Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, in de Brusselse krant La Capitale konden we lezen dat ‘Les critiques négatives dans le bulletin, c’est fini!’. In het artikel lezen we dat de commentaren in de schoolrapporten van het secundair onderwijs constructief moeten zijn. Zo werd in een rondzendbrief van het Waalse onderwijsdepartement van midden oktober herhaald wat eerder al door het netwerk van de Fédération Wallonie-Bruxelles werd aanbevolen. De aanleiding waren de schoolrapporten die voor de herfstvakantie uitgedeeld worden.
Zo kan het niet langer dat een leerling vergeleken wordt met zijn medeleerlingen of met een gemiddeld klasresultaat. Schoolrapporten moeten de lacunes bij de leerling benoemen, maar die zijn zo geformuleerd dat ze in de eerste plaats constructieve kritiek geven en de leerling aanmoedigen. Het blijkt uit meerdere studies dat het welslagen op school en in het leven sterk afhankelijk is van aanmoedigingen eerder dan negatieve en stigmatiserende kritiek. Zo blijkt het veel beter om de gemaakte evolutie van leerlingen te benoemen en bijsturingen en nieuwe doelen te geven, veeleer dan te wijzen op tekorten ten opzichte van medeleerlingen of een klasgemiddelde. Aldus ook de Waalse minister van Leerplichtonderwijs, Caroline Désir.
Het artikel wijst er nog op dat de rondzendbrief een kader meegeeft en niet vastlegt hoe de leerkracht dit concreet moet invullen. Dat behoort tot de vrijheid van de scholen en de wijsheid van de scholen en de leerkrachten. Toch is men niet terughoudend om vanuit de overheid een kader en een aantal richtlijnen vast te leggen.
Minister, hoe kijkt u aan tegen deze aanpak om schoolrapporten vanuit een constructief en aanmoedigend perspectief op te stellen? Bestaat er voor het Vlaamse onderwijs ook zo’n aanbeveling? Wilt u deze aanpak ook verspreiden binnen de Vlaamse scholen? De impact van schoolrapporten op leerlingen kan immers een groot verschil maken?
Minister Weyts heeft het woord.
Als het gaat over tussentijdse evaluatie, als het gaat over de rapporten, dan zijn het de schoolbesturen en de klassenraden die daar zelf over beslissen. Elk schoolbestuur bepaalt hoe de leerlingenevaluatie in zijn school of scholen wordt georganiseerd. Zij bepalen dus zelf hoe en wanneer ze die prestaties van leerlingen beoordelen en op basis van welke criteria een leerling kan slagen. Wij bepalen als overheid wat minimaal in het schoolreglement over die leerlingenevaluatie moet worden opgenomen. Daarbij is het voor ons belangrijk dat de school over de leerlingenevaluatie op regelmatige basis en tijdig communiceert naar leerlingen en ouders, kwestie van ook discussies tussentijds of op het einde te kunnen vermijden. We gaan uit van de logica dat we vertrouwen en verantwoordelijkheid geven aan de schoolbesturen en aan de schoolteams. Wij bepalen natuurlijk als overheid wat leerlingen moeten kennen, moeten kunnen. De scholen en de leerkrachten bepalen hoe ze dat pedagogisch kunnen realiseren.
Ik ben niet van plan om het voorbeeld van onze Waalse collega’s te volgen. Het is misschien ook een tikje oldskool, maar als een leerling niet functioneert, als die zijn best niet doet, dan moet die daarop worden gewezen, en dan moeten ook de ouders daarover worden geïnformeerd. Ik vind het wat vreemd dat men ook zegt dat de klasgemiddelden niet meer mogen worden meegegeven. Ik denk dat ook ouders en leerlingen baat hebben bij zo’n vergelijking met de rest van de groep, dat leerlingen en ouders dat ook vragen. Aan jezelf ken je misschien de halve wereld, maar als ouder wil ik dat wel weten, wil ik weten hoe mijn kind scoort in verhouding tot de rest van de groep. Dat is natuurlijk geanonimiseerd, maar dat geeft je wel een veel beter beeld, en mocht het niet worden opgeleverd, dan zou ik het vragen, en met mij velen, denk ik.
Ik ben daar dus zeker geen voorstander van. Ik vind het wel belangrijk dat het evaluatiesysteem dat een school hanteert, duidelijk en betrouwbaar is voor ouders en leerlingen, met een minimale planlast voor leerkrachten. Dat heeft opnieuw te maken met die discussie over juridisering. De criteria op grond waarvan wordt geëvalueerd, moeten op voorhand zo duidelijk mogelijk in het schoolreglement worden geformuleerd, zodat men ook wat is ingedekt in het kader van die juridisering, dus mochten er ooit procedures van komen. Als de ouders duidelijk de criteria, de methodiek van evaluatie onderschrijven, maakt dat dat er op het einde van de rit wel moeilijker tegen kan worden geprocedeerd. Dat lijkt me belangrijk, en ook dat men tijdig en op regelmatige tijdstippen communiceert over dat evaluatiebeleid, over de studievoortgang van de leerling. Ik stel vast dat er in heel wat scholen, in heel wat jaren heel veel tussentijdse rapporten zijn, zeker in de eerste jaren. Ik denk dat dat ook goed is, om daar de vinger aan de pols te kunnen houden, om de evolutie van dat kind te zien en ook zo snel mogelijk te kunnen ingrijpen, zowel als leerkracht als als ouder, wanneer je ziet dat een en ander fout gaat.
Als het echter gaat om echt verplichtingen opleggen voor het opstellen van rapporten: ik denk dat het belangrijk is dat er een duidelijke evaluatie is, geen smiley of wat dan ook, maar een duidelijke evaluatie waar je iets aan hebt als leerling, als ouder. Dat is essentieel.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik denk dat we het misschien over één ding eens zijn: dat een evaluatiebeleid eigenlijk cruciaal is, dat dat heel belangrijk is. We zijn het er misschien ook over eens dat een overheid zich daar terughoudend in moet opstellen. Dat behoort inderdaad tot de autonomie van de scholen en de wijsheid van de leerlingen en de leerkrachten. Ik heb dat ook benadrukt. Tegelijk denk ik echter ook dat er toch een aantal richtlijnen kunnen worden opgesteld. De Vlaamse overheid heeft dat recent wel nog gedaan, bijvoorbeeld voor Nederlands. Ter zake is er een toolkit breed evalueren opgesteld. Daarbij is ook heel duidelijk gezegd dat, als er moet worden geëvalueerd, je naar diverse aspecten moet kijken, je inderdaad breed moet evalueren. Er zijn verschillende soorten evaluatietechnieken, de leerling moet in zijn geheel worden bekeken en zo. Daar worden dus sowieso een aantal richtlijnen voor opgesteld, en ik denk dat wij dat ook, in navolging van de Waalse Regering, een stukje explicieter zouden kunnen doen. U zegt dat wij in Vlaanderen willen excelleren, dat excellent onderwijs voor ons dé weg is, dat dat cruciaal is. Ik ben ervan overtuigd dat je bij zo’n evaluatiebeleid dan toch wel voor een stuk ook rekening kunt houden met wat de psychologie daarover zegt.
Er is heel wat wetenschappelijke evidentie die zegt dat, als je gemotiveerd wordt en als er positive learning psychology wordt toegepast en leerlingen op hun talenten worden aangesproken – wat nog niet altijd gebeurt in rapporten –, dat minstens even belangrijk kan zijn om leerlingen net dat extra duwtje in de rug te geven en extra motivatie te geven om een stuk beter te presteren. Ze weten dan dat men, ondanks het feit dat ze nog niet perfect zijn, in hen gelooft en dat men ook de zaken ziet die ze wel al kunnen. Het hele evaluatiebeleid is heel cruciaal. Ik denk dat we heel wat aan de autonomie van de scholen kunnen overlaten, maar het is ook niet slecht om als overheid dat heel positieve en de constructieve kritiek te benadrukken, en dat je als overheid zegt dat je wilt dat dat wordt meegenomen in het evaluatiebeleid.
Ik vind uw visie heel conservatief – en dat is nog een understatement –. Ik ben eigenlijk van het omgekeerde overtuigd: als we willen excelleren, zou het goed zijn om die visie toch nog te herzien, rekening houdend met de wetenschappelijke inzichten en dat wat talentontwikkeling naar voren schuift. Zo kunt u ervoor zorgen, dat we, volgens mij, met betere resultaten zullen eindigen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
We zijn even op zoek gegaan naar de omzendbrieven waarover u het had, mevrouw Meuleman. Gaat het om een omzendbrief die toegespitst was op één net en niet bedoeld was voor het hele secundair onderwijs? Dan zou de opdracht bedoeld kunnen zijn voor de inrichtende macht en niet opgelegd door de regelgever van het hele onderwijs in de Franse Gemeenschap. Ik denk dat we dan kunnen stellen dat we, net zoals in Vlaanderen, in Wallonië ook zien dat de autonomie daar heel sterk wordt behouden, en dat het tot de autonomie van de scholen behoort om de manier waarop er geëvalueerd wordt en de evaluatie in een rapport wordt gegoten, bij de schoolbesturen zelf ligt. We raakten er niet goed uit of dit echt wel op die manier in het hele secundair onderwijs bij onze buren wordt geregeld.
Onze fractie is in elk geval ook voorstander om dat tot de autonomie van de schoolbesturen te laten behoren, maar dan zonder afbreuk aan de pre-evaluatie te doen. Autonomie is voor ons wel belangrijk.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik vind het idee nogal betuttelend. Ik denk dat dat heel veel negatieve gevolgen kan hebben. Ik ben blij met uw antwoord, minister, dat u daar niet wilt in meegaan.
Dat wil niet zeggen dat niet kan worden nagedacht over de manier waarop er commentaar op rapporten wordt geschreven of waarop de evaluatie gebeurt. Dat doen scholen ook wel. Maar zoals u het hier naar voren brengt en dat er in de perstekst staat dat er constructieve commentaar moet worden gegeven en dat die niet meer negatief mag zijn, dat gaat te ver. Stel dat je een leerling hebt die niets voor een taalvak wil studeren en iedere keer een zwaar tekort heeft voor woordenschat- en grammaticatoetsen, en dan ook nog eens regelmatig spiekt. Wat moet je dan op zijn rapport zetten als het positief moet zijn? Wat gaan leerkrachten dan doen? ‘Goed gedaan, hé. Doe zo voort’? Waar zijn we dan? Dat is dus volkomen verkeerd. Laat de leerkrachten zelf eens oordelen, samen met de school uiteraard, over hoe ze het best rapporten becommentariëren. Want ouders moeten weten wat ze met dat resultaat moeten doen. Het is beter dan niets in te vullen. Je hebt 2 op 10 en er staat geen commentaar bij, dat kan ook niet.
Kritiek geef je het best zo concreet mogelijk. Je moet zeggen waar het fout loopt, waar je kunt aan werken en dat kan onder andere door extra oefeningen aan te bieden. Maar altijd positieve commentaar geven? Het is een ziekte die ook al in de lagere school heerst. Je mag geen cijfers meer geven, het moeten bloemetjes op het rapport zijn. Sorry, maar we maken van onze kinderen kasplantjes. Als ze nergens nog tegenkunnen, niet tegen negatieve kritiek kunnen, hoe gaan ze dat dan later in het leven wel kunnen? Ik vind dat je hen toch een klein beetje moet harden tegen wat er in het latere leven op hen wacht.
Een tweede zaak is dat vergelijken. Ik ben het volledig eens met minister Weyts. Ik wilde ook altijd graag het klasgemiddelde weten. Stel dat je 3 op 10 haalt voor een toets en het klasgemiddelde is 8 op 10, dan is die 3 op 10 slecht. Maar als het klasgemiddelde 5 op 10 is, dan is die 3 op 10 toch niet zo dramatisch. Ik vind dat dus een belangrijke referentie. Ik zou het compleet verkeerd vinden dat men zou dwingen dat dat zou verdwijnen. Ik zou dat jammer vinden.
Ik was eerlijk gezegd heel verbaasd over het artikel in de Brusselse krant over het feit dat de commentaren op rapporten constructief en positief moeten zijn. Ik heb daar vier korte bemerkingen bij.
Eerst en vooral wil ik mevrouw Meuleman zeker geruststellen. Natuurlijk zijn er in elke beroepscategorie uitzonderingen, maar onze leerkrachten doen dat. Die zijn zeer aanmoedigend en zeer positief op die rapporten. Ik zeg dat als ouder van twee tieners. Ik zeg dat ook als voormalig leerkracht. Ik heb letterlijk duizenden rapporten door mijn handen zien gaan, en daar wordt echt aandacht aan besteed, niet alleen aan het schoolse – ‘Proficiat, Frans is niet je sterkste vak, maar de klassenraad weet wel degelijk dat je daar heel hard voor werkt’ – maar ook op persoonlijk vlak, zoals: ‘Jij brengt echt een goede sfeer mee in de klas.’ Dat gebeurt wel degelijk. Misschien is dat een Waals of een Brussels probleem. Ik kan dat moeilijk inschatten. Maar in Vlaanderen zie ik het probleem eerlijk gezegd niet.
Leerlingen willen duidelijkheid, en ik vind dat we de leerlingen die duidelijkheid ook moeten geven. Een gewaardeerde collega van mij, Koen Daniëls, heeft dat een tijd geleden mooi samengevat. Hij zei: “We moeten oppassen dat we niet in de politiek stappen van ‘och god, och arme, och here’.” Onze leerlingen, onze scholieren, zijn niet van suiker. Die mogen gerust ook een duidelijke boodschap krijgen. Als het niet goed is, dan is het niet goed. En dan mag er ook op het rapport staan: je faalt voor chemie omdat je de theorie niet grondig genoeg had gestudeerd. Daar is niets mis mee, vind ik. Ik vind ook dat zij een cijfer mogen krijgen, ook omdat dat duidelijkheid schept, maar ook omdat het kan zorgen voor trots. Ze kunnen trots zijn op hun resultaat. Dat kan ook zorgen voor extra motivatie. Ik vind dus dat er helemaal niets verkeerds is met een cijfer.
Ouders willen die duidelijkheid ook. Ik wil ook die duidelijkheid, en ik heb hoe langer hoe meer gezien dat er heel veel informatie uit die rapporten verdwijnt, tot grote ergernis. Als mijn zoon thuiskomt met een 11 op 20 en ik kijk daar met een zuinig gezicht naar, begint hij meteen met: ‘Heel de klas was gebuisd. Naast mij was een meisje aan het wenen. Er waren er 3 met 7 op 20. Die achter mij had een 5.’ Ik heb geen redenen om aan mijn zoon te twijfelen, maar ik zou het toch liever op het rapport zien staan. Ik vind dat er niets mis mee is met een mediaan op het rapport, die zegt dat mijn zoon voor dat vak boven, op of onder de mediaan zit. Als ouder kun je dan ook wat bijsturen en de zaken beter opvolgen.
Als een cijfer niet meer voldoet en we moeten beginnen te werken met smileys, begint dat voor mij te ruiken naar extra planlast, extra regeltjes, extra regelgeving. En dan zeg ik heel duidelijk en heel krachtig: neen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil daar nog één ding aan toevoegen. Er komt ook nog iets anders op ons af, en dat wordt in de lerarenkamers binnengedropt als zijnde de horror vacui. Je hebt een rapport met cijfers, en dan staan daar hokjes naast, waar de leerkracht iets kan invullen. Ik zag dit weekend het rapport van mijn neefje en die had voor rekenen 10 op 10. In het hokje ernaast stond dan: ‘Goed zo, je hebt alles juist.’ Ja, dat had ik al kunnen afleiden. Vervolgens stond er bij spelling, waarvoor hij ook 10 op 10 had: ‘Goed zo, je hebt geen enkele spellingsfout gemaakt bij je dictee en ook niet bij je opstel.’ Allicht, want er stond 10 op 10.
Ik vroeg dat dan aan die leerkracht, die ik tegenkwam. En die zei: “Van de inspectie moet er, om goed te zijn, overal bij elke leerling iets staan.” En dus stond er in heel dat rapport in elk hokje iets ingevuld. Ik heb het even geteld, en die leerkracht moest 440 commentaren schrijven per rapport. Alsjeblieft, collega's, laten we hier allemaal samen zeggen dat we dat niet zullen doen, vanwege die horror vacui eisen dat in elk hokje iets moet staan.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb weinig toe te voegen. Ik denk dat er een fundamenteel verschil is tussen de visie van de vraagsteller en die van ons. Het gaat dan over planlast – daar gaan we weer –, en dan komt u zichzelf toch meermaals tegen. Enerzijds pleit u voor minder planlast, en vervolgens vraagt u of we toch geen richtlijnen moeten opstellen, en bepaalde verplichtingen moeten decreteren. Moeten we vanuit Brussel bepalen hoe we in Alsemberg gaan evalueren, en hoe men dat in detail moet doen? Dat staat haaks op ons uitgangsbeginsel: vertrouwen, maar verantwoordelijkheid geven.
Zo kan elke school aan het einde van de rit maximaal beoordelen. Dat beginsel willen we meer volgen. De mate waarin de leerwinst wordt geboekt, en waarin die taak effectief wordt gerealiseerd, willen we meer gaan meten aan de hand van de gestandaardiseerde proeven. Maar hoe men die resultaten bereikt of moet bereiken, dat is meer de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen zelf, lijkt mij.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik vreesde al dat het een beetje op flessen zou worden getrokken, en dat er anekdotiek en voorbeelden zouden komen van vierhonderd vakjes die moeten worden ingevuld. Ik denk dat ook dat niet zo vaak voorkomt bij scholen.
Ik zou daar eigenlijk heel graag eens een ernstige discussie over houden. Het is ook niet voor niets dat Klasse recent nog een hele themapagina heeft gemaakt over evalueren, en over hoe je evaluatie naar een hoger niveau kunt tillen. Hoe kunnen we anders en permanent evalueren, om leerlingen nog een stuk beter te motiveren? Want dat is het allerbelangrijkste in het streven naar succes: gemotiveerd zijn. Ik denk dat evaluatie en evaluatiebeleid daar een hele belangrijke bijdrage kan aan leveren. Dat was het voornaamste punt dat ik wilde maken. Ik vind dat echt geen onbelangrijke discussie.
Ik weet dat we ons daar op een belangrijk snijvlak bevinden, dat zo vaak in deze commissie aan bod komt. Wat is autonomie, wat is vrijheid? Daar moeten we zeker te allen tijde rekening mee houden. Het ‘hoe’ willen we niet zelf invullen voor de scholen, maar voor sommige zaken kun je als overheid wel een kader creëren en een aantal richtlijnen opstellen. Die kunnen dan vrij worden ingevuld, maar ze geven wel een richting aan. Ik vraag dan ook om daar iets meer over na te denken, en ouders daar voor een stuk in te sensibiliseren.
Ik heb ook kinderen, en ik ken de neiging om direct naar Smartschool te gaan om al te gaan kijken welke punten ze halen, nog voor ze die zelf hebben gezien, en ze ermee te confronteren. Die neiging is er bij ons allemaal. Maar ik denk ook dat we de reflectie moeten maken dat je je kind niet altijd moet vergelijken. En daar wordt ook al op ingezet.
We gaan al naar oudercontacten met het idee om zowel bij een leerkracht gaan waarbij het kind het niet zo goed doet, als bij een leerkracht waarbij hij wel goed scoort. Dat wordt ook aangemoedigd vanuit de school. Zo kan het kind horen waar hij het wel goed doet, en hoe dat komt. Er zijn dus fantastische voorbeelden. Ik denk dat we nog stappen kunnen vooruitzetten, en misschien kan de overheid daaraan meewerken. Dat was eigenlijk het opzet van mijn vraag, zonder daarbij in clichés te willen vervallen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.