Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Interpellatie over de operationele uitvoering van correctiefase 2 van het persoonsvolgend budget, gevat binnen het besluit van de Vlaamse Regering van 10 mei 2019, en de nood aan een flankerend beleid
Verslag
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Minister, u had het in uw eerste interview, twee weken geleden, over uzelf als de minister die ‘die vervelende minister van net niet’ zal zijn. U zei daarbij dat u er wel alles aan zou doen om zo veel mogelijk mensen met een handicap de nodige hulp te bieden. Ik vond dat persoonlijk een heel goed eerste statement, want de uitdagingen zijn inderdaad groot. U toonde dat u daar oprecht iets aan wilt doen.
Een van de manieren is om binnen de bestaande systemen voor persoonsvolgende financiering hervormingen door te voeren. In de vorige legislatuur zijn afspraken gemaakt rond correctiefase 2. Dat is een correctie die moet gebeuren vanwege historische scheeftrekkingen in de financiering. De bedoeling daarvan is om er uiteindelijk voor te zorgen dat iedereen met een gelijke zorgnood een gelijk budget krijgt.
Ik heb daar enkele praktische vragen bij. Kan er in 2020 zoals voorzien begonnen worden met de eerste fase van correctiefase 2? Hoe zullen de correcties van 15 procent precies verdeeld worden?
Hebt u, of uw administratie, er al een beeld van hoeveel de afwijking van 20 procent bedraagt en hoeveel personen daardoor gevat worden, boven of onder de 20 procent?
In de oorspronkelijke opvatting van de correctiefase is ervan uitgegaan dat dit budgetneutraal zou gebeuren. Is dat nog steeds de bedoeling?
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Minister, collega Vande Reyde heeft al een deel van de correctiefase 2 van het persoonsvolgend budget gesitueerd. Met deze interpellatie wil ik enerzijds nog ingaan op die correctiefase 2, maar anderzijds ook op het flankerend beleid dat beloofd was.
Vorige week hebben we in de media een illustratie kunnen lezen van die correctiefase 2, namelijk het verhaal van een vrouw met een zware fysieke beperking, die via ondersteuning van een dienst zelfstandig wonen een inclusief leven uitbouwt, maar nu bijna de helft van haar ondersteuningsbudget zou verliezen. Daardoor zal haar autonomie sterk onder druk komen te staan. Door de inkrimping van het budget zou het kunnen dat zij, maar ook anderen in die situatie, opnieuw een beroep moeten doen op een woonzorgcentrum. We hebben ook een beter zicht gekregen op haar situatie doordat we dezelfde mevrouw ook hebben kunnen beluisteren in De zevende dag, vorige week.
Ik wil even verwijzen naar artikel 19 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat het recht van personen met een handicap erkent om in de maatschappij te wonen met dezelfde keuzemogelijkheden als anderen. Het stelt dat daartoe de doeltreffende en passende maatregelen dienen te worden genomen om personen met een handicap ten volle van dat recht te laten genieten.
De correctie waar we het nu over hebben, is een beslissing van de invoering van het persoonsvolgend budget op 1 januari 2017, waarbij de middelen die op 31 december 2016 in een voorziening aanwezig waren, verdeeld werden over de cliënten. Sommige voorzieningen hebben meer middelen gekregen dan andere, waardoor ook de individuele budgetten verschillend waren. Enkele maanden later werd via de taskforce persoonsvolgende financiering gestart met het uitwerken van een correctie in twee fasen.
Ik wil even ingaan op het niveau van de diensten zelfstandig wonen. Van bij de aanvang blijkt de transitie van de diensten zelfstandig wonen naar de persoonsvolgende financiering voor het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) moeilijk te lopen. Midden 2016 werd afgesproken dat de cliënten van zelfstandig wonen als volgende frequentie zouden scoren: voor dagondersteuning 0 en voor woonondersteuning 7. De variabelen in dit geheel zijn de individuele begeleidingwaarden (B-waarden) en permanentiewaarden (P-waarden) van de individuele zorgvrager. Dit was louter een pragmatische oplossing om tot een billijk resultaat te komen. In realiteit wonen mensen in zelfstandig wonen immers 7 dagen op 7 in hun woningen, en krijgen zij ook 24 op 24 uur zorg. In deze situatie, bij deze prognose zouden de diensten voor zelfstandig wonen een verlies hebben van ongeveer 19 procent van de aanwezige punten op hun cliënten.
Correctiefase 2 vertrekt nu, in 2019, vanuit het principe van gelijke budgetten voor gelijke zorg. Dat is een essentieel principe, en wij staan daar voor honderd procent achter, maar we willen daar toch wel een paar vragen bij stellen. Kan men iemand die 24 op 24 uur ondersteuning krijgt, enkel voor woonondersteuning scoren en niet voor dagondersteuning? Met welke zorgvragers worden mensen van diensten voor zelfstandig wonen vergeleken? Is het nog billijk om over een correctie te spreken als men soms meer dan 45 procent van iemands budget gaat afnemen?
Uit onze contacten met de diensten voor zelfstandig wonen onthouden wij dan ook nog een aantal zaken. Ze zijn ontzettend bang voor bijkomende neveneffecten, want welke budgethouders zullen bij hen nog instromen in de toekomst, in organisaties die de komende acht jaar eigenlijk in een negatieve flow zullen komen? Vermoedelijk zal de kwaliteit van de dienstverlening ook dalen als gevolg van het beknibbelen op de budgetten. Met minder budget moet men dezelfde dienstverlening geven. Mogelijk straalt een en ander ook negatief af op de geloofwaardigheid van de persoonsvolgende financiering op zich. Er is ook de onzekerheid voor de werknemers en de verhoging van de werkdruk.
Mijn tweede invalshoek bij de interpellatie betreft het beloofde flankerend beleid. Op basis van mijn contacten stel ik vast dat er een grote bereidheid is bij de diensten voor zelfstandig wonen om toekomstgericht te denken, de zorgvrager centraal te stellen en in te zetten op sociaal ondernemerschap. Men wil inspelen op kansen binnen het niet-vergunde zorgaanbod, met doelgroepverruiming, pr-beleid, sectoroverschrijdend werken, maar men botst op heel wat hindernissen en beperkingen, op regelgevingen van andere sectoren. De budgethouders die eerstdaags hun brief met hun essentiële vermindering van hun persoonsvolgend budget zullen ontvangen, of die al hebben ontvangen, kan men eigenlijk geen reëel toekomstperspectief bieden. De aangeboden trajecten van individuele coaching voelen zij aan als onvoldoende en niet goed uitgewerkt.
Ik heb de nota van de Vlaamse Regering van mei 2019 opgezocht. Daarin staat: “Correcties via deze gekozen methode uitvoeren beïnvloedt de inkomsten van de zorgvoorzieningen. Het beleid zet daarom evenzeer in op flankerende maatregelen voor zorgvoorzieningen. Via bijzondere trajecten kunnen zorgvoorzieningen die dat wensen, begeleid worden naar een herpositionering in het nieuwe zorglandschap ontstaan ten gevolge van de invoering van de persoonsvolgende budgetten. Deze bijzondere begeleidingstrajecten voor voorzieningen kunnen ruim zijn en zich concentreren op verschillende organisatiedomeinen. Deze bijzondere begeleidingstrajecten voor voorzieningen worden later door de Vlaamse Regering bepaald.” Ondertussen zijn we al vijf maanden verder en heeft nog niemand iets gezien of gehoord van die begeleidingstrajecten. We vonden wel een ontwerpnota van het team Beleid van het VAPH van 27 september terug, gericht aan de taskforce PVF meerderjarigen en de leden van Kwaito met betrekking tot een proeftuin intersectoraal georganiseerde zorg en ondersteuning.
We ondersteunen de fundamentele keuze voor een persoonsvolgend budget (PVB) en het principe van gelijke budgetten voor gelijke zorg, maar stellen vast dat tijdens deze transitie, en nu in het bijzonder bij correctiefase 2, toch heel wat problemen op de voorgrond treden, zowel voor de gebruikers als voor de zorgaanbieders en hun werknemers. In het besluit van de Vlaamse Regering over deze correctiefase 2 is er sprake van een flankerend beleid. We stellen vast dat er momenteel niet echt een flankerend beleid is opgestart door de overheid. Daarvan is nog geen sprake.
De invoering van het PVB is een grote verandering voor de gebruikers, maar ook voor de zorgaanbieders is het een uitdaging. Minister, daarom heb ik een aantal vragen. Zijn de diensten voor zelfstandig wonen wel juist ingeschaald? Indien dat zo zou zijn, is het dan wel billijk om die levensnoodzakelijke zorg af te nemen van personen die afhangen van permanente bereikbaarheid? Dat is immers het gevolg van zo’n drastische daling. Waarom is er nog niet gestart met het flankerend beleid? Is het niet echt tijd om vandaag – en eigenlijk had men dat gisteren al mogen doen – te starten met pilootprojecten waarbij de gedupeerde zorgaanbieders zich kunnen reorganiseren, mogelijkerwijze binnen andere erkenningsvormen, zoals gezinszorg, opdat de permanentie die noodzakelijk is voor de cliënten, kan worden behouden? Kunt u flankerende maatregelen opstarten waarbij budgethouders vandaag perspectief geboden wordt dat ze over voldoende budget zullen beschikken om de zorg die ze nodig hebben voor later, op een andere manier in te kopen?
Minister Beke heeft het woord.
De correctiefase 2, die nu uitgevoerd wordt, is het gevolg van een beslissing die de Vlaamse Regering genomen heeft op 10 mei 2019, volgens de voorwaarden die toen bekend waren. Op basis van die voorwaarden heeft de administratie de budgetten bepaald, berekend en opgesplitst naar de verschillende jaren. Vorige week zijn deze beslissingen van het VAPH ook gecommuniceerd naar de budgethouders. In totaal gaat het over 19.745 mensen, en desgevallend hun wettelijke vertegenwoordigers. De brieven bevatten informatie over het definitieve budget, over de periode waarin de hele operatie afgerond zal zijn en op welke geregistreerde gegevens van de vergunde zorgaanbieders dit gebaseerd is. De vergunde zorgaanbieders zullen in de komende dagen gelijkaardige informatie ontvangen. In elke brief staat ook dat als men het er niet mee eens is, men beroep bij de arbeidsrechtbank kan aantekenen.
Hoeveel correcties voor 15 procent zijn er verdeeld over de komende jaren? Zoals u weet worden de aanpassingen in de eerste vier jaar van de omslag tot 15 procent toegepast. Dit betekent echter voor heel wat personen dat zij zich reeds bij afloop van deze eerste vier jaar op het definitieve budget zullen bevinden. Er is een overgangsperiode van acht jaar, maar dat is het maximum. Sommigen zullen daar al sneller op vallen, wanneer die trapsgewijze benadering hen sneller bij dat definitief bedrag brengt. Het percentage van de wijziging wordt berekend aan de hand van de verhouding tussen de huidige zorggebonden middelen en de zorggebonden middelen bij het definitieve budget na correctiefase 2. Dit betekent dat voor wie dit lager ligt, zij reeds na afloop van vier jaar zullen beschikken over het definitieve budget.
De aanpassing wordt gelijkmatig verdeeld over deze eerste vier jaren: elk jaar wordt een kwart van de nodige aanpassing doorgevoerd. Indien iemand bijvoorbeeld 12 procent in totaal dient te wijzigen, dan zal elk jaar 3 procent hiervan worden doorgevoerd. Na deze vier jaar zullen 11.838 mensen over hun definitieve budget beschikken. Na 5 jaar zijn dat nog eens 2500 mensen, en 4672 mensen ontvangen ten slotte na 8 jaar het definitieve budget.
Er worden geen persoonsvolgende budgetten prioritair rechtgezet voor welbepaalde groepen. De fasering is louter gebaseerd op het percentage.
Correctiefase 2 dient budgetneutraal te verlopen. Er is hier gevraagd op welke manier dat bewaakt zal worden. Bij de berekening van de nieuwe budgetten wordt een laatste stap uitgevoerd in het kader van het macrobudgettair kader, dat ook regelgevend is vastgelegd. Na de herberekening worden de nieuwe budgetten opgeteld opdat kan vergeleken worden of deze som punten dezelfde is als de som punten die bij het begin van de oefening is ingezet. Om het budgetneutraal kader te bereiken, wordt het verschil tussen deze twee sommen evenredig verdeeld over de personen uit correctiefase 2. Deze aanpassing werd ook reeds verrekend bij de definitieve budgetten die verstuurd zijn in de brieven naar de personen met een handicap.
Nu ga ik in op de interpellatie van mevrouw De Martelaer. Zijn de diensten voor zelfstandig wonen wel juist ingeschaald? De transitieoefening naar persoonsvolgende financiering voor de personen met een handicap die ondersteuning genoten van een zorgaanbieder, gebeurde op basis van de ingeschatte zorgzwaarte van de persoon en de feitelijk geleverde ondersteuning. Zowel de inschattingen van de zorgzwaarte als het doorgeven van de ondersteuning en de bijpassende frequenties gebeurden door de zorgaanbieders. Er werden daaromtrent afspraken gemaakt met de sector. Die werden ook opgenomen in een transitiehandleiding, om ervoor te zorgen dat alle zorgaanbieders hier op dezelfde manier mee zouden omgaan. Met de voormalige diensten zelfstandig wonen werd afgesproken om voor alle gebruikers woonondersteuning te scoren. Waar de dienst ook dagbesteding aanbood, kon dat er ook bovenop gescoord worden.
Uit de zorgprofielen bleek dat er tussen de gebruikers van zelfstandig wonen een groot verschil was op het gebied van zorggebruik. In het oude systeem kon men tussen 7 en 30 uur per week gebruik maken van assistentie voor activiteiten van het dagelijks leven (ADL). In de praktijk bleek dat te variëren tussen 0 en 75 uur per week. Ook was er een groot verschil in de zorgzwaarte. De afspraken zorgden ervoor dat alle gebruikers over een budget konden beschikken, wat hen toeliet de ondersteuning verder te zetten, weliswaar niet altijd binnen hetzelfde zorgconcept. Maar ze kregen daarbij de mogelijkheid om zelf keuzes te maken over hoe ze met die ondersteuning zouden kunnen omgaan.
De diensten kregen ook dezelfde boodschap mee dat het zorgconcept van het klassieke zelfstandig wonen aan herziening toe was. Een aantal van deze diensten had dat goed begrepen sinds de intrede van het flexibele aanbod meerderjarigen. Die diensten hebben ingezet op uitbreiding via rechtstreeks toegankelijk hulp, samenwerking met andere welzijnsactoren en het aanbieden van dagbesteding.
De persoonsvolgende financiering heeft als doelstelling de autonomie van de persoon met een handicap te verhogen. Zelfregie en keuzevrijheid zijn van groot belang om dat te kunnen bewerkstelligen. Het ter beschikking stellen van een budget geeft de persoon de mogelijkheid om keuzes te maken over hoe zij of hij die ondersteuning wil. Het bestedingsbesluit laat ook hier de nodige vrijheid toe.
Binnen de transitieoefening naar dat uiteindelijke doel is ervoor geopteerd om te streven naar gelijkwaardige budgetten voor gelijkwaardige zorgprofielen, los van de ondersteuningsvorm waar men historisch zijn ondersteuning wist te vinden. Dat betekent dat er een evolutie is naar een budget waarvoor elders vergelijkbare ondersteuning kan worden geboden. Meer: sommige zorgaanbieders bieden al jaren vergelijkbare ondersteuning met veel minder middelen. Hun cliënten zien hun budgetten nu verhoogd.
Het is geen nieuwe problematiek. De ongelijkheid is al jaren bekend. Maar nu hebben de actoren zich achter correctiefase 2 geschaard, vanuit het besef dat de huidige ongelijkheid tussen gebruikers niet langer kan blijven duren. Correctiefase 2 voorziet nu in een herverdeling van de middelen volgens de methodieken die regelgevend verankerd zijn. De methodiek is het resultaat van technische werkgroepen met experten uit de sector, zowel vanuit gebruikerszijde als vanuit de zorgaanbieders. Gelet op de problematiek van zelfstandig wonen namen ook vertegenwoordigers van die organisatievorm deel aan de technische werkgroepen.
De totstandkoming van de nieuwe budgetcategorieën en de verschillende parameters die invloed hebben op de berekening van het budget, werden door alle actoren positief geadviseerd. Het zal u wellicht ook zijn opgevallen dat de voorbije week verschillende actoren daarover hebben gecommuniceerd in hun respectievelijke nieuwsbrieven.
Ook tijdens deze fase werd meermaals gewezen op het belang van sociaal ondernemerschap. Het is inderdaad een uitdaging voor de zorgaanbieders om zich te heroriënteren vanuit een visie van sociaal ondernemerschap, dit alles om een zorgmodel uit te bouwen dat PVF-proof is.
De daling en de stijging van een en ander gebeurt gespreid: aanpassingen van budgetten tot 30 procent op vier à vijf jaar tijd, grotere aanpassingen gebeuren over acht jaar. Een heel geleidelijke aanpassing dus, die in principe alle ruimte laat om het eigen beleid bij te sturen. Ik wil onderlijnen dat die overgangsperiode van acht jaar er net toe moet dienen dat men de aangepaste zorg, de aangepaste begeleiding en de aangepaste ondersteuning kan krijgen. Dit is dus geen abrupte hakbijl. Dit is iets wat toelaat dat men daar langs vraag- en aanbodzijde op kan anticiperen.
Het is ook nog van belang om aan te geven dat er via het besluit zorggarantie is ingebouwd voor diegenen van wie het budget stijgt of daalt. Voor wie het budget volledig verliest, ontvangt de betrokken vergunde zorgaanbieder een met de geboden ondersteuning overeenkomstig bedrag om die ondersteuning verder te zetten via de rechtstreeks toegankelijke hulp. Er is op dit moment echter geen regelgevend kader rond die zorggarantie, en de zorgaanbieder bepaalt zelf of hij die middelen inzet voor de betrokken persoon of voor iemand anders. In het kader van die begeleidende maatregelen willen we er wel werk van maken om dat in een regelgevend kader te verankeren.
De hele transitieoefening gebeurt op dit ogenblik budgetneutraal, zoals ik daarstraks heb gezegd. Dat betekent dat dezelfde middelen in de sector blijven. Ik wil er toch nog even aan herinneren dat bij die historische middelen nog eens 12,4 miljoen euro extra werd geïnvesteerd in de eerste correctiefase. Het extra budget dat deze regering uittrekt, wordt immers maximaal ingezet om de vragen te beantwoorden van de wachtenden die nog geen of onvoldoende steun weten te krijgen.
Parallel wordt er momenteel ook werk gemaakt van een flankerend beleid. Besprekingen over mogelijke begeleidende maatregelen werden binnen de taskforce PVF en met de betrokken actoren besproken. Binnen dit flankerend beleid is er oog voor alle betrokken stakeholders, en wordt ook verder gekeken dan louter naar de effecten van correctiefase 2. Voor de personen met een handicap focussen begeleidende maatregelen op die personen die overgaan naar rechtstreeks toegankelijke hulp en dalers qua budget. Concrete maatregelen worden in samenspraak met de gebruikersorganisaties en de bijstandsorganisaties uitgewerkt. Voor de vergunde zorgaanbieders worden coachingtrajecten opgezet. Er zal een selectie worden gemaakt van die organisaties die in nood kunnen komen, die dus de zorggarantie die voor de gebruikers moet worden gewaarborgd, niet meer zouden kunnen bieden. In samenspraak met die zorgaanbieders dient te worden bekeken op welke aspecten onmiddellijk kan worden ingezet. Dat kan op verschillende vlakken: dat kan gaan over goed bestuur, visievorming, kostprijsberekening, samenwerkingsmodellen enzovoort. De vergunde zorgaanbieders zullen zich ook moeten afvragen of schaalvergroting geen soelaas kan bieden. Het is niet zo dat we in Vlaanderen per se willen overschakelen naar zorgaanbieders met grote capaciteit, maar wel moet erover worden nagedacht of er geen efficiëntiewinsten kunnen worden geboekt door schaalvergroting binnen de administratieve werking van een organisatie. De PVF vraagt nu immers ook een systeemshift binnen de diverse zorgaanbieders.
Een derde pijler, maar minstens zo belangrijk, is de piste om proeftuinen op te zetten omtrent intersectoraal georganiseerde zorg en ondersteuning. Ook hierover werd er een vraag gesteld. Sinds de invoering van de PVF voor meerderjarige personen met een handicap, waarbij de gebruikers een eigen PVB ter beschikking gesteld krijgen met erg ruime en flexibele bestedingsmogelijkheden, merken we dat de verhouding tussen het VAPH en de andere welzijnsactoren en -sectoren verandert. Dankzij het PVB kunnen individuele personen met een handicap desgewenst VAPH-middelen inzetten om zorg en ondersteuning bij hulp- en dienstverleners uit de ruimere welzijnssector in te kopen. Via een proeftuin kunnen we de verschillende mogelijkheden verder exploreren, de knelpunten oplijsten die zich aandienen en dan zoeken naar bijkomende oplossingen.
Ik kom tot het antwoord op uw laatste vraag. Zoals reeds aangegeven, wordt er werk gemaakt van begeleidende maatregelen voor de budgethouders. Hoewel voor verschillen met meer dan 15 procent in een erg ruime periode van vier tot acht jaar is voorzien om de correcties aan de individuele budgetten door te voeren, kan de impact voor sommige gebruikers groot zijn. Denken we in het bijzonder aan cliënten die zullen worden afgeleid naar de rechtstreeks toegankelijke hulp, aan cliënten wier budget sterk daalt en aan gebruikers die in die vooropgestelde periode de besteding van hun budget hebben gewijzigd en dat ondertussen ook buiten het vergunde zorgaanbod besteden. Voor de meeste gebruikers die al voor de invoering van de PVF gebruikmaakten van de VAPH-ondersteuning, is het nieuwe systeem complex, en al te vaak is het iets waarvan ze vinden dat het ver van hun bed staat. Gebruikers willen in de eerste plaats hun zorg en ondersteuning gecontinueerd zien. Om die reden namen de zorgaanbieders en de sector het engagement op zich om die zorggarantie te bieden. Dat wil ik toch even benadrukken. Ook bij een wijziging aan de persoonsvolgende budgetten in plus en in min zullen de vergunde zorgaanbieders de ondersteuning van de betrokken cliënt voortzetten. Daar heb ik daarstraks ook al naar verwezen.
Een aantal personen met een handicap en hun gezinnen zitten met vragen en onduidelijkheden. We moeten ervoor zorgen dat ze over nodige informatie kunnen beschikken, dat mensen weten bij wie ze terechtkunnen met vragen en dat professionals die antwoorden verstrekken, elkaar versterken en niet tegenspreken in hun communicatie ten behoeve van de gebruikers. Eenduidige communicatie is belangrijk ter zake. Ik heb daarstraks ook verwezen naar de communicatie die de diverse stakeholders daartoe de voorbije week hebben gedaan. Daarom onderzoekt het VAPH momenteel ook pistes om bijstand te verlenen en om werk te maken van de ondersteuning bij personen die afgeleid worden naar rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH). Ze zullen hun diensten daarvoor dus ook ter beschikking stellen en aanbieden.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik ben eerlijk gezegd wel een beetje verbaasd door de kritiek die sommige partijen, met name sp.a en Groen, hier vandaag, en ook de voorbije dagen, geuit hebben. Ik vind dat er heel veel fake of op zijn minst onvolledig nieuws over verspreid is, alsof het hier zou gaan om een strafmaatregel of een maatregel die onrechtvaardigheid creëert. Niets is minder waar. Onrechtvaardig zou zijn dat je niets zou doen, dat je de bestaande verschillen zou laten bestaan, en mensen die toevallig de pech hebben om in een verkeerde voorziening te zitten, aan hun lot zou overlaten. Van politici en partijen die het steeds hebben over gelijkwaardigheid of zelfs gelijkheid vind ik die kritiek onterecht en op zijn minst een beetje hypocriet.
Ik denk dat de maatregel van de correctiefase goed gecommuniceerd moet worden. Ik ben ook blij te horen welke flankerende maatregelen er daarvoor genomen zijn. Ik heb daar nog een kleine vraag bij. De betrokkenen hebben inderdaad zelf al een brief gekregen, maar voor sommige voorzieningen is het nog altijd moeilijk om het volledige effect bij hen in kaart te brengen. U vermeldde daarnet dat ook zij spoedig op de hoogte gebracht zullen worden over het volledige effect. Is dat in de komende weken of maanden, of moeten daarover nog verder dingen in kaart gebracht worden?
Ik had ook nog geen antwoord gekregen op de vraag of u al een beeld had van hoeveel mensen gevat zouden zijn met een afwijking van 20 procent, plus of min.
Ik heb een paar weken geleden bij een gelijkaardige discussie ook al gezegd dat persoonsvolgende financiering een systeem is dat in 2017 is ingevoerd en dat historisch een lang verleden met zich meesleurt. Ik denk dat het inderdaad nodig is deze legislatuur een aantal dingen te hervormen en aan te passen, zodat we komen tot een aantal cruciale zaken: ten eerste zorgen dat iedereen gelijke ondersteuning krijgt voor een gelijke zorgnood, en ten tweede meer innovatie en sociaal ondernemerschap toelaten en de regels op sommige vlakken ook versoepelen, zodat mensen die voor opvang op maat willen zorgen, dat ook effectief kunnen doen. Ik ben blij dat sociaal ondernemerschap een prioriteit zal zijn in de komende legislatuur. Minister, als u die zaken in de realiteit brengt, wordt u de komende jaren misschien de minister van ‘net wel’. We moeten daaraan voortwerken, en laat u vooral niet tegenhouden door zij die altijd maar een kleine zijde van het verhaal brengen.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Ik wil toch wel benadrukken dat Groen voor 100 procent, zelfs meer dan 100 procent, voor het persoonsvolgend budget is. In 2001 heb ik hier ook mee aan de wieg gestaan van het persoonsgebonden budget.
Voor ons is gelijk budget voor gelijke zorg ook fundamenteel belangrijk. Ik wil daar graag weerwoord geven op wat collega Vande Reyde zei. Ook al ben je principieel voor 100 procent voorstander van deze zaken, we zien nu wel dat de uitvoering toch wel heel wat problemen met zich meebrengt, die men misschien op voorhand wel verwacht had, maar niet in die mate. Ik merk dat de diensten voor zelfstandig wonen, ook al zijn zij in allerlei voorafgaande besprekingen betrokken, toch voor een stuk op hun honger zijn blijven zitten, en het niet helemaal correct vinden hoe hun cliënten nu ingeschaald zijn.
Ik hoor ook dat er een ontzettende bereidheid is om rond dat sociaal ondernemerschap te werken, dat zorgverleners daarvoor openstaan – niet enkel de diensten begeleid wonen, maar alle zorgverleners – en dat zij op dit moment ervaren dat de coachingtrajecten die aangeboden worden, onvoldoende zijn om mee in dat sociaal ondernemerschap te stappen. Hun vraag is eigenlijk om vandaag echt te mogen starten met pilootprojecten, omdat er vaak schotten zitten tussen diensten en erkenningsvormen. We zitten in de sector van personen met een handicap, er is de eigen regelgeving, en daarnaast is er de regelgeving van gezinszorg. Je kunt niet zomaar van een aanbieder binnen de ene regelgeving veranderen naar iets anders, daar zitten schotten tussen. Men wil daarrond experimenteren, maar men kan dat niet op dit moment. Dat is een probleem.
Minister, ik hoor u graag zeggen dat mensen zullen worden afgeleid naar rechtstreeks toegankelijke hulp. Zij zullen punten krijgen. Ik kom straks nog met een tweede vraag, over het leeg zijn van de pot van de diensten die RTH-punten hebben. Je kunt zeggen: mensen, uw zorg zal in een andere regelgeving komen. Maar in de praktijk blijkt dat de budgetten daar op zijn en dat mensen onrechtstreeks op een wachtlijst komen te staan.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik heb nog een aantal specifieke vragen naar aanleiding van uw uitleg.
U zegt dat de betrokken vergunde zorgaanbieders het geld zullen blijven houden van hen die nu naar RTH zullen zakken. Dat mag voor de persoon zelf worden gebruikt of voor andere mensen. Stel dat je terechtkomt in het RTH-verhaal en je gaat niet meer in zee met je vergunde zorgaanbieder, maar je gaat op zoek naar andere zaken van zorg. Hoe gaan we dat dan betalen? Want als die middelen niet volgen, dan vraag ik me toch af hoe we dat juist zullen doen?
U zegt dat het heel goed is dat personen met een handicap worden begeleid, zij die een lager budget zullen krijgen en zij die naar RTH gaan. Dat is heel goed, want die mensen moeten inderdaad worden begeleid. Ze hebben heel veel vragen. Met de overgang naar de PVF tijdens de vorige legislatuur was er een groep die een tussenkomst kon krijgen rond 300 euro en maximaal 2000 euro om naar een gebruikersorganisatie te gaan, wanneer zij vragen hadden of bijvoorbeeld wilden overstappen. Kan deze doelgroep daar bijvoorbeeld ook terecht, zodat de overheid daarvan een stuk betaalt? Of moeten zij dat volledig op eigen krachten doen?
U zegt dat u eenduidige communicatie wilt. Dat hoor ik u heel graag zeggen. Maar heel veel mensen hebben mij al laten weten dat de brieven toch nog moeilijk zijn. Heel vaak weten de mensen toch nog niet waar ze terechtkunnen. U zegt zelf dat de voorzieningen eerstdaags hun brief zullen krijgen. Daar zit dus al spanning op: de persoon zelf krijgt het, de voorziening heeft het nog niet. Ze kunnen dus nog niet terecht bij hun voorziening. Waar dan wel? Ik vind het heel mooi dat u het over eenduidige communicatie hebt, maar ik merk dat het in de praktijk nog niet zo eenduidig verloopt.
Ten slotte heb ik een vraag in verband met de mensen die verhuisd zijn van A naar B in de transitie. Stel dat iemand van A naar B gaat en de voorziening A wordt getroffen in de correctiefase, maar die persoon zit ondertussen bij de voorziening B. Dan moet die B natuurlijk niet meer voor de zorggarantie gaan. Maar de persoon in kwestie wordt nu wel getroffen door het verhaal van A. Die zal dus plots een lager budget krijgen. Wat doen we daar dan mee? Want voorziening B moet geen zorggarantie geven. Hoe gaan we daarmee om? Ik hoor ook verhalen van mensen die van A naar B gaan, maar in B dan in RTH vallen. Zij hebben dan bijvoorbeeld hun zorg ingekocht, niet meer bij A, maar bijvoorbeeld bij een groenezorginitiatief. Zij vallen nu op RTH, maar RTH kan niet worden gebruikt voor die groenezorginitiatieven. Die mensen staan dus met de rug tegen de muur. Hoe gaan we daarmee om? Hoe zullen we hen dus toch nog de zorg kunnen aanbieden die ze zelf verkiezen? Want het mooie van het PVF-verhaal is nog altijd dat je de regie in eigen handen kunt nemen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit kort aan bij de hier gestelde vragen, al is het maar om het belang van de sterke omkadering bij deze hele operatie te benadrukken.
Die correctiefase, zoals wij dat heel mystiek noemen in deze commissie, is een heel belangrijk sluitstuk van onze betrachting om in gelijkwaardige budgetten te voorzien voor gelijkwaardige profielen. En dat is natuurlijk iets waarover iedereen het in essentie eens is, net zoals bij de basisprincipes van de persoonsvolgende financiering. Maar op de weg daarnaartoe moet je soms inderdaad echt wel durven handelen en durven doorzetten.
Wanneer het ging over die correctiefases – en dat loopt inderdaad al een hele tijd – waren er voor ons altijd een aantal zaken die van belang waren om te kijken of we nog op het goede spoor zaten. Een daarvan was steeds de zorggarantie: dat er geen accidenten gebeuren, dat de mensen die zorg krijgen, de zorg blijven krijgen.
Minister, ik heb van u begrepen dat dat belangrijk is, mede ook door het tweede dat we van belang vinden, die ruime overgangsperiode. Er zullen verschuivingen in budgetten komen. Laat daar een ruime overgangsperiode overheen gaan, zodat we ter zake ook het nodige kunnen doen.
Ten slotte, het overleg met de betrokkenen was voor ons altijd van belang. Wat we hier doen, is niet niks. De mensen met een handicap, hun vertegenwoordigers, de voorzieningen, de organisaties die de gebruikers vertegenwoordigen, die bijstand geven: zijn die nog altijd mee in dit verhaal? We lezen immers nu inderdaad verhalen van mensen die persoonlijk worden geraakt. Ik vind het belangrijk dat er altijd zeer veel is geïnvesteerd in overleg met de mensen met een handicap, met de gebruikers. Is het draagvlak in de sector nog intact? We vinden het heel belangrijk om daar toch wel de vinger aan de pols te houden.
Dit is een operatie waarbij bijna 20.000 mensen direct betrokken zijn. Dan doet ernaar streven om mensen met een gelijke zorgzwaarte een gelijk budget te geven veel vragen oproepen. Minister, ik vond het goed dat u op het einde van uw antwoord ook gewoon zei dat deze hele correctiefase een technische, een complexe kwestie is, en dat het logisch is dat veel mensen met een handicap en hun familie daar veel vragen bij hebben. Ik vond het ook heel positief dat u aangaf daar specifieke aandacht voor te willen hebben. Als het gaat over mensen die persoonlijk worden geraakt, die, zoals collega van der Vloet zei, worden afgeleid naar rechtstreeks toegankelijke hulp, zal men echt bekijken hoe men pistes kan opzetten om hen heel specifiek, heel concreet bij te staan. Ik denk dat het goed is dat u oog hebt voor de communicatie die het VAPH doet.
De heer Rousseau heeft het woord.
Goeiemiddag, collega’s. Ik heb mijn mond nog niet opengedaan en mij wordt al verweten dat ik hypocriet ben. Wat ik alleszins wél ben, is bezorgd, samen met heel veel mensen. Ik ben dan ook in de politiek gestapt om, als ik met zaken word geconfronteerd op straat, of als mensen me aanspreken over hun bezorgdheden, daarnaar te handelen, en niet alleen om braaf te luisteren naar een minister die ambtelijke teksten voorleest.
We hebben gezien in de correctiefase 1 dat er 10 procent is ingeschaald. Men heeft 10 procent van het budget voor zelfstandig wonen moeten inleveren. Nu, in correctiefase 2, zijn er simulaties waarbij dat tot 40 procent zou gaan. Er is dus echt een ongerustheid dat sommige mensen niet de juiste garantie zullen krijgen dat dezelfde noden kunnen worden vervuld. Ik verwijs naar het voorbeeld dat mijn collega van Groen aangaf. We hebben eens nagegaan wat het alternatief is. Dit zou de doodsteek zijn voor die organisatie. De personen die daar wonen zijn echt bezorgd, want veel alternatieven zijn er niet. Dat is namelijk een woonzorgcentrum, maar dit gaat net over de personen die toch proberen om deel te nemen aan het leven, om deel uit te maken van de samenleving. Sommigen werken daar ook, en ik zie die mensen niet snel werken in een omgeving zoals een woonzorgcentrum. Onze vraag is dus: op welke manier kan er toch nog eens duidelijk worden uitgelegd hoe jullie die mensen een zorggarantie kunnen bieden? Ziet u het zitten, bent u bereid om met die specifieke diensten of projecten voor zelfstandig wonen in dialoog te gaan, om die mensen misschien gerust te stellen? Misschien hebben wij immers verkeerde informatie of hebben wij de zaken niet duidelijk gelezen.
Minister Beke heeft het woord.
Dank u wel voor deze bijkomende vragen en commentaren. Een eerste vaststelling is dat ik hier in deze commissie niemand zie die het fundamentele uitgangspunt van de hele hervorming ter discussie stelt. Neen, iedereen zegt dat dit eigenlijk de juiste weg is, het juiste pad om deze hele problematiek te benaderen, ook in de toekomst.
De tweede vaststelling is de volgende. Het uitgangspunt is dat tegenover gelijke zorg gelijke budgetten moeten staan. Dat is een kwestie van gelijkheid. Mijnheer Rousseau, dat is geen ambtelijke tekst. Dat is een duidelijke visie, die hier ook door iedereen wordt gedeeld, denk ik.
Er bestaan veel bezorgdheden op het terrein. Met deze correctiefase, waarover in mei is beslist, hebben we natuurlijk ook een heel traject afgelegd, met alle betrokken partners, die ter zake ook mee hun verantwoordelijkheid hebben opgenomen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de nieuwsbrief van Onafhankelijk Leven die op een heel goede, bevattelijke en menselijke manier zegt waar men van komt, wat de beslissing is en wat de mensen te wachten staat, en waarover de brief die men gaat krijgen, gaat. Ik heb een voorbeeld van zo’n brief bij. Ik vind niet dat die brief ambtelijk of moeilijk opgesteld is. Hij is helder en duidelijk opgesteld, en geeft de mensen ook zekerheid.
Naast de brieven en de communicaties die gevoerd zijn, heeft het VAPH ook beslist om een aantal sessies te gaan doen in de verschillende provincies. Want het gaat natuurlijk over kwetsbare mensen, en ook dikwijls over vaders en moeders, broers en zussen, die die brief krijgen en zeggen: “En wat nu?”. Daar moet dus duidelijkheid over bestaan. Dat is dus vanuit het VAPH gebeurd, dat is vanuit de verschillende instellingen gebeurd, dat is vanuit de verschillende actoren gebeurd, en men gaat daarmee op het terrein: op 13 november in Leuven, op 8 november in Brugge, op 4 november in Hasselt, op 7 november in Gent en op 5 november in Antwerpen. Daar zullen de mensen die met concrete vragen zitten, ook hun concrete antwoorden krijgen. In de brief die men gekregen heeft, staat ook een telefoonnummer. Er is een desk om concrete antwoorden te kunnen geven, mochten er nog onduidelijkheden rond bestaan.
De zorggarantie is inderdaad belangrijk, dat is ook wat afgesproken is. Als je dus de hele transitiefase doet, waarbij men zegt dat gelijke zorg voor gelijke budgetten belangrijk is, betekent dat dus dat er minnen en plussen kunnen zijn. Maar we gaan er geen hakbijl in zetten, we gaan dat uitspreiden over een periode van acht jaar. We nemen het engagement in de verschillende sectoren en instellingen om die zorggarantie te verzekeren. Want binnen eenzelfde instelling zit men vaak met minnen en plussen. Dat engagement is belangrijk naar de verschillende mensen toe.
Voor de vraag over de cijfers, kan ik verwijzen naar de communicatie van het VAPH zelf. In hun persbericht hebben zij de cijfers genoemd, namelijk 8334 personen krijgen een verschil van maximaal 10 procent, 6016 personen zien hun budget stijgen of dalen tussen 10 en 20 procent, 2864 personen tussen 20 en 30 procent, 995 personen tussen 30 en 40 procent, voor 778 personen is er een daling of stijging tussen 40 en 80 procent, en 23 personen ten slotte zien hun budget tussen 80 en 100 procent stijgen. 735 personen gaan over naar het aanbod van de rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH).
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik heb een kleine suggestie. Er zijn veel aspecten in het regeerakkoord die met persoonsvolgende financiering te maken hebben. In het Europees Parlement is er voor zulke problematieken, die de hele legislatuur gaan duren, zoiets als een ‘roadmap-methode’, waarbij parlementsleden nog altijd periodiek vragen stellen, maar waar zij ook een soort van overzicht krijgen van welke acties de administratie aan het doen is, bijvoorbeeld op het vlak van sociale innovatie of van de veranderingen in de inschaling. Dat is ook visueel altijd heel mooi uitgebeeld. Het is misschien een suggestie om parlementsleden op die manier nauwer te betrekken bij alles wat het VAPH en uw eigen administratie daarin doen, en ook om de expertise die hier in de commissie aanwezig is, volop mee te nemen. Dat is misschien een andere methode dan in het verleden, maar ik wil gerust wat meer informatie geven hoe het in het Europees Parlement gebeurt. Dat kan voor nauwere betrokkenheid zorgen, en we kunnen dan nog gerichtere vragen stellen.
Collega Vande Reyde, ik dank u voor de suggestie. Misschien kunt u een afspraak maken met de minister op zijn kabinet om het verder uit te werken? Dan kunnen we dat ook even bespreken in de regeling van de werkzaamheden
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw bijkomende antwoorden.
Ik vat samen: het draagvlak voor een PVF is honderd procent. Gelijke zorg voor gelijke budgetten, daarmee ben ik het volledig eens. U zegt dat personen met een handicap onder andere via bijstandsorganisaties worden geïnformeerd. Dat klopt. Spijtig genoeg is er nog maar een beperkt aantal personen met een handicap aangesloten bij een bijstandsorganisatie.
We zijn echter wel al drie jaar verder. Het PVB is er sinds 1 januari 2017. We zijn nu eind 2019. Dat is bijna drie kalenderjaren. Dat zorgaanbieders op dit moment reageren, wil toch zeggen dat ze op dat vlak niet honderd procent mee zijn in het verhaal. Zij willen wel sociaal innoveren, maar zij lopen met de kop tegen de muur, tegen sectoren waar zij niet binnen geraken. Zij willen verandering. Maar het feit dat zij zo reageren, wil toch zeggen dat het flankerend beleid, zoals het was beloofd door de overheid, op dit moment onvoldoende is.
– Elke Sleurs treedt als voorzitter op.
En onze partij zal op dat vlak een motie indienen.
De interpellatie en de vraag om uitleg zijn afgehandeld.