Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Vandenhove heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, op het vlak van interbestuurlijke samenwerking neemt Vlaanderen relatief weinig initiatief, tenzij ten opzichte van de gemeentebesturen. Dat is een goede zaak.
Er staat daarover niet echt iets in het regeerakkoord. Hebt u de intentie om de interbestuurlijke samenwerking een stuk verder te zien? Tegenwoordig zijn er heel wat intergemeentelijke samenwerkingen. Er zijn ook de intercommunales en de provincies, waarvan wij blij zijn dat ze niet zijn afgeschaft. Het zou goed zijn mocht er voor hen een rol weggelegd worden om zo goed mogelijk met de besturen te overleggen. In plaats dat ze overlappend en voor de burger onduidelijk werken, zou het goed zijn dat er een aantal lijnen afgebakend worden, zoals dat bijvoorbeeld in Nederland gebeurt.
Minister, bent u bereid om op dat vlak een initiatief te nemen? Bent u bereid om de provincies in dat interbestuurlijk overleg structureel te betrekken? Buiten de inleiding en de pagina waar het echt over de provincies gaat, worden ze immers nergens meer vermeld. Het zou niet goed zijn als daar in de komende legislatuur onduidelijkheid over bestaat. Denkt u eraan om een initiatief op het vlak van interbestuurlijk overleg te nemen?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, mijnheer Vandenhove.
Als titelvoerend burgemeester van een stad waarvan ik achttien jaar lang de eer heb gehad burgemeester te zijn, heb ik natuurlijk een heel sterk engagement ten opzichte van lokale besturen. Ik geloof heel sterk dat lokale besturen in de toekomst belangrijker gaan worden. Wie het Vlaamse regeerakkoord heel aandachtig leest, zal zien – en ik ga het misschien een beetje provocerend zeggen – dat we met dit regeerakkoord een soort van interne staatshervorming doorvoeren in Vlaanderen, waarbij we heel veel financiële middelen, taken, opdrachten en bevoegdheden, maar ook vertrouwen geven aan lokale besturen.
Ik geef een paar voorbeelden. Op het vlak van Welzijn stellen we de gemeente centraal, werken we met gezinscoaches en kantelen we de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) in die lokale besturen in. Op het vlak van het handhavingsbeleid geven we een heel grote centrale rol aan lokale besturen. Op het vlak van verkeersveiligheid willen we een accelerator creëren door snelheidsovertredingen in de zones 30 en 50 via gemeentelijke administratieve sancties (GAS) te laten aanpakken, om zo een mobiliserend effect te creëren binnen de lokale besturen. Ik denk ook aan wat we op het vlak van openbaar vervoer met de vervoersregio’s doen, en ik kan zo nog wel een tijdje doorgaan. U ziet dat wij doorheen dat hele regeerakkoord de lokale autonomie van onze lokale besturen op heel veel vlakken eigenlijk heel consequent en heel substantieel willen versterken. Dat komt boven op de middelen waar we het in een aantal andere vragen deze vergadering nog over zullen hebben.
Er is nog een tweede element. We geloven sterk dat er nood is aan schaalvergroting, en dat op twee vlakken. Enerzijds moedigen we fusieoperaties verder aan. Het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) heeft de visie om op termijn naar een landschap van 150 gemeentebesturen te gaan. Dat is heel ambitieus, maar ik geloof wel dat we naar een opschaling moeten gaan. We gaan dat op vrijwillige basis doen, met grote stimulansen en prikkels. Ik geloof ook sterk in regiovorming, waar ook een heel grote passage over te vinden is in het regeerakkoord. We vragen ons af of we het lappendeken van die intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, die historisch gegroeid zijn en allemaal een eigen logica hebben, niet wat meer kunnen laten samenvallen, structureren en sterker uitbouwen, zodat die regiovorming in Vlaanderen een krachtiger instrument wordt en die interbestuurlijke samenwerking mogelijk wordt.
Er zijn heel wat mogelijkheden om dat te doen, en ik geloof daar ook heel sterk in. Ik denk ook dat we binnen de commissie Decentralisering verder moeten werken en moeten blijven kijken waar we taken kunnen doorschuiven, zaken eenvoudiger kunnen maken en nog meer kunnen responsabiliseren, om dat lokale niveau echt centraal te plaatsen in onze Vlaamse staatskundige structuur.
Wat uw vraag over de provincies betreft, weet u dat de provincies behouden blijven zoals ze vandaag zijn. We hebben daar lang over gediscussieerd – daar moeten we niet flauw over doen. De provincies hebben in een memorandum van 9 november 2018 gepleit voor bestuurlijke rust en stabiliteit en dat is exact wat wij de volgende vijf jaar gaan doen. We gaan geen nieuwe bevoegdheden doorschuiven naar de provincies, maar we gaan ze evenmin ontmantelen of bevoegdheden afnemen. We gaan die bestuurlijke rust garanderen en we gaan op een constructieve en correcte manier met de provincies samenwerken, zowel met de gouverneurs en de deputaties als met de provincieraden, om hun rol te ondersteunen. Het zal aan een volgende Vlaamse Regering zijn om te kijken hoe dit verder evolueert.
Mijnheer Vandenhove, u verwijst ook naar Nederland. In Nederland vindt er een heel interessante oefening plaats die, naar Nederlandse gewoonte, heel gestructureerd en planmatig verloopt, maar Vlaanderen en België kun je niet zomaar aan Nederland spiegelen.
Eerst en vooral is België een federaal land. Ik neem het voorbeeld van Mobiliteit. Als wij morgen een 'powwow' zouden organiseren met alle bestuurslagen over hoe we de mobiliteit zouden structureren, denk ik dat we veel zouden praten, maar weinig doorbraken zouden realiseren. Ik ben nogal pragmatisch en tegelijkertijd voluntaristisch ingesteld: ik wil graag resultaten op het terrein. Dat heb ik geleerd uit mijn lokale ervaringen; soms moet je wel praten, maar je moet ook af en toe doen. Als we alleen maar grote gremia op poten proberen te zetten, waarop we met alle overheden van dit land praten om zaken te realiseren, denk ik niet dat we heel ver gaan komen.
Er is nog een tweede belangrijk verschil, en dat is de figuur van de burgemeester. Die heeft in Nederland een ander karakter dan bij ons. Vergeef me de onjuistheid of slordigheid, maar in Nederland is de burgemeester toch meer een minigouverneur of lokale gouverneur, terwijl hij bij ons toch meer de politieke leider van een meerderheid is. Hij is, om het toch wat provocerend te zeggen, meer de lokale minister-president.
Dat is niet provocerend.
Ik weet dat ik u, voorzitter, daar heel gelukkig mee maak. Maar in Nederland is de burgemeester toch meer de minigouverneur, of de lokale gouverneur. In Nederland heb je toch een heel andere werkrelatie tussen beide.
Ik denk dat de transversale relatie die men in Nederland nastreeft, waarbij men alle beleidsniveaus transversaal bij elkaar brengt rond een tiental topics waar men dan de volgende vijf jaar aan zal werken, in ons land praktisch gezien niet werkt door onze constitutionele realiteit. Ik denk dat elke minister voor zich de volgende jaren binnen de verschillende beleidsdomeinen moet kijken wat hij binnen dat domein kan realiseren en hoe hij daar die interbestuurlijke samenwerking kan vormgeven.
Ik zie het als minister van Binnenlands Bestuur ook een beetje als mijn taak om daarin de aanjager, de motor, de stimulator te zijn, gesteund door een regeerakkoord dat hiervoor heel veel mogelijkheden openlaat. Mijn partners daarin zullen op de eerste plaats de lokale besturen en burgemeesters zijn. Ik zie in deze zaal een aantal bekwame burgemeesters, met wie ik zal proberen een goede verstandhouding op te bouwen. We kunnen Nederland niet gewoon kopiëren. Ook zij die grote orangistische gevoelens koesteren, zullen de realiteit onder ogen moeten zien dat er wel een wezenlijk verschil tussen Nederland en Vlaanderen is, en dat we hun voorbeeld niet één op één kunnen kopiëren. We kunnen er ons alleszins wel door laten inspireren, mijnheer Vandenhove.
De heer Vandenhove heeft het woord.
U kunt me van veel dingen beschuldigen, minister, maar niet dat ik orangistische sympathieën zou hebben. Daarvoor kent u me te lang.
Ik heb een paar opmerkingen: honderdvijftig gemeenten zou ideaal zijn, maar ik hoor u ook zeggen dat dit een droomscenario van de administratie is. Ik weet ook welk droomscenario van de administratie er voor de provincies klaarligt. Ik heb in u het volste vertrouwen als u zegt dat het de politiek is die moet beslissen, dat deze regering moet beslissen, en niet de administratie.
U hebt het woord rust bij de provincies heel sterk benadrukt. Ik denk in alle eerlijkheid dat er bij de provincies een aantal mensen zijn die niet zo veel willen rusten en dat die zeker en vast proactief willen meewerken aan zo’n samenwerkingsscenario.
De vergelijking met Nederland gaat inderdaad niet op, maar we hebben het ook over een aantal Scandinavische landen waar men effectief probeert samen te werken. Ik denk dat het veel beter zou zijn om effectief en concreet samen te werken, in plaats van aan de structuur te sleutelen. In grote lijnen ben ik wel blij met uw antwoord. Het is uiteindelijk aan ons allemaal, zowel aan diegenen die in de gemeenten als aan diegenen die in de provincies actief zijn geweest of nog actief zijn, om ervoor te zorgen dat iedereen daar aan zijn trekken komt.
De heer Van Miert heeft het woord.
Als burgemeester van een gemeente die heel dicht bij de Nederlandse grens ligt, heb ik misschien iets meer oranjegevoel dan de vraagsteller.
Minister, ik ben tevreden met uw antwoord, maar ik heb nog een aantal opmerkingen.
Iedereen kent het standpunt van mijn fractie als het over de provincies gaat. We moeten daar niet flauw over doen. Die zaken zijn vastgelegd en doorgevoerd in de interne staatshervorming tijdens de vorige legislatuur. Er wordt met deze coalitie nu rust geboden en aangehouden. Een coalitie is nu eenmaal altijd een samenwerking.
Wat me wel heel erg interesseert, minister, is de regiovorming. Zeker in mijn regio zitten we met het gegeven van de stadsregio. Dat gegeven kennen we al een tijd. We werken op een heel aantal domeinen als Mobiliteit en Wonen heel intensief samen met vier gemeenten. Net zoals u mijn goede collega, de heer Warnez, net hebt gevraagd om parlementaire initiatieven te nemen om zaken te kunnen verwezenlijken, zou ik ook heel graag met u, als ervaren burgemeester van een centrumstad, willen meewerken aan de fusies. Dat zijn misschien niet direct de naakte fusies, want die zijn niet altijd evident om door te voeren, zeker niet als het over meer dan twee gemeenten gaat. De bedragen die de Vlaamse Regering daartegenover stelt, zijn heel mooi. Het is een unieke kans voor kleinere gemeenten om nu die stap te zetten en te genieten van de gelden die daarmee verworven kunnen worden.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en kijk hoe we in de volgende maanden en jaren de grendels naar fusies kunnen opheffen. Binnen de stadsregio, zoals wij werken in de Kempen, halen we betere resultaten door samenwerking.
De heer Warnez heeft het woord.
Ook ik ben tevreden met het antwoord van de minister en we steunen hem zeker in het versterken van de interbestuurlijke samenwerking. Ik wil vanuit West-Vlaanderen het belang van de provincies die zeer goed werken, benadrukken. We gaan daar dan ook ten volle voor.
Vooral samenwerken zal centraal staan, maar ik vind het belangrijk dat er gelijkheid is tussen de Vlaamse overheid, de provincies en de gemeenten, hoe klein of hoe groot ze ook zijn. Ziet u een vorm van een formeel interbestuurlijk overlegorgaan of iets dergelijks dat wordt opgericht om de gesprekken te faciliteren? Of ziet u het eerder op informele basis?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik zal u misschien een beetje verrassen, maar ik ben zeer blij met de klemtonen op de lokale besturen in het regeerakkoord. Tot voor drie maanden was ik schepen in een kleine West-Vlaamse gemeente, namelijk Anzegem. Minister, het getuigt van uw ervaring dat u uw liefde voor het lokale bestuur nogmaals uit. Daarover zijn we het absoluut eens.
We maken een ietwat andere inschatting over de financiële middelen die daartegenover staan. Gemeenten die niet met een A beginnen en Antwerpen heten, hebben soms wat nadelen in het akkoord.
We geloven zeer sterk in regionale samenwerking. Stads- en streekgewesten zijn voor ons het tussenbeleidsdomein van de toekomst, eerder dan de provincies. De passage daarover in het regeerakkoord is heel sterk, maar er wordt wel heel weinig focus gelegd op de democratische kant ervan. Draagvlak, lokaal maatwerk maar ook democratische werking van de tussenniveaus zijn van heel groot belang. Hoe kijkt u daar naar? Ik zie nogal een grote klemtoon op de rol die u tot enige tijd geleden bekleedde, namelijk die van de burgemeesters, maar er zijn toch ook veel andere actoren.
Minister Somers heeft het woord.
Ik dank de sprekers voor de positieve tussenkomsten en de bijkomende vragen.
Mijnheer Vandenhove, we zien begin november de Vereniging van de Vlaamse Provincies, als dat een geruststelling kan zijn en een bewijs van een fundamenteel constructieve houding die mij – in alle bescheidenheid – kenmerkt. Het is de bedoeling om een eerste goed overleg te hebben en te kijken hoe we de samenwerking vorm kunnen geven. Iedereen kent de mening van mijn partij over het provinciale niveau, maar als er in een regeerakkoord wordt beslist om de provincies te respecteren en in hun rol te laten, dan is het mijn plicht en mijn taak om met hen op een goede manier samen te werken. Ik zal dat ook op een enthousiasme manier doen. Dat is de logica zelve, en ik zal dat dan ook doen binnen de geest die ze zelf naar voren hebben geschoven. Er is vraag naar stabiliteit. Ze hebben de voorbije jaren een heel proces achter de rug van hervormen, het afstoten van bepaalde taken en het zich herpositioneren. Ik kan begrijpen dat dat bestuurlijk landschap stabiliteit wenst, en we zullen dat ook geven.
De heer Van Miert, die trouwens burgemeester is van een wondermooie stad, woont in een regio waarin de regiowerking al historisch sterk ontwikkeld is en op een goede manier functioneert. Hij stelde een vraag over de regiovorming die ook mij na aan het hart ligt. Daar is de voorbije jaren al heel veel over gepraat. Voormalig minister-president Bourgeois heeft daarover heel interessante studies laten maken om de stratificatie helemaal in beeld te brengen. Er zijn verschillende modellen bekeken. We botsen toch op heel veel moeilijkheden. U mag het mij niet kwalijk nemen dat ik nog even de burgemeestersrol opneem. We zitten in een brandweerzone en dan een beetje later in een politiezone. We zitten ook in een vervoersregio, in een welzijnszone, in een intercommunale enzovoort. Dat is altijd met andere mensen en je probeert dat praktisch te organiseren. In onze regio komt eerst de brandweerzone bijeen. Dan moeten er drie mensen buiten gaan en komen er twee binnen en gaat het over de vervoersregio. Dat verloopt niet optimaal. Dat op een, twee, drie veranderen, is ook niet eenvoudig, want er zitten ook nog federale structuren tussen. We moeten op dat vlak wel vooruitgang boeken.
En wat ik daar vooral belangrijk in vind – dat wil ik ook eens tegen de collega’s zeggen – is dat de regio voor mij een instrument is om de tegenstelling die in Vlaanderen bestaat en groeit, die trouwens niet uniek is voor Vlaanderen en ons land, de tegenstelling tussen de stad enerzijds en de meer landelijke gebieden anderzijds, te overstijgen. Dus zult u mij niet snel horen praten over stadsregio’s, ondanks het feit dat ik een burgemeester ben van een trotse stad. Ik vind regiovorming belangrijk omdat ik vind dat er daar een ontmoeting moet zijn tussen de belangen van het landelijke Vlaanderen en het stedelijke Vlaanderen. Daar moet een samenwerking beoogd worden. Dat is een belangrijk iets. Ik geloof heel sterk in het belang van stedelijkheid. Daar moet u mij niet van overtuigen, dat zult u wel weten. Maar we moeten proberen een bondgenootschap tot stand te brengen binnen die regio’s tussen het meer landelijke Vlaanderen en het stedelijke Vlaanderen. Die tegenstelling is op termijn nefast en gaat ons blokkeren. We moeten die kunnen overstijgen. Volgens mij biedt de regiovorming mogelijkheden om dat op een verstandige manier te doen.
De heer Warnez heeft mij gevraagd hoe ik dat zal doen. Zal ik met die lokale besturen samenwerken als partners? Ik wil absoluut als partners samenwerken. Het is niet voor niets dat mijn kabinetschef de vorige directeur was van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Ik denk dat we daar zonder de intense samenwerking met het lokale niveau niet in zullen slagen.
Zal dat gebeuren door nog eens een formele structuur op poten te zetten? Ik ben niet zo’n grote believer van nog meer structuren, omdat die vaak leiden tot een soort bureaucratisering. Ik wil wel een intense samenwerking en ik overweeg – maar dat is prematuur, ik wil dat eerst aftoetsen – om een soort klankbordgroep te creëren met een aantal burgemeesters en mensen van het lokale niveau. Niet alleen met burgemeesters, maar burgemeesters zijn daarin toch wel belangrijke personen omdat zij de rol hebben om meerderheid en oppositie te overstijgen, ze zijn meer dan alleen maar de leider van een oppositie, ze zijn de burgervader of burgermoeder van iedereen in hun gemeente. Dat is een zware taak, ik kan u dat zeggen.
En daarnet zei u hetzelfde over de minister-president.
Voor de minister-president geldt iets gelijkaardigs. U mag dat niet onderschatten. Hij heeft ook een soort functie die de tegenstelling tussen meerderheid en oppositie moet overschrijden, ook hij moet een verbindende figuur zijn.
Ik ga hier toch moeten aandringen op orde.
Hij daagt mij uit.
Alle gekheid op een stokje: ik wil een klankbordgroep creëren met een aantal mensen die het lokale terrein goed kennen en waarmee we kunnen samenwerken om eens echt goed na te denken over waar we geraken met die regiovorming. Die vind je bij alle partijen. Ik denk dat we daar een aantal mensen moeten kunnen samenbrengen, om te proberen om boven de klassieke partijpolitieke tegenstellingen heen daarvoor een draagvlak te zoeken, omdat dat iets duurzaam is dat we op termijn moeten doen.
Ten slotte vraagt u naar het democratisch gehalte van die regio’s. Ik denk dat dat belangrijk is. Mijn ervaring is dat die regiovorming staat en valt met de mate waarin burgemeesters daar de locomotief van zijn. Ik heb op te veel plaatsen, ook met eigen ogen, gezien dat men soms in intercommunales schepenen zet, of mensen die net geen mandaat hebben gekregen, terwijl uiteindelijk de beslissingen toch genomen en gedragen moeten worden door het schepencollege. En de persoon die daar de natuurlijke positie heeft om dat te doen, is de burgemeester. Dus als je regiovorming wil laten lukken, moeten de burgemeesters aan boord zijn, meer nog, moeten ze in de cockpit zitten.
Hier ligt een uitdaging voor een heel breed debat, maar ik hou me strikt aan het reglement, dus krijgt de heer Vandenhove nu het slotwoord.
Het antwoord volstaat voor mij.
De vraag om uitleg is afgehandeld.