Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Pelckmans heeft het woord.
Minister-president, bedankt dat u speciaal voor twee vragen tijd wilt vrijmaken. Ik apprecieer dat. Het zijn ook wel belangrijke vragen, die hopelijk ook de collega’s kunnen beroeren.
Mijn eerste vraag gaat over het lokale cultuurbeleid. Als Groen zijn wij over een aantal punten in het regeerakkoord erg positief: de investeringen in erfgoed en zeker ook de aandacht voor de stabiliteit van de grote instellingen. De infrastructuurwerken die u plant, dat zijn er wel heel veel. Ik mag toch fijntjes opmerken dat ze zich allemaal binnen de befaamde ruit Antwerpen-Brussel-Brugge-Gent-Leuven bevinden.
Daarmee maak ik de weg vrij naar mijn punt om te zeggen dat het buitengebied wat wegvalt in die nota, om niet te zeggen dat we daar nauwelijks iets over lezen. Er is wel de zogenaamde planopmaak voor bovenlokale infrastructuur en er is de verwijzing naar het nieuw op te starten en nog uit te voeren en later te evalueren decreet bovenlokale cultuurwerking, maar in tegenstelling tot vorige regeringsnota's komt de term ‘lokaal cultuurbeleid’, en met name de cultuur-en gemeenschapscentra en bibliotheken, niet meer voor in de teksten.
Uit de recente landschapstekening van Kunstenpunt en de documenten die Overleg Kunstenorganisaties (oKo) als belangenorganisatie verspreidt over het fijnmazige net, blijkt dat de sector zich daar toch ook zorgen over maakt. Je zou ons wat de retail kunnen noemen van het landschap.
Ik heb daar een aantal vragen bij. Onderschrijft u de analyse in de landschapstekening van Kunstenpunt, waarin ze willen bewijzen dat dat fijnmazige netwerk van gemeenschapscentra, cultuurcentra, bibliotheken en lokale musea zeer essentieel is voor het cultureel ecosysteem?
Mijn tweede vraag is eigenlijk een retorische vraag aan de vorige Vlaamse Regering, die de draad met het lokale beleid resoluut heeft doorgeknipt en de middelen heeft laten inkantelen via het Gemeentefonds, zonder dat daar nog voorwaarden aan verbonden zijn. Ik durf de vraag toch opnieuw aan u te stellen, minister-president. U hebt de vorige keer gezegd dat u het beleid van de vorige keer wilt bijsturen. Deelt u de mening dat dat echt een goede zaak is voor het cultureel ecolandschap? Op welke manier wilt u als minister dat lokale cultuurbeleid dan wel beter ondersteunen?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Bedankt, mijnheer Pelckmans. Dit schijnt mij een wekelijkse uitwisseling van ideeën te zijn over cultuur. (Opmerkingen van Gustaaf Pelckmans)
Ik kijk daar ook naar uit.
Op uw eerste punt kan ik u geruststellen. Ons regeerakkoord is natuurlijk zeer uitgebreid, maar om nu te zeggen dat het een allesomvattend werk, een magnum opus is... Dat is het niet. Ik onderschrijf uiteraard de stelling dat een sterk uitgebouwd netwerk van kunsten-, cultuur- en gemeenschapscentra, bibliotheken, musea en alle andere culturele partners, ertoe bijdraagt dat cultuur heel dicht bij de mensen wordt gebracht. Dat vormt een heel belangrijk element van ons cultureel ecosysteem. Laat daar geen misverstand over bestaan.
Na de afgeslankte taakstelling van de provincies en de periode van de warme overdracht in 2018 en 2019, heeft de Vlaamse Regering ervoor gekozen om in te zetten op de versterking van het bovenlokale veld, dat als intermediair veld een heel specifieke ondersteunende rol moet opnemen ten aanzien van de lokale overheden. De uitbouw en de versterking van het lokaal cultuurbeleid blijft allereerst de verantwoordelijkheid van de lokale overheid. Ik deel die mening. Zij staat het dichtst bij de burgers. Zij voelt het best aan wat in de eigen gemeente of stad de beste invalshoek is om aan cultuur en cultuurparticipatie te doen. Die geest van vertrouwen hebben in en vertrouwen geven aan de lokale besturen en hun kracht, dat willen wij ook uitstralen. Ik denk immers dat zij beter dan wie ook de lokale context aanvoelen.
In 2016 heeft men die middelen gewoon in het Gemeentefonds ingekanteld, en zo heel wat planlast bij de gemeentes weggehaald. Dit bracht immers een enorme planlast met zich mee voor lokale besturen. Dat was natuurlijk niet alleen zo voor Cultuur, maar ook voor Jeugd, voor Sport. Men heeft die middelen ter beschikking gesteld en de vrijheid gegeven om daarmee te werken.
Dat alleen zou echter natuurlijk te weinig zijn. Daarom is dat decreet inzake de bovenlokale cultuurwerking ook wel een essentiële schakel in het cultuurbeleid. Mocht men immers de gemeentes en steden helemaal alleen aan hun lot overlaten, dan zou dat inderdaad te schraal zijn, denk ik. Dit decreet inzake de bovenlokale cultuurwerking biedt dus een aantal instrumenten. Het decreet beoogt de uitbouw en optimalisering van een kwalitatieve, duurzame, diverse en geïntegreerde bovenlokale cultuurwerking en wil de cultuurparticipatie bevorderen en versterken. Het decreet richt zich daarbij enerzijds op de culturele spelers in het veld, die met projectsubsidies kunnen werken en groeien, maar anderzijds richt het zich ook op lokale overheden, om in te zetten op intergemeentelijke samenwerking. Dergelijke intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, die zijn opgericht om duurzame voorwaarden te creëren om geïntegreerd bovenlokaal cultuurwerk te ontwikkelen, in stand te houden en te verspreiden, kunnen daarvoor aanspraak maken op een subsidie tot 100.000 euro per jaar voor een periode van zes jaar. Deze intergemeentelijke samenwerkingsverbanden moeten een regisseursrol opnemen als verbinder en als facilitator, en de lokale overheden dus bijstaan en ondersteunen om te komen tot dat gediversifieerd, complementair en rijk cultuurlandschap in de regio. Er is in een totaalbudget van 2 miljoen euro voorzien. Dat betekent dus dat er ruimte is voor twintig van dergelijke intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Ik druk er echter op dat die versterking van de gemeentelijke autonomie zonder die bovenlokale werking inderdaad te schraal zou zijn, maar de complementariteit van die twee kan wel tot mooie dingen leiden, denk ik.
Op dit ogenblik buigt mijn administratie zich samen met de beoordelingscommissie over de 19 intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die een dossier hebben ingediend. Er was dus ruimte voor 20. Er zijn er 19 die dat hebben ingediend. In die 19 intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zitten er 147 gemeenten, dus grosso modo de helft van de gemeentes doet daaraan mee. Het decreet voorziet ook in de subsidiëring van een steunpunt dat als centrum van expertise het doel heeft individuen, organisaties en lokale besturen te ondersteunen bij hun praktijkontwikkeling en beleidsvisie inzake bovenlokale cultuur. Het steunpunt zal ook de ontwikkeling van het lokale en het bovenlokale culturele veld als geheel stimuleren om de doelstellingen van het decreet te realiseren. Het zal daarbij zowel het lokale als het bovenlokale culturele veld in de veelheid van alle actoren en voorzieningen ondersteunen. Ik kan u meedelen dat in 2019 het Steunpunt voor Bovenlokale Cultuur zijn werking is gestart en een aanspreekpunt is voor de lokale besturen. Het staat ook al in mijn agenda dat ik daar contact mee zal hebben en met die mensen zal overleggen.
Ik kom tot uw laatste vraag. Ik wil voor alle zekerheid aanstippen dat de beslissing een onderdeel was van het regeerakkoord voor 2014-2019, maar dat weet u. Ik onderschrijf, zoals gezegd, echter de redenering die aan de grondslag ervan lag: Vlaanderen heeft en stelt vertrouwen in de lokale besturen. De lokale besturen kunnen volgens mij zelf het beste bepalen hoe het lokaal cultuurbeleid moet worden vormgegeven. Regelneverij, planlast en die toestanden brengen daar meestal niet veel toe bij. Ik spreek tegen dat de Vlaamse overheid geen actieve interactie meer onderhoudt met de lokale besturen. Dat is juist de rol van dat decreet inzake de bovenlokale cultuurwerking. Dat heeft de ambitie om de bovenlokale ruimte te versterken, in complementariteit met de lokale besturen. Zoals u weet, voorziet dat decreet in drie belangrijke instrumenten: projecten, de subsidiëring van het steunpunt en de subsidiëring van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.
De heer Pelckmans heeft het woord.
Minister-president, ik dank u ervoor dat u onze sector een hart onder de riem steekt. Ik heb er veel twijfels bij of we met dit hele verhaal over de bovenlokale cultuurwerking alle problemen hebben opgelost. We moeten dit nu even laten rusten. Het is nog maar net gestart en het komt er nog aan. We zullen voldoende tijd hebben om dit grondig te evalueren.
Voor dat steunpunt zijn natuurlijk heel wat bossen gekapt. Andere steunpunten zijn weggemaaid, waardoor heel wat kennis verloren dreigt te gaan. We hebben het al over een ecosysteem gehad en ik wil u even iets voorleggen. U staat bekend als een goed bestuurder, maar vindt u het een vorm van goed bestuur dat de cultuurproducenten, de makers, ten gevolge van het Kunstendecreet een onwaarschijnlijke planlast hebben om 10.000, 15.000 of 30.000 euro te krijgen, terwijl de gemeentebesturen in hetzelfde ecosysteem tegelijkertijd zonder enige vorm van controle of interactie middelen krijgen voor de werking van hun cultuurcentra. Er bestaat geen enkel vorm van interactie met de Vlaamse overheid meer. Dat is merkwaardig en beetje zuur voor die sector.
Ik kan dit doortrekken naar een concrete vraag die in heel de sector leeft, zowel bij oKo en bij Kunstenpunt als bij de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). Ik heb me voor deze vraag om uitleg rot gezocht naar cijfers, maar eigenlijk weet niemand het nog goed. Het gaat om een bedrag van 85 miljoen euro, bijna een negende van het volledig cultuurbudget. Niemand weet wie nu nog officieel een cultuurcentrum of gemeenschapscentrum heeft en hoeveel naar dat centrum gaat, laat staan dat iemand cijfers over het aantal bezoekers heeft. Het recentste cijfer dat ik heb gevonden, dateert uit 2016 en heeft het alleen al voor de cultuurcentra over meer dan 3,8 miljoen gebruikers.
Minister-president, ik heb een concrete vraag die over de partijgrenzen heen gaat. Zou het niet mogelijk en verstandig zijn die cijfers opnieuw verplicht te maken en zo een cultuurbeleid te onderbouwen waarin alle sectoren aanwezig zijn? De reden waarom die cijfers er niet zijn, is dat niemand de gemeentebesturen nog durft te vragen op te lijsten wat ze doen met de bedragen die ze krijgen. We zouden een aantal criteria en data kunnen opstellen die dan terechtkomen in de grote databank waarop de Vlaamse Regering haar beleid zou kunnen laten steunen. Het is een billijke, maar harde vraag.
Mevrouw D’Hose heeft het woord.
Mijnheer Pelckmans, ik vind het logisch dat in het Vlaams regeerakkoord niets over het lokaal cultuurbeleid geschreven staat. De middelen zijn tijdens de vorige legislatuur ingekanteld en we hebben vertrouwen in de lokale besturen. Dit is ook een zaak van lokale autonomie. Het lokaal bestuur kan het lokaal cultuurbeleid uittekenen op de manier dat het dit wil.
Ik stel vast dat 80 procent van de middelen die in het verleden aan het lokaal cultuurbeleid zijn gegeven, van de steden en de gemeenten zelf kwam. De Vlaamse overheid deed daar een schepje van 20 procent bovenop. Ik heb het de afgelopen jaren meerdere keren meegemaakt dat het Vlaams Parlement moord en brand schreeuwde vanwege die 20 procent, terwijl de gemeenten zelf voor 80 procent zorgden. Ik heb er vertrouwen in dat de gemeenten dit zullen blijven doen.
Er wordt veel verwacht van het decreet betreffende de bovenlokale cultuurwerking. Ik verwacht daar ook veel van. De eerste aanvragen en beoordelingen zijn gebeurd. Ik ben zeer blij dat negentien intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zijn ingediend. Tijdens de vorige legislatuur waren dat er negen. Ik denk dat we dit na verloop van tijd gebiedsdekkend voor Vlaanderen kunnen maken, wat ook de bedoeling van het decreet was.
Mijnheer Pelckmans, u pleit voor meer cijfers. Ik raad u aan eens naar de lokale vrijetijdsmonitor te kijken. De lokale vrijetijdsmonitor is er gekomen op vraag van de sector, de VVSG en de Vlaamse overheid. Die lokale vrijetijdsmonitor is ongeveer een jaar geleden gelanceerd. Waren daar nog kinderziektes bij? Ja. Maar het Centrum voor Informatie over de Media (CIM) en het Bibliotheek Informatie- en Opvolgingssysteem (BIOS) werden geïntegreerd in de vrijetijdsmonitor. Dat geeft lokale besturen ook de mogelijkheid om te benchmarken met gelijkaardige steden en gemeenten. Ik zie absoluut niet de noodzaak om dat opnieuw verplichtend te maken voor steden en gemeenten. Waar er wel een tandje bij moet worden gestoken, is bij onze administratie. De secretaris-generaal is er zich ten volle van bewust dat wij op het niveau van onze administratie meer moeten kunnen inzetten op cijfergegevens. Dat is in de vorige legislatuur gebeurd, maar we moeten op dat elan verder gaan. We zijn gestart met de lokale vrijetijdsmonitor, maar er moet een goed databeheer gebeuren bij het CIM.
Een laatste punt nog. Mijnheer Pelckmans, ik ben het met u eens. Als we enerzijds de planlast willen vermijden bij de lokale ambtenaren, moeten we dat anderzijds ook doen aan de kant van de sector. We horen de laatste tijd te veel opmerkingen over het Integraal Opvolgsysteem Kunsten (KIOSK). Het hele systeem van KIOSK moet eens onder de loep worden genomen. Het is goed dat men in tien lijnen moet kunnen omschrijven waarvoor het project staat, maar ik heb de indruk dat de slinger een beetje te veel is doorgeslagen naar de andere kant.
De heer Meremans heeft het woord.
Mevrouw D’Hose heeft op correcte wijze bijna alles al verteld, dus zal ik zeer kort zijn. Ik wil wel, maar we doen hier het debat dat we een aantal jaren geleden al hebben gevoerd nog eens over. Collega’s, het is A of het is B. In januari 2013 zei de ene na de andere in het parlement dat Vlaanderen te veel keizer-koster is, dat er te weinig vertrouwen is in de gemeenten, dat de gemeenten meer moeten kunnen doen, dat er te veel planlast is. Al die termen heb ik gehoord. Men heeft toen beslist om alles in het Gemeentefonds te stoppen en vertrouwen te geven aan de gemeenten en de planlast te reduceren. Nu hoor ik partijen zeggen dat het opnieuw moet worden ingevoerd, opnieuw cijfers, opnieuw motiveringen, opnieuw dit en opnieuw dat, opnieuw centralisme. Dat is niet de geest waar we naartoe moeten gaan. Je moet vertrouwen geven, en dat betekent ook dat je opnieuw verantwoordelijkheid laat aan de besturen.
Langs de andere kant wil ik ook zeggen dat een van de gewenste effecten van het decreet op de bovenlokale cultuurwerking het feit is dat regionale verbanden, bijvoorbeeld rond cultuur en communicatie, of rond bibliotheken, of rond erfgoed, samen een samenwerkingsverband hebben gemaakt en een dossier ingediend. Ik zie dat in mijn eigen regio. Daar moeten we naartoe. Dat is de bedoeling. Het cijfer is genoemd van het aantal ingediende dossiers.
Dat zijn de debatten. Maar ik dacht dat we die fase al voorbij waren, dat we het vertrouwen en de verantwoordelijkheid kunnen geven aan de gemeenten.
Er is 1,3 miljard euro vrijgemaakt, die nu richting de gemeente gaat. Inderdaad, de gemeenten zijn vrij om dat bedrag te besteden. Maar dan moeten de lokale besturen die kans ook grijpen en inzetten, bijvoorbeeld op cultuur en vrije tijd.
Wat betreft de cijfers, hebben we inderdaad de vrijetijdsmonitor. We hebben toen ook afgesproken dat we het lokale cultuurbeleid zouden monitoren. Ik ben daar redelijk hoopvol en vol vertrouwen in. We gaan dat bekijken.
Wat mevrouw D’Hose aanhaalt, is wel juist: als je aan de gemeenten minder planlast vraagt, moet je dat ook doen ten aanzien van de mensen die dossiers indienen, bijvoorbeeld op basis van het Kunstendecreet.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Collega Meremans, u zegt dat we dat niet moeten overdoen. Het feit dat de vraag hier opnieuw wordt gesteld, bewijst dat het debat over de hervorming tijdens de vorige legislatuur met betrekking tot het lokale cultuurbeleid even pregnant blijft. De impact daarvan vandaag zullen we moeten meten.
Mijnheer Peckmans, de onrust daarover is zeer terecht. Over het feit dat we het oormerken van de middelen voor Cultuur hebben losgelaten, ben ik vrij gerust wanneer het gaat over de grote steden. Grote steden zijn volwassen en groot genoeg om te beseffen hoe belangrijk cultuur is voor sociale cohesie enzovoort. Maar ik blijf wel bezorgd over de kleinere gemeenten. Ook in mijn eigen gemeente zie ik dat bij de opmaak van de beleids- en beheerscyclus (BBC) en van de meerjarenbegroting, er altijd discussie is over de keuze voor zoveel meter voetpad meer versus middelen voor Cultuur. Die angst die ik al van meet af aan heb, dreigt realiteit te worden. Ik wil de minister-president dan ook oproepen om goed te monitoren wat de impact daarvan is.
Wanneer we een impact willen meten, dan hebben we cijfers nodig. Meten is weten, is het adagium. De opstart van de vrijetijdsmonitor is niet goed verlopen, mevrouw D’Hose gaf dat ook toe. Ook de nulmeting was niet goed. We zullen dan ook geconfronteerd worden met een aantal problemen inzake opvolging.
Aangezien cultuur belangrijk is voor deze regering, moet rekening worden gehouden met de impact van het decreet Bovenlokaal Cultuurbeleid in de monitoring en de evaluatie van de beleidsmaatregelen die vorige legislatuur zijn genomen. Welk effect hebben die op lokaal niveau? Hoe zit het met de spreiding? Hoe zit het met de participatie van Vlamingen aan cultuur? We moeten dat kunnen meten en opvolgen. Dat debat is dus helemaal niet afgesloten, we zullen dat nog heel vaak moeten voeren met de minister.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Ik was eerst niet van plan om te reageren omdat ik een enorm déjà-vugevoel heb als ancien van deze commissie, maar ik heb er alle begrip voor dat nieuwe collega’s de juiste vragen stellen.
Tijdens de vorige legislatuur heb ik, na het voorstellen van de vrijetijdsmonitor aan het veld, en waarbij ik had vastgesteld dat die nog niet 100 procent op punt stond, de minister daarover ondervraagd. Ik ben blij dat iedereen het er intussen over eens is dat het belangrijk is dat die vrijetijdsmonitor goed in elkaar zit. Mevrouw D’Hose heeft er verder ook op gewezen dat het moeilijk werken is met KIOSK, wat een steeds terugkerend punt is. Het is een tip aan de nieuwe minister van Cultuur om deze twee zaken eens van naderbij te bekijken en te zien hoe de zaak kan worden geoptimaliseerd, zodat we de evolutie kunnen volgen. Tijdens de vorige legislatuur was de BBC er al voor de gemeenten, nu is het de eerste keer dan we de verschillen zullen kunnen zien. Als we ze niet kunnen zien, dan is dat een spijtige zaak omdat het toch een uitdrukkelijke vraag was van deze commissie. Zij wil kunnen vaststellen of er gemeenten zijn die meer of minder inspanningen doen.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Wat de lokale vrijetijdsmonitor en KIOSK betreft, kan ik daar na twee weken nog niet diep op ingaan. Ik zal zeker rekening houden met de tips die hier zijn gegeven. Wanneer er technische problemen zijn, dan moeten die in elk geval worden aangepakt.
Het verbaast me een beetje dat er bij sommigen zo’n wantrouwen bestaat ten aanzien van de lokale besturen, en dat de kleinere gemeenten worden geculpabiliseerd. Ik vind dat een raar fenomeen. Al onze partijen zijn lokaal actief en zetten hun beste mensen in, ik begrijp dat wantrouwen dan ook niet goed. Ik ben zelf ook een lokaal bestuurder geweest en ik kan dan ook zeggen dat er ook op lokaal niveau ernstig en zeker niet lichtzinnig aan die zaken worden gewerkt. De keuze tussen cultuur versus een aantal meter fietspad moet worden overwogen. Bestuurders moeten voortdurend keuzes maken en hebben daar een bepaalde context voor.
Ik sta natuurlijk open voor het debat, maar ik ben tegelijkertijd een lokaal bestuurder, die met heel veel vertrouwen naar die lokale bestuurders kijkt. U zult toch met ongelooflijke argumenten moeten afkomen om mijn vertrouwen in die lokale besturen te doen wankelen, en daar opnieuw planlast te gaan invoeren en regelneverij los te laten op die lokale besturen. Daar gaan we elkaar niet echt in vinden, integendeel.
U maakt een vergelijking met andere decreten waar wel nog veel planlast in zit. Het is juist mijn intentie om de besparing, waar ook de cultuursector doorheen zal moeten, te laten opvangen door nog een verdere vermindering van de planlast, én in het sociaal-cultureel werk én in de kunstendecreten. Ik denk dat er veel te veel voltijdsequivalenten in de cultuur bezig zijn met het invullen van subsidiedossiers, en daardoor te weinig met het werkveld zelf. Dat is de richting die ik uit wil om de besparing die de sector ook zal moeten doorvoeren, een stuk op te kunnen vangen in minder planlast.
Dit is nog maar een insteek. Het is nog geen uitgewerkt beleid. Maar het gaat dus om planlastvermindering voor de artistieke sector, voor de creatievelingen bij uitstek. In plaats van ze bezig te laten zijn met administratie en het invullen van dossiers en dergelijke toestanden, denk ik dat die sector beter met creatieve dingen bezig is.
De heer Pelckmans heeft het woord.
Bedankt, minister. Ik heb het gevoel dat we over één punt toch een akkoord hebben, namelijk over alles wat cijfers betreft. We moeten er goed op toekijken dat dat beter kan. Daar is iedereen het over eens, denk ik. Laat ons daar misschien ook een afspraak over maken. Daar staat de sector echt op te wachten. Het is belangrijk. Meten is weten.
Het gaat niet over controle. Het gaat over interactie. Ik weet niet of u thuis af en toe een lamp vervangt, maar om een lamp te laten branden, heb je een plus en een min nodig. En wat heel Europa ons benijdde in dat lokaal cultuurbeleid, was dat als de kerktoren te veel zegt ‘het is arty-farty en het is allemaal te ingewikkeld wat het cultuurcentrum of de bibliotheek doet’, Vlaanderen dan kon bijsturen. En omgekeerd, als het te veel arty-farty werd, konden de lokale besturen bijsturen. Die 20 procent, waar mevrouw D’Hose het over heeft, was veel belangrijker dan nominatief die 20 procent. Dat was dikwijls de aanmoediging, de steun voor de sector om daarvoor samen te werken. Het gaat dus niet over controle, maar over het volledig kwijtspelen van de interactie tussen het lokale bestuur en het Vlaamse niveau.
Ik woon op een boogscheut van Nederland. Daar werkt het zo. Zij waren stikjaloers op ons systeem. Want daar is het toegepast. Daar heeft het landelijke bestuur niets meer te maken met het lokale bestuur. Als je een beetje thuis bent in de sector, weet je wat er in Nederland gebeurd is met de lokale theaters en schouwburgen, en hoe men daar klaagt over het gebrek aan visie en de overcommercialisering van de sector.
Het is duidelijk dat het debat niet af is. Wij willen dat blijven aanvuren, omdat de sector daar nog altijd van wakker ligt en het niet verwerkt heeft. Noem mij één directeur van een cultuurcentrum of een gemeenschapscentrum of een bibliotheek die in zijn hart akkoord gaat met deze beweging. Ik ken er geen enkele. Het is door hun strot geduwd. We gaan daar de gevolgen van dragen.
Ik ga stout eindigen. Als u toch ooit een canon wilt, schrijf er dan ook een blunderboek bij, want dit zou wel eens mooi op de eerste plaats kunnen komen te staan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.