Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, het Kinderenrechtencommissariaat organiseerde op dinsdag 15 oktober, met steun van de Vlaamse Jeugdraad en vzw Cachet, een studiedag rond isolatie en fixatie vanuit de ervaringen van jongeren.
Uit meldingen bij de Klachtenlijn van het Kinderrechtencommissariaat en uit de ervaringen die jongeren met de drie organisaties delen, blijkt dat afzondering in de jeugdhulp, kinder- en jeugdpsychiatrie en in het onderwijs nog te vaak, te lang en om de verkeerde redenen gebeurt. Ook bepaalde resultaten van de Zorginspectie waren vrij ontnuchterend.
Toch stellen nationale en internationale richtlijnen en mensenrechtenverdragen dat afzondering alleen mag als laatste redmiddel, als er sprake is van acuut en ernstig gevaar en als er geen alternatieven zijn. Ook volgens de minister van Welzijn moet afzondering “zo min mogelijk, zo kort mogelijk en altijd veilig gebeuren”.
Voor de sector van de residentiële geestelijke gezondheidszorg werd ondertussen al een richtlijn opgemaakt, maar ook in andere sectoren, niet in het minst in de onderwijssector, klinkt de vraag heel duidelijk: er is dringend nood aan een regelgevend kader rond vrijheidsbeperkende maatregelen binnen de schoolcontext.
Hoewel dit kader er tot op vandaag nog niet is, zijn er wel al acties op het terrein: het gemeenschapsonderwijs maakte ondertussen een visietekst met algemene uitgangspunten op. In de plenaire vergadering van 18 oktober, werden er twee actuele vragen gesteld aan de minister van Welzijn, waarbij onder andere gevraagd werd naar de nodige richtlijnen in de sectoren die binnen zijn bevoegdheid vallen.
Minister, zult u werk maken van de nodige regelgeving rond vrijheidsbeperkende maatregelen binnen de context van het onderwijs? Zo ja, wanneer en wie zult u daarbij betrekken? Plant u een intensieve samenwerking met de minister van Welzjin om deze uitdaging aan te pakken?
Minister Weyts heeft het woord.
Het thema is inderdaad een stuk actueler geworden door de recente berichtgeving en onthullingen.
Vanuit het beleid is de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen binnen de context van het onderwijs zeker een aandachtspunt, maar daar moeten we bij toegeven dat we de problematiek tot nu toe in de eerste plaats benaderd hebben vanuit het buitengewoon onderwijs en niet echt veel verder dachten.
De signalen die er nu komen vanuit de hogeschool UC Leuven-Limburg (UCLL) zijn in de eerste plaats verrassend, verontrustend. Het spreekt voor zich dat het vastbinden van leerlingen en de andere voorbeelden die we horen, absoluut niet aanvaardbaar zijn.
Ik wil alvast meegeven dat de onderwijsinspectie bij schooldoorlichtingen structureel en informeel spreekt met leden van het schoolteam, directies, leerlingen en ouders. Vanuit die gesprekken heeft de onderwijsinspectie geen indicaties van zulke praktijken. Ook via het meldpunt onderwijsinspectie hebben we hierover geen indicaties gekregen, wat ook niet verwonderlijk is, aangezien het om zeer specifieke gevallen gaat. Als die zich voordoen, moet het al een immens toeval zijn dat de onderwijsinspectie daar dan net bij aanwezig is.
Ik heb van de onderzoekers begrepen dat er wel degelijk voldoende aanwijzingen zouden zijn om hier verder onderzoek naar te voeren. Ik ben dan ook tevreden dat men daartoe zelf het initiatief heeft genomen en dat er nu concrete acties aan dat inzicht gekoppeld worden, in die zin dat de onderzoekers dit fenomeen zelf nauwer gaan bestuderen.
Ik schets even het arsenaal aan maatregelen die voorhanden zijn.
Als het gaat om vrijheidsbeperkende maatregelen, zijn we van oordeel dat die zo zuinig mogelijk ingezet worden en als het gaat over het gebruik van afzonderingsruimtes, het liefst helemaal niet, al gebeurt dat laatste vooral om de kinderen tegen zichzelf, niet tegen anderen, te beschermen.
Het klopt dat de regelgeving rond onderwijs geen specifieke bepalingen bevat over vrijheidsbeperkende maatregelen, maar het is niet zo dat de regelgeving geen enkel kader biedt. Zo bepaalt het decreet Basisonderwijs dat scholen voor het lager onderwijs via het schoolreglement hun beleid inzake tucht en schending van de leefregels kenbaar maken via het schoolreglement. Voor het kleuteronderwijs bestaat deze verplichting niet, maar kleuters kunnen ook niet preventief geschorst, of tijdelijk of definitief uitgesloten worden. In principe moeten ouders dus via het schoolreglement op de hoogte gebracht worden van de manier waarop een school disciplinair kan optreden tegen de kinderen.
Het is een erkenningsvoorwaarde voor kleuter- en lagere scholen dat ze in hun werking de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en in het bijzonder van het kind eerbiedigen. Het Kinderrechtenverdrag heeft ook een specifieke bepaling waarin uitdrukkelijk gesproken wordt over straffen en vrijheidsberoving. Het spreekt voor zich dat de onderwijsinspectie optreedt, wanneer ze vaststelt dat een school die erkenningsvoorwaarden niet respecteert.
Het derde luik betreft de samenwerking met Welzijn over dit thema, zoals u zelf suggereerde. Minister Wouter Beke is recent – dat kan ook niet anders – gevat door dit thema. Hij heeft vorige week gezegd, naar aanleiding van vaststellingen door de Zorginspectie, dat er binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) gewerkt wordt aan een referentiekader en richtlijnen met betrekking tot de vrijheidsbeperkende maatregelen. Daartoe is er een intersectorale werkgroep actief. Ik veronderstel dat er zich in dat beleidsdomein frequenter incidenten in die zin voordoen dan in het onderwijs.
Die werkgroep bestaat vooral uit mensen van WVG. Maar het departement Onderwijs volgt die werkgroep sinds enkele maanden mee op, op initiatief van het Aansturingscomité Jeugdhulp (ACO).
In het onderwijs zijn er ook vrijheidsbeperkende maatregelen mogelijk. Er is een grote verwevenheid tussen onderwijs en welzijn. De cliënten van de voorzieningen zijn ook leerlingen van scholen, vaak van het buitengewoon onderwijs, maar ook van het gewoon onderwijs. En in een aantal situaties zijn de werkingen van de school en de voorziening ook sterk met elkaar verbonden, denken we bijvoorbeeld aan de sites met een multifunctioneel centrum (MFC) en een school voor buitengewoon onderwijs.
Er wordt vanuit de onderwijsinspectie al enkele jaren aandacht gegeven aan het thema vrijheidsbeperkende maatregelen. Het is als dusdanig een deel van wat de onderwijsinspectie bij een doorlichting in ogenschouw neemt en waarover ze rapporteert. Het uitgangspunt van het kwaliteitstoezicht door de onderwijsinspectie is dat vrijheidsbeperkende maatregelen de strikte uitzondering dienen te zijn, bijvoorbeeld als bescherming van het kind of van andere kinderen tegen een kind dat mogelijk met een acute problematiek zit.
Zonder vooruit te lopen op de verdere beleidsontwikkelingen, wil ik zeker nagaan of er, naast een inspirerend kader, ook een regelgevend kader nodig zou zijn. Maar ik weet niet of er voor alles, bijvoorbeeld voor het soms evidente, een regelgevend kader nodig is.
Wat vrijheidsbeperkende maatregelen als aandachtpunt in het werkveld betreft, gaf de onderwijsinspectie aan dat ze recent een school bezocht waar de TAVA-ruimte (tijdelijke afzondering van anderen) op enkele jaren tijd geëvolueerd is van een kille en onveilige afzonderingsruimte naar een warme en veilige time-outruimte, waarin kinderen even tot rust kunnen komen, waar de deur open kan en waar interactie met de leerkracht altijd mogelijk blijft.
Het gebruik van die ruimte past binnen een totaalvisie met een preventief en curatief luik en is zo een mooi voorbeeld van een doordachte en getrapte aanpak, rekening houdend met sociaal-emotionele componenten.
Verder is er de inzet van FAST-teams voor leerlingen met emotionele en gedragsproblemen in het gewoon onderwijs. De vorige Vlaamse minister van Onderwijs heeft in het schooljaar 2018-2019 een pilootproject opgezet in twee regio’s om samenwerking en partnerschappen te creëren, om scholen voor gewoon basisonderwijs te versterken in het begeleiden van leerlingen met emotionele en gedragsproblemen. Het hoofddoel daarbij was een aanpak te ontwikkelen om scholen voor gewoon onderwijs te ondersteunen in het concrete omgaan met moeilijk gedrag en om snelle interventies mogelijk te maken in scholen voor basisonderwijs, die ondersteuningsvragen hebben bij moeilijk gedrag met aandacht voor vorming, coaching, bijstand, intervisie en supervisie.
Er werd van de projecten gevraagd om in te zetten op preventief en proactief werken inzake die gedragsproblemen en ook op herstelgericht werken. Die projecten hebben recent hun eindverslagen aan de administratie opgeleverd. Die bekijkt welke initiatieven en goede praktijken zouden kunnen dienen voor een verdere verspreiding.
Tot slot zijn er de zogenaamde naadloze flexibele trajecten (NAFT's). Dan spreken we enkel over het secundair onderwijs, natuurlijk. Dat zijn de vroegere korte en lange time-outs die nu omgevormd zijn tot naadloze flexibele trajecten. Die kunnen zowel preventief als curatief ingezet worden.
Die NAFT’s zijn er voor jongeren die om pedagogische, juridische, sociale of persoonlijke redenen het onderwijs dreigen te verlaten. Dat gaat vaak samen met spijbelgedrag, een problematische thuissituatie, delinquent gedrag of psychiatrische problemen. Een of meer leerlingen samen en één of meer onderwijsinstellingen kunnen een NAFT doorlopen, in een school of op een andere locatie. Tijdens zo’n NAFT krijgt zowel de jongere als de school een rustperiode. Daarbinnen tracht men maximaal een beleid te voeren op maat van de jongeren. Men tracht kort op de bal te spelen wanneer er zich problemen voordoen.
Er bestaat dus een heel arsenaal aan maatregelen. We kijken verder uit naar de resultaten en bevindingen van het onderzoek dat de UCLL zelf uitvoert. Ik sta er niet volledig afkerig tegenover, naast een richtinggevend kader, een regelgevend kader. Maar ik weet niet of dat nu allemaal nodig is. We voelen met zijn allen aan, wanneer er over de schreef wordt gegaan en er vrijheidsbeperkende maatregelen worden genomen, wanneer die niet op hun plaats zijn. Ik denk dat het eerst even uitkijken is naar de bevindingen van de UCLL met betrekking tot de werkelijke frequentie van zulke uitzonderlijke situaties op het terrein.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Het is toeval dat dit plotseling wat meer in de media kwam. Ik wist er helemaal niets van.
Ik ben tevreden om te horen dat er een link gelegd wordt tussen Welzijn en Onderwijs en dat er binnen het intersectoraal overleg nagedacht wordt over dat referentiekader. Zelf ben ik er zeker ook geen pleitbezorger van alles vast te leggen via een regelgevend kader. Maar misschien is het toch wel belangrijk dat er een richtinggevend kader wordt gemaakt. Ik heb namelijk de nota bij me waarnaar ik in mijn vraag verwijs. In die nota van het Gemeenschapsonderwijs staat letterlijk dat er soms te weinig ruimte is voor een pragmatische benadering, want als het mis gaat zijn er mogelijk juridische consequenties voor de leerkracht of de begeleider die acties onderneemt en die niet altijd weet wat kan en wat niet kan. Dat richtinggevend kader kan dan soms wel toch wat rust brengen.
Ik ben ook heel benieuwd naar wat er uit dat onderzoek van de UCLL zal komen. We waren onlangs bij de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Ik ben eventjes te rade geweest bij verschillende instanties, bij onderwijsverstrekkers maar ook bij centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) en dergelijke. Eigenlijk geeft iedereen aan dat ze ook wat verrast zijn over die zaken en dat die zaken ook nooit gemeld zijn. Dat wilde ik nog eventjes meegeven.
Als derde punt wil ik nog aangeven dat ik zelf ook geen doemdenker ben. Ik ben ervan overtuigd dat preventie net heel belangrijk is en dat er binnen de school, zoals u zelf al aangaf, heel veel voorbeelden zijn van maatregelen die men neemt om net te voorkomen dat er opgetreden moet worden. Dus ik hoop dat we in de toekomst ook die preventie kunnen blijven benadrukken.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Naar aanleiding van de vraag maar ook naar aanleiding van de krantenartikels die we gelezen hebben, willen we als fractie een standpunt innemen. We willen namelijk benadrukken dat we het volste vertrouwen hebben in leerkrachten en directies die met deze problematiek van vrijheidsbeperkende maatregelen te maken hebben. We hebben er het volste vertrouwen in dat ze daar op de juiste manier mee omgaan. Ik denk dat het nu niet het moment is om bepaalde verwijten te richten aan deze mensen, omdat ik denk dat wij toch ook voor een stukje verantwoordelijk zijn voor wat er zich in sommige klassen en in sommige scholen afspeelt. Wij hebben een aantal jaren geleden het M-decreet goedgekeurd. Dat werd holderdebolder ingevoerd.
Dat is geen goede zaak geweest voor onze scholen, waardoor nu vaak gedragsgestoorde kinderen op gewone scholen zitten bij leerkrachten die daar niet voor opgeleid zijn. Ik wil er mijn hand voor in het vuur steken dat leerkrachten die een kind in een ruimte steken of misschien inderdaad eens de sjaal rond de handjes binden, dat alleen maar doen wanneer zij het zelf echt niet meer zien zitten om het op een andere manier te doen. Ik wil dat hier graag benadrukken – ik zeg niet dat het juist is – maar ik wil het een beetje kaderen, ik wil zeker geen verwijt naar voren schuiven.
We hebben in gewone scholen inderdaad gezien dat men de afgelopen jaren ingezet heeft op prikkelarme ruimtes. Het is een heel goede zaak om die kinderen daarin onder te kunnen brengen. Ik volg de vraag van collega Vandromme dan ook dat die ruimtes er wel zijn, maar dat vaak de visie en het beleid er niet zijn over wat men daarna met die kinderen doet. Een gesprek met die kinderen is bijvoorbeeld heel belangrijk wanneer ze eventjes om een of andere reden afgezonderd geweest zijn, en misschien is dat niet altijd voldoende uitgewerkt in de scholen. Een regelgevend kader kan daar misschien een oplossing in zijn, maar we willen ook altijd de planlast van de scholen bewaken. Minister, daarom denk ik dat het interessanter zou zijn om een soort van forum of iets anders op te richten of te faciliteren, waarin de good practices van verschillende scholen gedeeld kunnen worden. Er zijn heel veel good practices in scholen buitengewoon onderwijs over hoe zij dat aanpakken. Sommige zaken zouden voor sommige kinderen ook wel vertaald kunnen worden binnen het buitengewoon onderwijs. Misschien is het wel mogelijk om er, binnen uw functie en de tools die u in handen hebt, voor te zorgen dat leerkrachten makkelijker met elkaar in aanraking kunnen komen om over die zaken te praten, namelijk wanneer bepaalde kinderen wel in het gewoon onderwijs kunnen blijven, als er bepaalde beperkte maatregelen genomen worden.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Collega’s, we moeten dat inderdaad tot zijn juiste proporties terugbrengen, zeker niet opblazen of opkloppen, en onze leerkrachten vertrouwen, daar ben ik het helemaal mee eens. Maar er zijn toch praktijken die absoluut niet kunnen in een schoolcontext, die pedagogisch onverantwoord zijn. Kindjes die met tape worden vastgeplakt of vastgebonden met een sjaal, dat is ontoelaatbaar, dat is pedagogisch niet verantwoord. We moeten daarbij niet met de vinger wijzen naar de leerkrachten, maar het is wel een probleem. Ik ben heel dankbaar dat het Kinderrechtencommissariaat en de UC Leuven-Limburg ook aan de oppervlakte gebracht hebben dat er toch wel problemen zijn en dat de leerkrachten niet altijd de juiste tools hebben om die aan te pakken.
Het verbaast mij een beetje dat u wat afwijzend bent ten opzichte van een regelgevend kader of richtlijnen. Ik denk dat daar toch wel vraag naar is. Ik zou die piste toch niet te snel verlaten, en dat verder bekijken. Maar in eerste instantie is de preventie het allerbelangrijkste. Het Kinderrechtencommissariaat heeft dan ook een aantal heel mooie tweets verstuurd, met de duidelijke vraag om de vraagstelling om te draaien en eerst en vooral te werken aan het voorkomen van crisissen. Ik volg u dan, mevrouw Krekels, en denk dat er echt werk gemaakt moet worden van meer handen in de klas ten eerste, om tijdig en preventief te kunnen ingrijpen als er problemen zijn, en dan van een stukje kennis en professionalisering, iets wat in het kader van het M-decreet veel te weinig is gebeurd. De omslag die men gemaakt heeft, is veel te bruusk geweest, zonder professionalisering, zonder juiste kennis. Daar moet absoluut naar gekeken worden.
Er zijn ook heel mooie voorbeelden in ons onderwijs van hoe om te gaan met moeilijker gedrag, hoe het te vermijden, om emoties te kanaliseren, om te werken met hoekjes waar kinderen die boos zijn, zich kunnen terugtrekken zonder schade aan te richten, of hun emoties kwijt kunnen in gevoelshoeken, enzovoort. We moeten die expertise inderdaad nog veel meer verspreiden. Het kadert ook in veel zaken die we nog moeten doen rond pestgedrag. Er is daar werk aan de winkel, minister. De twee sporen zullen toch wel ernstig bewandeld moeten worden.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Zoals de collega’s zeggen, we mogen het niet opblazen, maar zo’n situatie moeten we wel absoluut vermijden. Elke keer dat we leerlingen moeten afzonderen of fixeren, is dat een falen van een meer humane oplossing.
De taak van de overheid en de gemeenschap in dezen is toch wel heel erg duidelijk, vind ik. Er moet voldoende worden geïnvesteerd opdat de leerkracht in staat zou kunnen zijn om bij een ontredderd kind te blijven en die situatie concreet aan te pakken. Er dient hierbij dan ook heel wat aandacht te gaan naar dat relatief onbekend probleem, en die ‘relatief onbekend’ zet ik tussen aanhalingstekens, zodat de leerkrachten voldoende ruimte en steun krijgen om dit op een andere manier aan te pakken.
Mijn insteek sluit aan bij de twee vorige sprekers. Ik heb drie bijkomende vragen. Minister, de verhalen van de studenten kwamen uit het regulier onderwijs. Hebt u er zicht op hoe vaak dit gebeurt en waarom? Indien niet, welke stappen zult u ondernemen om dit eigenlijk nog beter in kaart te brengen?
Ik refereer aan onderzoeker Elke Emmers, die wijst op de fikse besparingen die het onderwijs de laatste jaren heeft getroffen. Men zit met 25 leerlingen in de klas met te weinig tijd, middelen en ruimte, de drukte van complexe zorgtaken en er is het M-decreet waar we het al over hadden daarjuist. Leerkrachten gaan dit niet doen als het niet hun laatste toevlucht is. Wat is uw reactie daarop? Men kan die twee zaken niet uit elkaar trekken, of minimaliseren.
Zowel de onderwijsinspectie als het Kinderrechtencommissariaat pleiten voor een kader. Het gemeenschapsonderwijs stelde onlangs een advies op voor scholen buitengewoon onderwijs met een internaat. In de residentiële geestelijke gezondheidszorg werkt men met een multidisciplinaire richtlijn voor vrijheidsbeperkende maatregelen. Bent u van plan om zo’n richtlijn te ontwerpen specifiek voor het onderwijs maar zonder de planlast te verhogen? U hebt dat ook aangehaald, maar ik wil daar nog een duidelijker antwoord op. Dat antwoord was nog niet zo duidelijk voor mij.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, dit thema beroert velen van ons. Dat is ook nodig. Zoals mevrouw Krekels al zei, het is duidelijk dat het niet kan dat men een kind met ducttape aan een stoel tapet, in een kast steekt of opsluit. Dat kan niet in de professionele context van een school. Laat ons daar heel duidelijk over zijn.
Ik denk ook, zoals mevrouw Krekels heeft benadrukt en de minister naar voren heeft geschoven, dat een leraar het op bepaalde momenten – ik kan het me voorstellen, zonder het goed te keuren, ik blijf het afkeuren – niet meer ziet. Iedereen die in het onderwijs heeft gestaan of zelf kinderen heeft, zegt wel eens: ‘Ik zou ze nu achter het behang kunnen plakken.’ Ik heb thuis geen behang, de muren zijn geschilderd, dus er hangen er nog geen achter.
Een, we moeten zicht krijgen op wat en hoe. Dat is waar. Twee, de achtergrond. Ik wil wel twee zaken aanhalen. We hebben met onze fractie een heel interessant bezoek gebracht aan een type 3-school. Daar was een isolatiekamer en men had een stappenplan. Dat plan was intern. Ik heb zelf lesgegeven in de jeugd- en gehandicaptenzorg. Zoiets wordt ingebed in de opleiding. Je kunt niet zomaar zeggen ‘nu gaat die naar daar, er zijn strikte afspraken rond, dat is eigenlijk coolingdown’, om dan weer met die leerling aan het werk te gaan.
Er zijn ook leerlingen die in die school vroegen aan de leerkracht: ‘Mijnheer, mag ik naar daar?’ Dat hebben we live meegemaakt. Dat zijn geen onbelangrijke signalen die van buitenaf soms heel raar kunnen overkomen, maar die toen – we kregen uitleg en toelichting – niet onbelangrijk waren.
Als ik dan hoor dat het door de besparingen komt … ducttape is vrij duur, ik weet niet of dat er iets mee te maken heeft. Het is wel juist dat we moeten zorgen – dat staat in het regeerakkoord – dat de mensen de ondersteuning, de middelen, de begeleiding in de school en de klas krijgen, daar waar de leerkracht en de leerling zijn. Je bent er niets mee in een klas met 28 als er in Brussel of de provinciehoofdstad iemand zit die je kan begeleiden. Daar heb je dan niet zoveel aan.
Minister, ik roep u op om ervoor te zorgen dat de middelen en de mensen in de klas, in de school zijn.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik wil me graag aansluiten bij collega Daniëls. Ik hoor u daarnet zeggen dat er een pilootproject is geweest van FAST-teams in de lagere school. Klopt dat? Er zouden eindverslagen van zijn. Het interesseert mij zeker om die eens door te nemen. Kan de link daarvan in het verslag worden gezet zodat wij die eens kunnen doornemen?
Is het de bedoeling om dat ook in het secundair onderwijs te gaan doen? Als ik het goed begrepen heb, is het een soort van time-outbegeleiding. Ik denk dat dit zeker ook nuttig zou zijn voor het secundair onderwijs want daar zijn de problemen vaak nog groter geworden. Ik hoor van een collega van mij die vaak met zulke gevallen te maken heeft, dat er via Welzijn een aantal time-outprojecten bestaan. Ze worden onder meer door de provincie gesubsidieerd, maar de wachttijd is vaak maanden. Het heeft natuurlijk geen enkele zin meer als je pas na een paar maanden iemand daar kunt plaatsen. Het kwaad is dan al lang geschied en dat kan je niet meer oplossen. Minister, wordt dat pilootproject doorgetrokken naar de secundaire scholen of gaat men eerst afwachten?
Minister Weyts heeft het woord.
We moeten inderdaad de problematiek herleiden tot haar juiste proporties. Het probleem is vandaag dat we de juiste proporties nog niet kennen, laat staan de interferentie met de problematieken rond het M-decreet, waarover we het later nog wel zullen hebben. Vandaar dat het zinvol is dat de UCLL een rapport zou opleveren.
Ik heb u daarstraks een heel arsenaal van maatregelen en acties gegeven die momenteel lopen of op stapel staan. Er wordt ook over gerapporteerd. Het belangrijkste is inderdaad om pragmatisch na te gaan hoe we de beste praktijken en praktijkvoorbeelden kunnen uitwisselen. Regelgeving dreigt als antwoord in de praktijk altijd tekort te schieten voor concrete situaties en incidenten. Hoe omgaan met geweld in de klas, met incidenten, met crisissen? Ik heb het voorbeeld gegeven van de TAVA-ruimte waarbij men er in geslaagd is om over te stappen van een isoleercel naar een rustruimte. Kinderen vragen er soms zelf naar.
Er zijn aan de administratie rapporten opgeleverd over de FAST-teams, maar ik denk dat ze nog moeten worden opgeschoond in functie van publieke communicatie. Ze zijn er gekomen naar aanleiding van twee concrete projecten in het gewone basisonderwijs over de problematiek van het begeleiden van leerlingen met emotionele en gedragsproblemen. We kunnen er iets uit leren. Als we dat zouden kunnen bundelen en ruimer verspreiden in het werkveld, zou dat wat inspiratie kunnen bieden, misschien meer dan het regelgevend kader. We kijken natuurlijk ook uit naar de resultaten van het UCLL-onderzoek.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Het is duidelijk dat het een thema is dat iedereen beroert. Het was niet de bedoeling om met de vinger te wijzen naar een of andere leerkracht of persoon in het onderwijs die met kinderen omgaat. Ik ben van opleiding pedagoge en heb lesgegeven. Zoals collega Daniëls aangeeft, weet ik het soms ook niet.
Het is belangrijk om na te denken over het richtinggevend kader.
Ik vind het goed dat we de link tussen welzijn en onderwijs leggen. Het is ook belangrijk om niet enkel naar het personeelsluik te kijken maar ook om na te gaan hoe we via infrastructuur ervoor kunnen zorgen dat er preventief kan worden opgetreden. Ik denk bijvoorbeeld aan de inrichting waar u het over had, maar ook aan de speelplaats. Hoe kan men ervoor zorgen dat er niet moet worden opgetreden en niet moet worden gestraft?
De vraag om uitleg is afgehandeld.