Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
Mevrouw Claes heeft het woord.
Voorzitter, in het Vlaams regeerakkoord staat duidelijk de ambitie om de werkzaamheidsgraad op te krikken tot 80 procent. Het is ook een topprioriteit om de volle aandacht te schenken aan de opleidingen en het bijscholen. Dat is immers ook nodig. Ik heb de cijfers van de organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) doorgenomen, en daaruit blijkt dat er voor Vlaanderen nog heel wat uitdagingen zijn op het vlak van levenslang leren. Collega’s, blijkbaar zijn vier op de vijf Vlamingen niet gemotiveerd om een opleiding te volgen. Het regeerakkoord zegt voldoende ondersteuning te willen bieden opdat de Vlamingen hun loopbaan in eigen handen kunnen nemen. Daarvoor zal men ook instrumenten aanbieden, opleidingsinstrumenten aanreiken om levenslang leren op en naast de werkvloer mogelijk te maken. Er was ook een ambitie om een platform levenslang leren op te richten, zowel vanuit het beleidsdomein Werk als dat van Onderwijs. Recent riep ook de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) op om volop in te zetten op levenslang leren.
Minister, daarover heb ik enkele vragen voor u. Hoe verklaart u de achterstand in ons land en in Vlaanderen op het vlak van levenslang leren? Kunt u uw visie geven met betrekking tot de vijf prioriteiten die bij de voorstelling van het rapport ‘Skills Strategie voor Vlaanderen’ naar voren zijn geschoven? Kunt u meer toelichting bieden bij de ambitie van de Vlaamse Regering om binnen het beleidsdomein Werk meer in te zetten op levenslang leren? Op welke manier wenst u de diverse actoren daarin te betrekken? Ik heb het dan over de werkgevers, de werknemers en de werkzoekenden.
In het Vlaamse regeerakkoord werd gesproken van een platform levenslang leren. Kan daar meer toelichting bij worden gegeven? Welke rol moet dit platform op zich nemen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, dank u wel voor deze uitermate boeiende vraag, die ons allen grote kopzorgen zou moeten baren en ook daadwerkelijk baart. Ik geef u eventjes de naakte cijfers mee: 8,7 procent van de Vlamingen tussen 25 en 64 jaar oud, dus de beroepsactieve leeftijd, neemt regelmatig deel aan opleidingen – 8,7 procent, dat is dus ongelooflijk weinig. Wij scoren daarmee onder het EU-gemiddelde en lopen heel ver achter op toppresteerders zoals de Scandinavische landen en de buurlanden Nederland, Frankrijk of Luxemburg, waar de opleidingsparticipatie rond de 18 procent ligt. Ik vind dat ook niet zo veel, als je naar een context wil waar iedereen levenslang zou moeten kunnen blijven leren.
De opleidingsdeelname is in Vlaanderen bovendien ook nog eens zeer ongelijk verdeeld. Hooggeschoolden participeren meer dan kortgeschoolden, en dit verschil is in Vlaanderen ook groter dan het EU-gemiddelde. Als je dan al goedgeschoold bent, ga je je dus nog sneller extra bijscholen, maar als je kortgeschoold bent, dan gebeurt het nog minder. Jongeren participeren meer dan ouderen. Dat is op zich een goede zaak, omdat de cultuur van levenslang leren ook langzaam maar zeker in onze genen komt. Werkenden en werkzoekenden participeren ook meer dan niet-beroepsactieven, en dat is ook weer een groot probleem.
De oorzaken zijn divers. We hebben ter zake ook een aantal onderzoeken die ons wel van nut kunnen zijn. Eerst en vooral is er in Vlaanderen een gebrek aan leercultuur en motivatie. Bijna 80 procent van de Vlamingen tussen 25 en 65 jaar ziet geen nood aan opleiding of training. Ik ben vijf jaar bevoegd geweest voor Onderwijs en heb het er vaak met voormalig minister Muyters over gehad. We leven nog in het idee dat we studeren, dat we daarna van school gaan, daarna starten met ons werk en dat de periode van studeren voorbij is.
We zouden eigenlijk tot de situatie moeten komen dat die twee veel meer in elkaar overvloeien. De schotten tussen scholen en ondernemingen moeten een beetje weggenomen worden, maar tegelijkertijd moet na de studies de lerende houding in stand gehouden worden. Mensen zouden het een eer moeten vinden dat ze kansen krijgen om zich bij te scholen en het niet als een overlast zien. Maar als je je bijschoolt en er blijft ondertussen werk liggen dat je dan moet inhalen, dan kan dat een drempel zijn die ervoor zorgt dat mensen het niet nodig vinden.
Het gebrek aan tijd en gezinsredenen zijn de voornaamste redenen waarom men niet of weinig zin heeft om te participeren aan levenslang leren. De kost van de opleiding speelt dan weer veel minder mee dan in andere Europese landen. Weinig mensen vinden het dus te duur.
Er zijn bovendien heel wat leermogelijkheden in Vlaanderen. Het Vlaamse leerlandschap is uitgebreid en divers, gaande van formeel leren in bijvoorbeeld het hoger onderwijs, het volwassenenonderwijs en SYNTRA, tot informeel leren bij werkgevers, private instellingen en werkgevers- en werknemersorganisaties. Het mag nog wat meer en soepeler zijn, maar er is wel een sterk aanbod. Het ontbreekt ons dus niet aan instrumenten om levenslang leren te ondersteunen, maar nog niet iedereen vindt de weg of heeft de mogelijkheden om het te doen.
Ook de weg naar maatregelen zoals opleidingscheques en het Vlaams opleidingsverlof worden nog niet optimaal benut. We moeten proberen om daar in de komende jaren doorbraken in te realiseren.
We zullen hierover ongetwijfeld nog een debat hebben bij de bespreking van de beleidsnota. In het regeerakkoord staat dat we werk willen maken van sterke loopbanen en loopbanen waarin mensen aan de slag blijven. Hoe wil ik dat doen? Ik wil heel intensief inzetten op competentieontwikkeling. Dit betekent dat we de burger moeten wijzen op de meerwaarde en het aanbod van opleidingen. We zullen werk maken van onder andere de ontwikkeling van nieuwe digitale instrumenten om competenties zichtbaar te maken en om het aanbod aan opleidingen transparanter te maken. Het moet voor iedereen duidelijk zijn.
We verkennen ook de mogelijkheden van een individuele leer- en loopbaanrekening, waarin de opleidingsrechten en -incentives verzameld zijn. Dat maakt het voor de burger overzichtelijker. Daarover staat ook een passage in het regeerakkoord. Iedereen zou met één knop een zicht moeten krijgen op zijn loopbaan en wat de mogelijkheden nog zijn.
We willen verder binnen het opleidingsaanbod nieuwe leerwegen verkennen. Leren vindt niet langer meer alleen klassikaal plaats, maar ook op de werkplek of online. Onlinecursussen zijn zeer gegeerd. We willen bekijken hoe we die nieuwe leerwegen kunnen inpassen in het beleid inzake levenslang leren.
We willen duaal leren uitbreiden, zelfs naar tso, maar ook naar het hoger onderwijs en volwassenenonderwijs. Dat biedt combinatiemogelijkheden voor mensen om tijdens het werk ook een leertraject te volgen. U weet dat we in de toekomst nood hebben aan heel wat leerkrachten. U zult in de passage over Onderwijs nieuwe wegen verkend zien om de weg naar het leraarschap te combineren met het al effectief in de klas staan en tegelijk nog in een andere job actief zijn. We zoeken naar wegen die de leercultuur kunnen stimuleren.
We willen ook partnerschappen met sectoren en ondernemingen om transities tussen sectoren te bewerkstelligen. Ik zei het al tijdens de vraag over Thomas Cook: ik vind het verrassend hoe stroef het nog allemaal loopt om, als je actief bent in een job waar het moeilijker gaat, je toch al te heroriënteren. We hebben in de banksector in de voorbije jaren een aantal collectieve ontslagen meegemaakt. Ik was toen nog minister van Onderwijs en dacht bij mezelf dat dat wel interessante profielen waren om een transitie te maken naar het onderwijs. Maar je voelt dat daar veel obstakels zijn om dat snel en efficiënt te regelen. We willen er nu over de sectoren heen op inzetten om dat een beetje te vergemakkelijken.
Dan uw derde vraag: hoe gaan we binnen het beleidsdomein Werk meer inzetten op levenslang leren? Zoals u in uw vraag al vermeldde, streven we naar een gezamenlijke aanpak en regie door het oprichten van een Platform Levenslang Leren, dat alle betrokken departementen en ook de sociale partners en opleidings- en onderwijsverstrekkers omvat. We willen daar een actief platform van maken, waar mensen elkaar vinden, waar knelpunten snel gedetecteerd worden en waar we vooral niet blijven steken in het definiëren van problemen maar zoeken naar oplossingen om die cultuur beter te maken.
Zoals ik al zei, zijn er heel wat leermogelijkheden en enorm veel leerincentives. Ik denk dus dat de bouwstenen aanwezig zijn. Maar het landschap is voor veel mensen behoorlijk complex en ook wat versnipperd. We moeten daar transparantie in brengen. We willen dus dat levenslang leren veel meer samen met de betrokkenen aanpakken.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor de toelichting. We zijn het erover eens dat er nog heel veel uitdagingen op ons afkomen en dat er nog wel wat werk is.
Ik ben eens gaan zoeken in de verslagen van het Vlaams Parlement. Ik heb een gedachtewisseling teruggevonden over een OESO-rapport uit de Verenigde Commissie voor Onderwijs en Economie van februari van dit jaar. Daarin kwamen een aantal knelpunten aan bod die u zonet hebt aangekaart.
Zo gaf professor Dirk Van Damme aan dat het probleem vooral lag bij de leercultuur op de werkvloer in Vlaanderen: er is niet voldoende uitdaging, mensen worden niet voldoende uitgedaagd om te lezen, wiskunde te gebruiken of probleemoplossend te werken.
Ik heb twee vragen die daarbij aansluiten. Minister, hoe zult u de sectoren en de werkgevers warm maken om die noodzakelijke leercultuur op de werkvloer te creëren? Hoe kunnen we die opleidingsbehoeftes op de werkvloer beter detecteren?
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik wil me graag aansluiten bij die vraag, omdat ze wel belangrijk is. U geeft het zelf aan: slechts 8 procent van de Vlamingen maakt gebruik van extra opleidingen, en dat zijn dan vooral hoogopgeleiden. Als je kijkt naar de effecten van de digitalisering en robotisering, zullen het nochtans vooral de niet-geschoolden zijn die de meest disruptieve effecten op de arbeidsmarkt zullen meemaken.
Ik herhaal dus: digitalisering en robotisering bieden heel veel mogelijkheden. Maar dan moeten we er wel voor zorgen dat we die kunnen grijpen. Ik zie twee grote problemen op dit moment. Als ik met mensen op de arbeidsmarkt in die niet-geschoolde jobs spreek over levenslang leren en opleidingen, dan reageren ze als volgt. Waarom zou dat iets voor mij zijn? Waarom heb ik dat nodig? Dat is iets voor andere mensen. Een extra cursus over veiligheid of dergelijke kan hen nog relevant lijken, maar andere dingen veel minder. ‘What’s in it for me?’, dat ontbreekt nog op dit moment. Als ik dan begin te spreken over het aanbod, kan niemand er nog aan uit. Wat is er voor mij? Wat zou mij helpen? Welk effect heeft dat op mijn carrière? Het aanbod is niet transparant.
Minister, ik denk dat er een mentaliteitswijziging nodig is. U verwijst naar de Scandinavische landen, waar 18 procent van de werknemers extra opleidingen volgt, wat toch nog altijd 10 procent meer is dan bij ons. Laten we daar inderdaad naar kijken. Hebt u hun aanbod al eens bekeken, hoe ze dat bekendmaken en hoe ze mensen warm maken om het te gebruiken? Zijn er voorbeelden? Zijn er dingen die daar gebruikt worden die we hier bij ons kunnen implementeren? Of hebt u daar nog niet naar gekeken?
Minister Crevits heeft het woord.
Jullie vragen sluiten wat bij elkaar aan.
Hoe ga ik mensen warm maken? Ik vind een van de diamanten in het regeerakkoord de individuele loopbaanrekening. Daar kun je namelijk als werknemer, of je nu kortgeschoold bent of langgeschoold, door een druk op de knop zien hoeveel opleidingsdagen je nog hebt en wat de mogelijkheden zijn. Die individuele loopbaanrekening is heel ambitieus. Maar ik denk dat we daaraan moeten werken, opdat iedereen op maat van zijn persoonlijke positie kan bekijken wat er is.
Ons platform heeft net als doel, collega Annouri, om het doolhof dat er vandaag bestaat te integreren en te proberen er iets helders van te maken. Want enerzijds zijn er mensen die beter willen worden binnen wat ze al doen, anderzijds zijn er ook mensen die het geweer van schouder willen veranderen. Mensen kunnen nood hebben aan verschillende zaken. Je moet er dus eigenlijk voor zorgen dat er wat meer structuur komt in het opleidingsaanbod zelf. Het klopt absoluut: als je ziet hoeveel spelers er zijn, wat het aanbod is, waarvoor je al dan niet opleidingscheques kan gebruiken…
Dat is dus zeer verwarrend, en ik wil daar wat helderheid in scheppen. Zeker het individuele zal ook belangrijk zijn. Als ik vandaag naar de bedrijven kijk, zie ik wel dat heel veel, ook kleinere, kmo’s zeer fel bezig zijn met de persoonlijke ontwikkelingskansen van hun werknemers, en dat in tijden van arbeidskrapte werkgevers net nog veel meer inzetten op die competentieontwikkeling.
Het is voor mij een heel positieve verrassing te zien hoe bedrijven daar al mee bezig zijn. Ik vind dat elke werkgever er alle belang bij heeft om aan die competentieontwikkeling te werken. Een bedrijfsleider die daarin investeert, krijgt daar vaak heel veel voor terug. Ik kan dan ook absoluut zeggen dat ons ondernemingsweefsel op dat vlak verstard zou zijn, maar wij moeten er wel voor zorgen dat het aanbod duidelijk is, dat we bedrijven aanmoedigen om te investeren in die leercultuur. Dat is iets waar de individuele leerloopbaan en het gezamenlijke platform een grote bijdrage toe kunnen leveren. Maar we zullen daar ongetwijfeld naar aanleiding van de bespreking van de beleidsnota en nog vele andere malen over discussiëren.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de aanvullingen. Het is daarnet ook al aangekaart dat de arbeidsmarkt in een grote transitie zit. Er verdwijnen jobs, onder andere door robotisering, maar er komen er ook veel bij, en dat is nogmaals het bewijs dat we moeten blijven investeren in die competenties en levenslang leren. Ik kijk uit naar de bespreking van de beleidsnota en de verdere initiatieven die u zult nemen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.