Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
De heef Anaf heeft het woord.
In het regeerakkoord konden we lezen dat deze regering deze legislatuur extra plaatsen wil voorzien in de kinderopvang en dat hiervoor ook een budget is uitgetrokken. Dit juichen wij uiteraard toe, want ondanks de voorgaande investeringen blijven er nog steeds wachtlijsten voor de kinderopvang bestaan in Vlaanderen en zal de decretaal bepaalde doelstelling, waarbij we tegen 2020 voor alle gezinnen met een behoefte aan kinderopvang, opvang moeten voorzien, wellicht niet gehaald worden. Tegen het einde van de legislatuur zijn er volgens een recente studie van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) minstens 7070 extra plaatsen nodig.
Op maandag 30 september – we hadden het er vorige week ook even over – presenteerden professor Michel Vandenbroeck (UGent) en Wim Van Lancker (KU Leuven) een nieuw onderzoek over hoe de verschillende beschikbare plaatsen in de kinderopvang verdeeld zijn in Vlaanderen, maar ook binnen de steden. Daar blijkt toch wel een geografische ongelijkheid van het aantal kinderopvangplaatsen, waarbij er veel meer plaatsen geconcentreerd zijn in sociaal economisch sterkere wijken, en dus veel minder in de zwakkere wijken. Dat was toch echt opvallend. Er zijn een aantal steden waar men echt met het stedelijk beleid duidelijke verschillen kan maken, als men er planmatig mee aan de slag kan gaan.
Vorige legislatuur zijn er op verschillende momenten uitbreidingsrondes geweest in 2015, 2017 en 2018. Omdat de budgetten uiteraard niet volstaan om alle vragen in te willigen, wordt er telkens een rangschikking gemaakt van de gemeenten die in aanmerking komen voor uitbreiding aan de hand van een aantal criteria. Het zijn dan de gemeenten met de hoogste potentiële nood die eerst in aanmerking komen. Steden zoals Antwerpen, Brussel en Gent krijgen een voorafname, of weten in elk geval op voorhand dat ze in aanmerking gaan komen voor subsidies. Zij kunnen dan ook anticiperen op een aantal dingen. Ik heb het zelf meegemaakt in Turnhout, waar ik schepen geweest ben in de vorige legislatuur: het is veel moeilijker om planmatig te werken als je op voorhand niet zeker weet of er effectief ook subsidies gaan komen. Het is ook moeilijker om investeringen te doen als je niet zeker bent dat je daar achteraf ook voor gehonoreerd wordt.
Professor Vandenbroeck en professor Van Lancker gaven op het einde van hun studie ook enkele aanbevelingen voor het beleid, onder andere een lange termijnplanning van de uitbreidingen, zodat steden en gemeenten ook echt kunnen plannen waar en wanneer ze nieuwe kinderopvangplaatsen willen realiseren. Die voorafnames zijn natuurlijk echt wel een ondersteuning in het voeren van een lange termijnplanning.
In het Vlaams regeerakkoord vinden we een aantal signalen die erop wijzen dat steden en gemeenten effectief meer slagkracht verdienen – dat juichen we ook toe –, onder andere over de versterking van de regierol van lokale besturen.
Minister, hoeveel extra plaatsen wilt u tijdens deze legislatuur creëren in de kinderopvang? In het cijferboekje staat een bedrag van 58 miljoen euro. Maar het is voor ons niet duidelijk of dat enkel naar extra plaatsen gaat of dat het ook wordt geïnvesteerd in kwaliteit? Of zit ook de buitenschoolse kinderopvang daarin?
Zult u voor de uitbreiding ook een rangschikking maken van gemeenten die in aanmerking komen aan de hand van een aantal criteria? Zullen die criteria dezelfde zijn als in de vorige legislatuur of worden dat nieuwe criteria?
Bent u bereid om in een langetermijnplanning van de uitbreidingen te voorzien, zodat steden en gemeenten goed op voorhand weten wat er op hen afkomt en ze daar ook rekening mee kunnen houden in hun strategisch meerjarenplan?
Bent u bereid om het systeem van voorafname, dat reeds gebeurt in drie steden, ook naar minstens de dertien centrumsteden, maar misschien ook breder, te kunnen uitbreiden? Zo kunnen zij in hun meerjarenplanning meer en beter rekening houden met die eventuele uitbreiding.
Minister Beke heeft het woord.
Wij zullen verder inzetten op de uitbreiding van het aanbod en we zullen de bijkomende middelen voorzien voor bijkomende plaatsen, zoals het in het regeerakkoord staat. We doen dit door de basissubsidie te koppelen aan een vergunning, waardoor we het voor initiatiefnemers aantrekkelijker willen maken om te starten met opvang. Als ze immers zeker zijn dat ze een basissubsidie kunnen krijgen wanneer ze aan de desbetreffende subsidievoorwaarden voldoen, vergroot dat ook de leefbaarheid van deze initiatieven.
Daarnaast willen we verder inzetten op een evenwichtige spreiding van het aanbod waar ouders kunnen betalen naar inkomen. Opgroeien staat bij de toekenning van subsidiebeloftes voor bijkomende plaatsen met de subsidie voor inkomenstarief, trap 2, in voor de verdeling en de spreiding van de bijkomende middelen op gemeenteniveau. Hiervoor wordt een programmatieoefening ontwikkeld, waarbij op basis van parameters de nood aan bijkomende kinderopvang in een gemeente wordt ingeschat. Dat hebt u zelf ook aangegeven. Deze programmatieoefening is nog in ontwikkeling, maar decretaal is al vastgelegd over welke parameters het gaat. Eén, de vastgestelde nataliteit en de prognose van de toekomstige nataliteit in het Vlaamse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Twee, het aantal kinderen dat kinderopvang gebruikt. Drie, de gezinskenmerken en de werksituatie van gezinnen met niet-schoolgaande kinderen, vooral in het kader van de stimulering van de tewerkstellingsgraad. Vier, het aantal plaatsen in vergunde kinderopvanglocaties en de bezetting ervan. Vijf, de kenmerken van de gemeente.
Een dergelijke programmatieoefening kan echter niet alle lokale realiteiten vatten. Daarom werd in de uitbreidingsronde 2018 al de mogelijkheid gegeven aan lokale besturen om input te geven over de nood aan opvang in de gemeente. We bekijken hoe we dit kunnen consolideren of versterken.
Een aanzienlijk deel van de begrote middelen voor kinderopvang zullen dan ook worden voorzien voor bijkomende plaatsen, inclusief bijkomend aanbod in de flexibele opvang. De exacte verdeling van die middelen moet nog verder worden bepaald. Indien het mogelijk is, zullen we hiervoor inderdaad een meerjarenplan voorleggen, zodat lokale besturen en ook organisatoren weten wanneer welke middelen beschikbaar zullen zijn. Samen met de ontwikkeling van de programmatieoefening zal dan ook moeten worden bepaald of er al dan niet nog met voorafnames voor bepaalde steden moet worden gewerkt.
Ik besef dat ik hiermee geen voldoende antwoord heb gegeven op al uw concrete vragen. Ik wil daar graag later op terugkomen, wanneer we verder staan in de uitwerking van het globale plan inzake kinderopvang.
De heer Anaf heeft het woord.
Het blijft inderdaad nog redelijk vaag. Ik ga ervan uit dat we nog heel vaak over dit thema discussie zullen voeren.
Op zich vind ik het zeker positief dat u spreekt over een mogelijke meerjarenplanning. Alle lokale besturen – en we hebben veel lokale bestuurders in dit Vlaams Parlement – zijn volop bezig met de opmaak van hun strategisch meerjarenplan. Ik begrijp dat dat tegen het einde van dit jaar moet gestemd zijn. Het lijkt me moeilijk om die deadline te halen. Het lijkt me weinig realistisch. Maar het zou in elk geval goed zijn indien ze niet plots, tijdens een lopend jaar, geconfronteerd worden met een uitbreidingsronde. Want dan is het heel moeilijk om daar nog op te anticiperen.
Ik ben ergens wel blij dat u het idee om de voorafnames uit te breiden naar andere steden en gemeenten niet volledig afschiet. Uit de lokale praktijk weet ik heel goed dat het voor lokale besturen vaak over grote investeringen gaat om bijkomende kinderopvangplaatsen te creëren. En als je dan investeringen doet, bijvoorbeeld in een gebouw, om dat mogelijk te maken, dan is het moeilijk om dat verkocht te krijgen in je schepencollege wanneer je niet zeker weet dat daar effectief subsidies zullen tegenover staan. Als daar wél zekerheid over zou kunnen komen, zeker in steden waar er een grote nood is, denk ik dat we veel sneller naar extra plaatsen zouden kunnen gaan.
Ik begrijp dat de toewijzingsregels, de parameters waarop de verdeling gebeurt, wellicht dezelfde zullen zijn. Ik moet toch zeggen dat die voor heel veel steden en gemeenten, en ook voor mensen in het werkveld, als zeer complex en weinig transparant worden aanzien. Ik wil oproepen om dat nog eens te herbekijken, en ervoor te zorgen dat in elk geval de verdeling van nieuwe plaatsen voor zo veel mogelijk mensen als billijk wordt ervaren.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, collega's, dit is een thema dat iedereen aanbelangt. Op het moment dat je te weinig kinderopvang hebt of dat die kinderopvang financieel onvoldoende leefbaar is, komen we natuurlijk in moeilijkheden, zeker voor onze economische functie om zo veel mogelijk mensen aan het werk te krijgen. Als je kinderen hebt en je kunt er niet mee terecht in de opvang, dan wordt het voor sommige mensen inderdaad moeilijk.
Ik wil een aantal aandachtspunten aanhalen bij de vragen die u stelt, mijnheer Anaf. De studie die u aanhaalt, is een interessante studie, maar daar komt ook het volgende uit naar voren. Er wordt gesteld dat, als meer vrouwen aan het werk gaan, de sociale dekkingsgraad volgt. Maar het omgekeerde is ook waar: hoe meer kinderopvang er aanwezig is, hoe gemakkelijker het is voor mama's om opnieuw aan de slag te gaan of om te blijven werken en gezin en werk te kunnen combineren. En dat is niet onbelangrijk. Dat is die economische functie.
Er is natuurlijk maar één pot, collega's. Als we die pot leeghalen met convenanten en voorafnamen, dan blijft er natuurlijk niet veel meer over. Dan komt er een soort salomonsoordeel. Wat ga je dan concreet doen?
Dat brengt mij bij de volgende bijkomende vragen, minister. Werden de convenanten met de drie steden al geëvalueerd? Zal er ook een nieuwe convenant worden afgesloten met die steden? Wat is de potentiële impact daarvan op eventueel uitbreidingsbeleid elders?
Het tweede punt gaat het over de financiële leefbaarheid van de sector, namelijk de koppeling van de basissubsidie trap 1. Vandaag kun je een vergunning hebben, maar zonder subsidie, waardoor we soms mensen hebben die opstarten en dan na verloop van tijd weer moeten stoppen, omdat het financieel niet haalbaar is. Ik denk dat we ook voor kleinere gemeenten waar wel een grote aantrekkingskracht is voor werkende mensen – we zien dat bijvoorbeeld in de regio Waasland – rekening moeten houden met die ruimere context. Maar ik ben blij dat u die hebt aangehaald.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
We beseffen heel goed dat er ook de volgende jaren nood zal zijn aan bijkomende uitbreiding, vandaar dat het ook uitdrukkelijk opgenomen is in het regeerakkoord. De minister heeft verwezen naar het meerjarenplan en de methodiek waarmee dat meerjarenplan zal worden opgemaakt, om te oordelen over de spreiding.
Dat belet natuurlijk niet dat we ondertussen ook efficiëntieoefeningen doen met betrekking tot de bezetting van de huidige plaatsen. Ik verwijs naar de conceptnota die wij vanuit onze fractie op het einde van de vorige legislatuur hebben ingediend, om groepsopvanginitiatieven toe te laten om binnen bepaalde marges ook hun maximumcapaciteit te overschrijden. Dat zal de bezetting binnen die initiatieven veel optimaler maken, maar het zal natuurlijk ook de flexibiliteit ten aanzien van ouders heel sterk vergroten. Nu zit je vaak met situaties waarbij ouders bijvoorbeeld één dag per week niet in een bepaald opvanginitiatief terechtkunnen, omdat dan de maximum capaciteit bereikt is. Ik denk dat we daarmee heel wat plaatsen zouden kunnen winnen. We zijn dan ook heel tevreden dat, in uitvoering van wat we gehoord hebben tijdens de hoorzitting met betrekking tot de conceptnota, die maximalisatie er zal kunnen komen en dat die ook is opgenomen in het regeerakkoord. Naast de uitbreidingsronde kan dat toch ook wel voor heel wat bijkomende plekken zorgen, denk ik.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik wil nog één aspect aanhalen. Uit de geciteerde studie bleek dat er minder opvang was in wijken waar er armoede is. Nu, het huidige systeem houdt wel degelijk rekening met gemeenten waar hoge armoedecijfers zijn, zodat die ook voorrang krijgen. Weliswaar is men bij de creatie van kinderopvang natuurlijk afhankelijk van initiatiefnemers. De Vlaamse overheid organiseert natuurlijk niet zelf kinderopvang.
Het systeem van voorafnames is mooi, maar wie geen voorafname krijgt, voelt zich natuurlijk benadeeld. Ik denk wel dat we de voorafname kunnen evalueren, of bekijken of er inderdaad nog andere gemeenten of steden zijn die eventueel in aanmerking zouden komen voor een voorafname.
Minister Beke heeft het woord.
Er was een heel concrete vraag over die evaluatie. Daar heb ik op dit ogenblik geen informatie over. Dat moeten we eens navragen.
Mijn tweede vraag betrof de koppeling van trap 1, dus de basisfinanciering, aan de vergunningen. Wat we vandaag hebben, is dat je een vergunning kunt hebben zonder dat je financiering hebt, waardoor die overkop kunnen gaan en men dus opnieuw met een tekort zit. Hebt u de intentie om dat te koppelen, zodat, als we een vergunning geven aan kinderopvang, dan ook de basissubsidie van trap 1 wordt meegenomen? Misschien komt die vraag nu nog iets te vroeg. Dan kunt u dat antwoord gerust achteraf nog bezorgen, want ik begrijp dat dat ook een financiële impact heeft.
De heer Anaf heeft het woord.
Misschien nog een aantal slotbeschouwingen. Collega Daniëls, ik begrijp dat u verwijst naar de studie, maar het is misschien toch wel belangrijk om aan te geven dat het niet alleen gaat over mama’s die aan de slag kunnen als er voldoende kinderopvang is. Papa’s hebben ook hun rol. Dat is belangrijk.
De studie focust wel op de moeders.
Daarom zeg ik ook dat ik dat wel begrijp.
We moeten blijven streven naar voldoende opvangplaatsen voor elk kind. Er wordt door deze regering ook vaak naar het noorden gekeken. Ik heb het ook al gezegd: in de Scandinavische landen slaagt men er wel in om voor elk kind in een plek in de opvang te voorzien. Het benieuwt me zeer hoeveel plaatsen er daadwerkelijk zullen worden gecreëerd in deze legislatuur en welk budget daar daadwerkelijk tegenover zal staan.
Mevrouw Saeys, u had het over de ongelijke verdeling. U zegt dat de Vlaamse overheid moeilijk zelf initiatiefnemer van kinderopvang kan zijn. Dat klopt natuurlijk, maar uit die studie blijkt wel sterk dat, op plaatsen waar men er wel in slaagt om een gelijke verdeling te hebben, dat vaak is door publieke investeringen van een lokaal bestuur. Dat is toch wel een aandachtspunt, denk ik. We moeten goed in de gaten houden dat we niet alleen naar private actoren gaan, maar dat ook die lokale besturen hun rol als actor in de kinderopvang blijven spelen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.