksvertegenwoordigers bij behandelde magistraten, ambtenaren of hun diensthoofden moeten in het dossier worden opgenomen. Daar zijn geen uitzonderingen op voorzien.
Minister, bent u van oordeel dat de passage in het model van deontologische code met betrekking tot de uitzonderingen op het opnemen van interventies van lokale mandatarissen in de dossiers mogelijk de deur openzet voor inmenging? Hoe kan een poging tot inmenging effectief worden gecontroleerd indien ze niet in het dossier wordt opgenomen? Is de uitzondering voor uitvoerende mandatarissen in het modelreglement van de VVSG in overeenstemming met de Vlaamse regelgeving?
Minister Somers heeft het woord.
Voorzitter, wat heeft de VVSG allemaal gedaan? Waarom heeft die directeur dat toegelaten, om nog van de raad van bestuur te zwijgen?
Mijnheer De Loor, alle gekheid op een stokje, de deontologische code voor lokale mandatarissen is verplicht. De artikelen 39 en 55 van het decreet van 22 september 2017 dat het lokale bestuur regelt, stellen dat een deontologische code moet worden opgesteld. Dat moet gebeuren, maar het is opnieuw de discussie over een keizer-koster en grote lokale autonomie. U hebt daarstraks nog een vurig pleidooi voor lokale autonomie gehouden. Dit decreet laat de lokale besturen een grote autonomie om dit zelf in te vullen. Vlaanderen heeft een kader en de lokale besturen vullen dit zelf in. Dat is belangrijk, want de lokale besturen moeten zelf aan integriteitsdilemma’s werken. Aangezien ze hier zelf aan moeten werken en hier zelf aan moeten sleutelen, krijgen ze een interne dynamiek inzake responsabilisering, bevraging en kritisch denken. Maatwerk is ook heel belangrijk. Het is evident dat de ene gemeente de andere niet is. Dit is een heel goed principe.
Als ondersteunende organisatie heeft de VVSG, dienstvaardig als ze is, een model van deontologische code ontworpen. Dat model is vrijblijvend. Gemeenten kunnen besluiten dat instrument niet te gebruiken en zelf een deontologische code op te stellen. Het model is faciliterend voor de lokale besturen.
De VVSG heeft nog iets meer gedaan. Met de voorzichtigheid die haar kenmerkt, heeft ze een basistekst gemaakt met een aantal optionele hoofdstukken. U hebt verwezen naar een van die optionele hoofdstukken, namelijk artikel D6. Dat artikel moet evenwel samen worden gelezen met een ander artikel, namelijk artikel D2. In dat artikel staat heel duidelijk dat begunstigingstussenkomsten verboden zijn. Artikel 2 van de basistekst van de deontologische code stelt tevens dat elke mandataris steeds de decretale bepalingen over mogelijke belangenvermenging in het achterhoofd moet houden en zich hiervan bewust moet zijn ten aanzien van zijn eigen integriteit.
Dus, vanuit die samenlezing – D6 samen gelezen met D2 – maakt het algemene principe dat in de code staat, dat er geen tegenstrijd is in de regelgeving. Kan de VVSG dat nog verduidelijken? Dat is altijd mogelijk, nuttig en zinvol, zeker als er ter zake verwarring zou ontstaan. Op basis van het samenlezen van de verschillende artikels is het algemene principe glashelder dat dit niet in tegenspraak is met de bepalingen die we decretaal hebben goedgekeurd in het Vlaams Parlement.
De deontologische code zelf is niet juridisch afdwingbaar. Daarnaast zijn er natuurlijk wel een aantal andere instrumenten waarover lokale besturen, lokale politici en burgers beschikken om op te treden, indien ze menen geconfronteerd te worden met een deontologische fout, met belangenvermenging, met ongeoorloofde ingrepen. Bij een vermoeden van onpartijdigheid van lokale mandatarissen kan er een klacht worden ingediend bij de toezichthoudende overheid. Bij vaststelling van belangenvermenging kan dit leiden tot een vernietiging van het besluit.
De Vlaamse Regering kan burgemeesters en schepenen een tuchtsanctie opleggen in geval van kennelijk wangedrag. De Raad van State kan de betwiste beslissing ten gronde onderzoeken en nagaan of er sprake is van ongeoorloofde begunstigingstussenkomsten. Indien er sprake is van een moreel belang kan de Raad van State de beslissing schorsen. Ook het parket kan de belangenvermenging onderzoeken. Dit kan leiden tot een strafrechtelijke of burgerrechtelijke veroordeling.
Tot slot kan ook Audit Vlaanderen bij een lokaal bestuur de naleving van de regelgeving en procedures controleren door middel van een audit, en zo mogelijk fraude bij een lokaal bestuur onderzoeken.
Er zijn dus een hele reeks, en volgens mij voldoende instrumenten en regelgevende bepalingen die vormen van inmenging door lokale mandatarissen kunnen voorkomen en beteugelen. Uw kernvraag is of dit in strijd is met onze regelgeving. Deze code is niet in strijd. Is er een mogelijke verwarring denkbaar? Als er verwarring is, dan zou ik de VVSG vragen om de puntjes nog eens duidelijk op de i te zetten, maar er tegelijk op wijzen dat er samenlezing moet zijn. Een artikel staat nooit op zich, het moet samen gelezen worden met de context waarin het staat.
De lokale autonomie blijft maatgevend. Ik ben de VVSG dankbaar om zo'n model te maken met een optioneel en een ander deel, maar gemeenten zijn zelf vrij om dit concreet in te vullen en verder vorm te geven. In de mate waarin ze dat regelmatig updaten – wat trouwens ook gevraagd wordt door de Vlaamse overheid –, is er een permanente zelfbevraging of we op een goede manier bezig zijn met de deontologische regels.
Mijn ervaring, maar dat zal ook de uwe zijn, mijnheer De Loor, is dat we daar in Vlaanderen in het voorbije decennium een kwantumsprong vooruit hebben gemaakt. In de manier waarop organisaties zich deontologisch bevragen, zich organiseren en dat auditen, hebben we een positief pad afgelegd in Vlaanderen. Maar het werk ter zake is nooit af, dat ben ik met u eens.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik dank u voor dit verduidelijkend antwoord. Eerst even een kanttekening. Ik ben tevreden dat uw band met de VVSG veel beter is dan die was met uw voorganger. Dat stemt me heel positief omdat ik heel veel vertrouwen heb in de VVSG. Als we het dan hebben over de inhoud van de vraag, ben ik de mening toegedaan dat we het warm water niet moeten uitvinden. Als de VVSG een instrument zoals de deontologische code en verschillende andere instrumenten aanreikt, dan moet de lokale autonomie maximaal kunnen spelen.
Je moet inderdaad kunnen gaan voor maatwerk, maar het is goed dat die kapstok wordt aangereikt. Daar zijn we het over eens. Het warm water is er, dat moet je niet meer uitvinden, de kapstok wordt aangereikt. Maar we moeten ook zorgen dat de kapstok die wordt aangereikt, en waar heel veel lokale besturen vragende partij voor zijn, duidelijk is en niet voor verwarring kan zorgen. En ik denk dat die passage, zoals die in het model van deontologische code is opgenomen, enkel voor verwarring kan zorgen. Want ik volg u volledig, minister, wanneer u de instrumenten opnoemt, bijvoorbeeld van Audit Vlaanderen, tot sancties die kunnen worden genomen bij inmenging. Alleen denk ik, minister, dat, door die passage aan te reiken of te vermelden, het steeds moeilijker wordt om te controleren dat er een poging tot inmenging is. Ik stel mij dan ook de vraag waarom die passage wel is opgenomen voor uitvoerende mandatarissen en niet voor álle mandatarissen. Ik zou ervoor willen pleiten dat er daarrond meer duidelijkheid wordt gecreëerd. Want dit bemoeilijkt de controle voor eventueel mogelijke sancties of een audit die moet worden uitgevoerd.
Minister, mag ik u vragen om contact op te nemen met de VVSG? Ik ben blij dat u betere banden met hen hebt dan dat in het verleden het geval was voor de minister van Binnenlands Bestuur. Zo kunnen we daarover duidelijkheid krijgen.
De heer Vandeput heeft het woord.
Minister, collega’s, met deze vraagstelling gaan we voorbij aan wat eigenlijk de bedoeling is van zo’n deontologische code. Het is aan elke mandataris om voor zichzelf een deontologie aan te nemen die belangrijk is. Jammer genoeg hebben wij codes nodig, want dat is niet voor iedereen even duidelijk.
De vraag is of we dan moeten proberen om alles tot in het laatste detail te regelen door middel van teksten, en nog maar eens teksten, reglementen, een commissie die daarop toeziet enzovoort? Is die commissie dan wel onafhankelijk genoeg om daarop te kúnnen toezien enzovoort?
Ik denk dat er in ons systeem middelen en mogelijkheden aanwezig zijn om een behoorlijk bestuur te voeren. In dat kader treed ik u bij, minister. De VVSG heeft, door middel van een modeltekst, een aanzet gegeven voor het opstellen van een deontologische code. Maar het is niet voldoende om die modeltekst te kopiëren en de naam van de gemeente aan te passen. Nee, het gaat er juist over dat wij er ons als beleidsvoerders van bewust zijn dat we af en toe voor moeilijke dillema’s kunnen komen te staan. In dat kader denk ik dat de tekst, zoals die wordt voorgesteld, en de artikelen D2 en D6 waarnaar juist werd verwezen, daarin heel duidelijk zijn. Het moet mogelijk zijn. Een politicus heeft uiteindelijk toch ook als een van zijn opdrachten om te proberen een antwoorden te verschaffen aan de burger die hem aanspreekt. Gaat dat dan over beïnvloeding? Ik denk het niet.
Diegenen die vandaag roepen en proberen de teksten nóg meer, verder dan het kan, te interpreteren … ‘It takes a twisted mind’ om een aantal dingen te vinden in wat eigenlijk gezegd wordt. Voor mij is het heel duidelijk: inmenging om een dossier rechtstreeks te beïnvloeden, kan niet. Het lijkt mij nogal evident dat een uitvoerend mandataris met zijn diensten over dossiers moet kunnen spreken. Het lijkt mij moeilijk uitvoerend mandataris te zijn en níet over dossiers te kunnen spreken met de achterliggende diensten. Als het dan vragen betreft over de duur van de doorlooptijd, over waar het dossier zich bevindt, tegen wanneer er een antwoord mag worden verwacht, dan denk ik dat wij als politicus daarop toch een antwoord moeten kunnen geven. Want anders kunnen we beter de boeken dichtdoen.
Ik pleit er dus absoluut voor dat elke gemeente die oefening ter harte neemt. Wij hebben dat gedaan. De tekst van de VVSG kan daarbij dienen als leidraad. Maar het louter kopiëren van teksten en het louter aanpassen van de naam of titel kan niet volstaan voor een goed bestuur.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Uit persoonlijke ervaring kan ik bevestigen dat de tekst van de VVSG inderdaad een inspiratie kan zijn voor zeer boeiende debatten, ook in commissies en gemeenteraden. Bij de start van de legislatuur was dat bij ons alvast het geval. In die zin is dat volgens mij de eerste bedoeling van dat document. Dat is een goede zaak.
Ik ben het er wel mee eens dat er verwarring mogelijk is op basis van wat er in dit ontwerp staat. Het gaat niet over technische vragen die een uitvoerend mandataris kan stellen, om antwoorden te kunnen geven op vragen van burgers. Ik denk wel dat een slechte interpretatie van deze tekst het op de een of andere manier mogelijk maakt dat uitvoerende mandatarissen zich heel sterk functioneel gaan inmengen. Als een tekst een dergelijke verwarring mogelijk maakt, is hij niet helemaal perfect opgemaakt. Er is nog wat verfijningswerk aan te doen. We moeten ook de specifieke reflex hebben dat in een schepencollege de uitvoerende mandatarissen werken als een college. Een bevoegd schepen kan daarover met zijn diensten in gesprek gaan. Alle schepenen zijn bevoegd voor alle materies. Als iemand op dat ogenblik operationeel weinig ter zake doet, is het mogelijk dat hij toch een functionele relatie opneemt in andere dossiers. Dat vergt misschien wat extra verklaring in een begeleidend schrijven van de VVSG, of iets dergelijks.
Minister Somers heeft het woord.
Beide sprekers hebben verwezen naar hun lokale ervaring. Ik heb die ook. Het feit dat je als lokaal bestuur verplicht wordt om een deontologische code en een aantal spelregels op te stellen, maakt dat je daarover eens moet nadenken. Die oefening is wel zinvol. Het is evident dat iedereen een moreel besef heeft en dat iedereen een morele verantwoordelijkheid heeft. Daar moet je zelf invulling aan geven. Spijtig genoeg moeten we regels opstellen.
Mijnheer Vandeput, ik volg u daarin volledig. Er zijn nu eenmaal altijd rotte appels of mensen die houvast nodig hebben. Maar het is ook nodig omdat het soms te complex is. Spelregels zorgen voor zekerheid: dan weten we dat we ons daaraan moeten houden.
We moeten elkaar ook geen Liesbeth noemen. We kennen de lokale organisatie heel goed. We weten wat de relatie is tussen een schepen en zijn administratie. Dat is een heel interactieve en lokaal vaak heel intense relatie waarbij men dossiers samen bespreekt en opbouwt, waarbij prioriteiten in behandeling worden gegeven en waar ook politieke duiding moet worden gegeven. Ik spreek niet over individuele politieke duiding.
Hoe pakken we dit probleem nu aan? Hoe bekijken we het in de toekomst? Een college beslist inderdaad als een college. Maar op heel veel plaatsen is die taakverdeling toch meer dan louter symbolisch. Ook de Vlaamse Regering werkt als een college. Maar de relatie die ik als minister van Binnenlands Bestuur heb met een administrateur-generaal van een domein dat onder mij ligt, is evident anders dan voor de collega die het cultuurbeleid of de ruimtelijke ordening onder zich heeft. Het is evident dat daar een relatie ontstaat en een dynamiek, dat je van gedachten wisselt, dat ik mijn politiek beleidskader heb en, met respect voor de autonomie van de administratie, dat er interactie is. Die interactie is op zich gezond. Als we denken dat de uitvoerende mandataris exact dezelfde positie heeft als een schepen of een gemeenteraadslid, doen we de waarheid en de werkelijkheid en de realiteit geweld aan. Evident moet die schepen zich, evenzeer als een gemeenteraadslid, onthouden van elke vorm van politieke bevoordeling. Dat staat heel duidelijk in het ontwerp van deontologische code van de VVSG. Dat is ook wettelijk verankerd. Daar zitten controlemechanismen op. Maar elk gesprek, elke mail, elke aansturing, elke dialoog, elk onderhoud dat de schepen heeft met de administratie proberen te vatten in regeltjes: daar moeten we redelijk in zijn, dat is niet mogelijk en ook niet wenselijk. Dat zou tot verstarring leiden, tot verkramping. Dat moeten we absoluut vermijden.
Ik moet u eerlijk zeggen dat ik in de achttien jaar dat ik lokaal uitvoerend mandataris ben, soms heb gemerkt dat men onnodig begint te verkrampen omdat men schrik heeft dat men niet meer juist bezig is en niet meer op een goede manier werkt. De reflex om na te denken over of men nog wel goed deontologisch bezig is, mag niet leiden tot een verkramping. Dat is het evenwicht dat we altijd moeten zoeken. Als je op een bepaalde – ik ga niet zeggen ‘slechte’ – manier geïntentioneerd bent, zou je je kunnen afvragen of die VVSG-regels hier niet tot enige onduidelijkheid leiden. Maar als je het geheel bekijkt en de samenhang tussen de dingen begrijpt, is het duidelijk niet zo. Misschien is het nuttig dat de VVSG, die de voorbije dagen veel kwaliteit heeft verloren, daar nog eens duidelijkheid over brengt. Ik ben ervan overtuigd dat er voldoende geïnvesteerd is door de vorige directeur, zodat daar opnieuw slagkracht kan worden gevonden. Alle gekheid op een stokje: we moeten ervoor opletten dat we niet in reglementitis vervallen, want dan maken we alles kapot.
Minister, vertrekkende van uw laatste zin: ik ben het er voor honderd procent mee eens dat we niet mogen vervallen in reglementitis. Ik heb hier ook niemand horen pleiten voor bijkomende regels, alleen voor duidelijkheid, om verwarring te voorkomen. Naar mijn aanvoelen, en niet enkel dat van mij, want ik werd daarover gecontacteerd door een aantal andere collega’s, leidt die bijkomende uitzondering, dus die bijkomende regel, net tot meer verwarring. Ons pleidooi is dus, en wij volgen u daarin, om meer duidelijkheid te vragen aan de VVSG, zodat we maximaal kunnen inzetten op het uitgangspunt waarover we het allemaal eens zijn, namelijk geen begunstigingstussenkomsten en iedereen heeft een deontologie te respecteren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.